| |
| |
| |
XII
Zodra hij uit het station kwam, werd Robert getroffen door de geweldige drukte welke reeds in de stad heerste. De meeste hotels en cafés in de omtrek vlagden, als voor een feest, en vóór het stationsgebouw krioelde 't van voetgangers en rijtuigen, in 't onophoudend geschreeuw van de courantenverkopers, die reeds de eerste uitslagen van de verkiezing aankondigden. Robert kocht tegen dubbele prijs een nummer van de speciale editie van La Flandre Indépendante, gewoon los blaadje slechts op de ene zij bezet met enkele namen en getallen. Het waren slechts de overgeseinde, gedeeltelijke resultaten van minder belangrijke steden, waar de verkiezingsoperaties vlug waren van stapel gelopen, benevens de uitslag van de tien eerste kiesburelen van de stad Gent, waarin de lijst van het Verbond ongeveer honderd stemmen meerderheid behaalde.
Hevig ontroerd eensklaps, ondanks zijn pessimistische onverschilligheid van een uur tevoren, doorkruiste Robert 't stationsplein, drong met moeite door de opgewonden menigte, spoedde zich door de brede Grand’ Rue, naar 't centrum van de stad. De joelende drukte was er niet minder dan vóór 't stationsgebouw. Op de terrassen van de cafés was geen enkel leeg plekje te vinden, en honderden lui droegen in 't knoopsgat de kleur en het embleem van de politieke gezindheid waartoe zij behoorden: de liberalen blauwe korenbloemen, de socialisten rode anjers, de christelijke democraten takjes groen of groene strikjes. Alleen de conservatieve katholieken vertoonden geen symbool noch kleur. Om de hoeken van de straten stonden nog hele groepen gapers de laatste, blauwe, rode of groene, half aan flarden gescheurde plakbrieven te lezen, waarin de vijandelijke partijen elkaar om 't meest beschuldigden en beledigden; anderen, midden
| |
| |
in de straat lopend, volgden gekverklede mannen, die transparanten met allerlei opschriften droegen. Enkele handelaars hadden de grote toeloop van de menigte te baat genomen om op die manier hun koopwaren te adverteren. En dan waren 't ook elk ogenblik driftig-opgewonden benden, die, met muziek aan 't hoofd en wapperende banier in 't midden, hun strijdliederen: de Marseillaise, de Vlaamse Leeuw, het Geuzenlied zongen. Katholieke zangen werden niet gehoord. Alleen op 't platteland en in de kleinere steden vonden de conservatieve katholieken hun kracht en hun steun. Bij de grootsteedse bevolking waren zij over 't algemeen sterk impopulair, en voortdurend hielden joelende groepen manifestanten vóór de huizen van bekende bondgenoten of bekende tegenstrevers stil, om geestdriftig te juichen of smadelijk uit te jouwen en te schelden. Robert, door het schouwspel ten zeerste geïnteresseerd, en vergetend dat hij nu ook zelf ‘un homme en vue’ was, had zich eventjes opgehouden vóór het prachtig huis van een der katholieke chefs, die razend door een bende liberale progressisten uitgefloten werd, toen een andere, in tegenovergestelde richting komende bende christelijke democraten hem herkende, en plotseling om hem heen in een wilde ovatie losbarstte. De progressisten, hem op hun beurt herkennend, staakten het jouwen om ook mee te juichen, en in een oogwenk, ondanks zijn smekingen en tegenstand, werd hij door twintig handen tegelijk van de grond op de schouders van een soort hercuul getild, en bij het oorverdovend zingen van de Vlaamse Leeuw in triomf rondgedragen. Vruchteloos poogde hij zich los te smeken en te worstelen, het triomfant gejuich werd hoe langer hoe heftiger, vloog als een loopvuur door de ganse lengte van de straat, waar de wandelaars zich langs de huizen omkeerden en bleven stilstaan, om mee te juichen en te zingen. Een zwellende, rollende kreet breidde zich ver en wijd uit: ‘de Leeuw van
Vlaanderen! de Leeuw van Vlaanderen!’ en honderden stedelingen, die hem van naam slechts kenden, kwamen met zwaaiende hoeden en wuivende zakdoeken aangesneld, om hem eindelijk van dichtbij te zien en toe te juichen.
Zo kwam de opgewonden stoet op de Grand-Place terecht.
| |
| |
Robert, vuurrood, haast huilend van schaamte, ontwaarde van ver, op het balkon van mevrouw Desgenêts huis, Ghislaines sierlijke gestalte, midden in een schitterende groep van juichende, met waaiers en hoeden wuivende dames en heren. 't Idee dat hij zo onder haar ogen zou komen, bespottelijk gehesen op de schouders van die reus, werd hem plotseling onuitstaanbaar. Door een bruuske, heftige beweging, met een kreet haast van dreiging en woede, worstelde hij zich eensklaps los, viel op de grond, vloog weer op en holde dwars door de joelende schaar naar het prachtig woonhuis, waarvan een der knechts gelukkig de deur had geopend. Desgenêts en Chattel kwamen de trap afgevlogen, grepen hem driftig bij de handen, juichend, gillend:
- Wij triomferen! wij triomferen! Veertig bureaus reeds opgenomen en over de vijfhonderd stemmen meerderheid. Het is de zegepraal! de zegepraal!
