XXIII
Twee jaren vervlogen, en hun eerste kind, een zoontje, werd geboren. En hun geluk bleef volmaakt, ideaal, zonder een schaduw. Hun leven werd mooier en edeler naarmate zij het verderleefden. Eenmaal op de heerlijke weg van de Schoonheid, van de Goedheid en van de Waarheid hadden zij zich maar vanzelf te laten gaan om zich elke dag beter en groter te voelen worden.
Zij hadden slechts ongedwongen uit hun hart te laten opwellen, de natuurlijke, onuitputbare bronnen van menslievendheid en van rechtvaardigheid, die er onophoudelijk vanzelf ontstonden. Dadelijk breidde hun weldadige invloed zich uit in talloze vertakkingen van troost en leedverzachting. En de grote, rijke schoonheid van hun leden was dat zij van niemand hun gevoel hoefden te leren, dat zij, in hun dagelijkse en directe omgang met het leven om hen heen, zowel als in hun aanhoudende verwantschap met de wetten van de Natuur, alles uit hun eigen wezen leerden ondervinden, kennen en beminnen.
Hun leven van loutere liefde was een zegen voor de ongelukkigen en behoeftigen die hen omringden, en de sympathie en wederliefde van die eenvoudige mensen werd soms overdreven tot een soort vergoding waarvoor Ghislaine en Robert zich schaamden en geneerden. Want zij wilden voor hun weldaden geen dank horen; want zij schaamden zich tegenover blijken van erkentelijkheid voor daden die zij slechts als hun allergeringste plicht beschouwden; en als die eenvoudige mensen in staat waren geweest hen te begrijpen zouden zij meer dan eens geantwoord hebben: - Wij zijn het, goede arme mensen, die u dank verschuldigd zijn, omdat gij ons het onuitsprekelijk geluk laat kennen werkelijk iets goeds te doen op aarde, omdat gij ons toelaat een weinig