Verzameld werk. Deel 1
(1974)–Cyriel Buysse– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 1042]
| |
XVIIDe dag was luguber. In hem, en om hem heen, onder de benauwde spanning van wat nu zou gebeuren, was het als de lege stilte van een graf. Hij wachtte op het antwoord op zijn brief. Hij wist dat er een antwoord komen zou, fataal, onvermijdelijk, 't zij per brief, 't zij door mijnheer Desgenêts in persoon. Dit laatste vooral scheen hem het meest waarschijnlijke; ieder rijtuig dat hij ratelend in de stille straat hoorde aankomen, deed van ontsteltenis zijn hart opbonzen. De ochtendpost bracht niets voor hem mee, en ook de hele morgen ging voorbij zonder dat iets gebeurde. In hem bleef het leven als het ware tijdelijk opgeschorst, om hem heen voelde hij slechts het ijle wachten in de afgrond van het Niets. Hij probeerde zelfs niet om twaalf uur iets te gebruiken. Hij ging met Kàpi dwalen in de tuin, langs de eenzame wegen vol bruine, zacht ruisende blaren, ondanks zijn smart toch even weer genietend van de heerlijk frisse lucht en vrije ruimte, van het ideale buitenleven. De tweede post kwam om drie uur. Koortsachtig gejaagd, onbekwaam een enkele minuut op dezelfde plaats te blijven, ging hij eindelijk voor het tuinhekje staan, om de postbode af te wachten. Het sloeg hem aan 't hart en in de benen toen hij hem plotseling om de hoek van de straat zag verschijnen, zijn leren tas op een van de heupen, zijn pet met gouden bandje scheef op 't hoofd, zijlings, met vlugge, brede schreden, dwars over de straat stekend. Hij zag hem aanschellen bij de notaris, een pak afgeven, weer zigzageren naar de overkant van de straat, waar een renteniertje op zijn middagkrantje stond te wachten. Hij liep er, op verzoek van 't mannetje, even binnen, wellicht om een borreltje binnen te slaan, maar was dadelijk weer buiten, voelend in zijn tas, | |
[pagina 1043]
| |
recht op Robert afkomend. - Iets voor mij, facteur? vroeg Robert met haast klankloze stem. - Zeker, menier de représentant, 'ne rikkemandéGa naar voetnoot1., antwoordde de postbode, diep zijn pet afnemend. En hij reikte Robert zijn boekje toe, tussen welks bladen een met rode zegels toegelakte brief lag. Met een enkele oogopslag had Robert mevrouw Desgenêts' hand herkend. Hij nam de brief en stopte hem haastig in zijn zak, als om hem aan vreemde blikken te onttrekken. Toen opende hij 't hekje en verzocht de facteur hem voor de handtekening in huis te willen volgen. - Ziedoar;... wilt-e gloas bier drijnken? sprak hij, de facteur het boekje teruggevend, waarop hij, zó bevend, zijn naam had gezet, dat hij haast onleesbaar was. - As 't ou belieft, menier de représentant, 'k hé doar percies 'n dreupelkeGa naar voetnoot2. gepakt en 'n gloazeken bier 'n zal doar gie kwoad op doen, antwoordde de man, die meteen Alfreds brieven en couranten op een hoek van de tafel legde. Robert schelde de meid en vluchtte in de tuin. Hij liep tot heel aan 't uiteinde, tot onder het half ontbladerd prieeltje bij de beek. Daar scheurde hij de enveloppe en las de brief. Een uitdrukking van bittere smart kwam over zijn ontdaan gezicht naarmate hij in zijn lezing vorderde. 't Was of hij langzaam in zijn merg en been iets doods-ijskoud voelde filtreren. Was het toch mogelijk dat men hem zó slecht begreep! Was het toch mogelijk dat zijn hartscheurende noodkreet niets had opgewekt dan die akelig koude, droge, kleinzielig strenge redenering? Was het toch mogelijk dat men hem durfde behandelen als een weerspannig, grillig kind, dat zich driftig maakt om een beuzelarij, terwijl het de innigdiepe kreet van heel zijn bloedend, lijdend hart en zijn geweten was, die hij geslaakt had! - Kom dadelijk weer naar Brussel, trek dadelijk je ontslag als afgevaardigde weer in, niemand zal er iets van weten, | |
[pagina 1044]
| |
alles kan nog best worden gered, zo schreef hem mevrouw Desgenêts. - 't Is 'n soort heimwee, die je zo ineens 't gezond verstand ontnomen heeft, maar dat is niets, het zal voorbijgaan, en Ghislaine, hoe wanhopig nu ook, zal het je vergeven. Alleen dan als je 't moest willen doorzetten zou het verschrikkelijk worden. Stel je toch in onze plaats die schande en vernedering voor. Ik zou geen woorden vinden om je handelwijs te brandmerken als je niet dadelijk weer tot jezelf kwam. Doe het dus zonder een ogenblik uitstel. Telegrafeer naar de voorzitter van de Tweede Kamer dat je brief een vergissing was, en kom hier je pardon ontvangen. Wij verwachten je vanavond nog. Mijn man weet gelukkig nog van niets en moet er ook nooit iets van weten. Een koele, strenge kalmte kwam eensklaps over Robert, toen hij de brief tot 't eind gelezen had. Zijn hart, eerst wildgejaagd, begon weer gelijkmatig te kloppen, en hij zuchtte zwaar en diep, met strakgesloten lippen, als van een overweldigende vracht ontlast. Zelfs Ghislaine verdween heel even uit zijn geest, die niet in staat meer was nog iets anders te voelen dan de ijskoude moedeloosheid van zijn enorme teleurstelling. Er was iets in hem doodgedrukt, iets uit hem weggerukt, zó plotseling en onverwachts, dat hij in 't eerste ogenblik de scherpte van de pijn niet voelde. Hij verliet het prieeltje en keerde rechtstreeks weer naar huis, naar zijn eertijds zo gezellige, thans bijna lege kamer, en schreef er, kalm en ernstig, een antwoord op de brief van mevrouw Desgenêts. In de wondere stilling en ontspanning van zijn ganse wezen had zijn besluit zich nog versterkt. Thans voelde hij geen de minste aarzeling noch twijfel meer; thans wist hij zeker dat hij ondanks alles goed gehandeld had, dat een macht, sterker dan zijn eigen wil en redeneringskracht, het zo beslist had, dat hij zijn liefde aan een hoger ideaal, aan de innigdiepe harmonie van zijn leven zou opofferen. Het was zijn plicht en 't was zijn recht. Nu zou hij eindelijk, vrij van boeien, zijn superieur wezen volgens de overtuiging van zijn hart en ziel ontwikkelen. Zijn daad was eerlijk, diep eerlijk en rechtschapen, ondanks de onverdiende smart welke ook zij die hij 't vurigst op aarde liefhad, erdoor moest lijden. Het was een strijd geweest om dood en | |
[pagina 1045]
| |
leven, en wat in hem het sterkste was had onfeilbaar gezegepraald. Aan haar nu de beurt ook de zware strijd te leveren, die hij haar o zo graag had gespaard, de strijd van welks uitkomst haar en zijn leven zouden afhangen. De teerling was geworpen, de tijd van de afmattende aarzeling was voorbij. Voor hem, al bleef hij ook alleen, strekte zijn levensbaan zich nu uit, dor en hobbelig misschien, maar duidelijk zichtbaar voor het helder oog en de serene ziel waarmee hij nu zijn lot en levensdoel aanschouwde. |
|