In de luxueuse salons van mevrouw Desgenêts, waar hem een nieuwe ovatie wachtte, vond Robert nagenoeg hetzelfde gezelschap terug, dat hij er de eerste maal had aangetroffen. En ook daar, evenals op 't kasteel van Onderdale, voelde hij om zich heen die algemene, insinuerende bewondering en sympathie, gelijk opgaande met zijn stijgende triomf in het openbaar leven, en zijn meer en meer intieme, onvermijdbare toenadering tot Ghislaine. Dat hing zo in de atmosfeer om hen beiden heen; al wie hen samen zag scheen instinctief te voelen dat zij elkander liefhadden en bij elkander hoorden. Robert voelde zich gekomen aan een van die grote, plechtige momenten van het leven, waarop elke gebeurtenis, hoe uiterlijk gering en gewoon ook, een gewichtige betekenis krijgt, waarop iedere seconde die voorbijvliegt als de brandende polsslag van het naderend, onvermijdbaar fatum wordt. Ieder stembriefje dat nu in 't geheim uit 't onbekende van de stembus aan het klare daglicht werd gebracht, iedere juichkreet van de menigte, iedere uiting van die elk ogenblik toenemende populariteit, die vanuit de straat als in koortsige walmen van geraas, muziek en gezang tot hem opsteegelk woord, hoe banaal ook, dat hij tot Ghislaine richtte, elke blik, hoe schuchter ook, die zij op elkander vestigden, alles nu voegde een nieuwe, sterke schakel aan de stevige banden
| |
| |
die hem reeds aan haar verbonden; alles nu had op dat ogenblik de kracht en de betekenis van een grote, plechtige daad, die nooit meer kon vergeten worden! Dat alles voelde hij met een ontroering en een scherpheid, welke 't intuïtief besef dat zij allen die daar nu aanwezig waren 't zelfde voelden, nog verergerde. Hij werd er bleek en bevend onder, hij durfde haar soms niet meer aan te kijken noch met haar te spreken, wijl het hem tegelijk wanhopig maakte, in haar mooie ogen 't stil verwijt van zijn schuchtere aarzeling te lezen. Een folterende strijd werd in zijn ziel geleverd. Een stem stuwde hem dringend aan: ‘aarzel niet langer, wees niet bang, ga naar haar toe, bij haar is je enig geluk en je leven!’ Maar een andere stem antwoordde: ‘je zult niet gaan, je zal 't niet doen, elders en anders is je toekomst en je leven!’ En aldoor pijnlijk aarzelend, gestoord door het razend gedruis van de strijd daar beneden, gekweld door liefde, door wroeging en twijfel, wachtte hij, vruchteloos, smekend, op de almachtige openbaring van een superieure kracht, die hem gebiedend, zonder twijfel noch zwakheid, zou bevelen wat hij doen moest.
Het was zes uur, en de laatste tijdingen over de uitslag van de verkiezing deden een hardnekkige, finale strijd tussen de twee vijandige kampen voorzien. Van op 't balkon van mevrouw Desgenêts' huis kon men, met een verrekijker, tussen het groen van de bomen, aan de overkant van de Grand-Place, achter de bovenramen van de Katholieke Kring, de op transparanten aangeplakte resultaten zien; en de beide partijen behielden ongeveer hun wederzijdse voor- of nadelen, om de beurt aan 't hoofd, of slechts met een klein getal stemmen achteraankomend. En telkens, bij ieder nieuw aangekondigd resultaat, was het, op de woelende, krioelende Grand-Place, een wilde losbarsting van allerlei geluiden: gejuich en handgeklap, gefluit en hoongejouw, het reusachtig gedruis van een stormstroom, die, in zwaar-rollende deiningen, tot ver in de omgevende straten, zijn overweldigende golfslag uitstortte. Tot nog toe had men slechts de globale uitslagen van lijst tegen lijst aangeplakt, maar nu liep het gerucht door de menigte, dat slechts enkele kandidaten van de lijst van het Verbond ongeveer evenveel stemmen hadden
| |
| |
als de conservatieve katholieken, terwijl al de anderen ver achteraan stonden. Deze tijding, als een loopvuur over de Grand-Place verspreid, deed een heftige opschudding ontstaan, en nu werd van alle kanten een specifieke opgave geëist. Men wilde, zoals dat vroeger steeds 't gebruik was, naast de naam van ieder kandidaat, het getal stemmen zien staan; en de kreet: ‘Le détail! le détail!’ eerst door slechts een twintigtal, onder de vensters van de Kring geschaarde manifestanten uitgeschreeuwd, verspreidde zich nu over de ganse plaats, de drie syllaben van de twee woorden telkens op gelijke maat ‘le-dé-tail! le-dé-tail! le-dé-tail!’ ‘sur l'air des lampions’, zoals het daar heet, gescandeerd, en sarrendaanhoudend, als een hondengeblaf, tot een paroxisme van onuitstaanbaar enerverende, lawaaiige eentonigheid herhaald. Dat duurde zo een tiental minuten, in een gedruis om er kregel van te worden. Toen werd de transparant voor een van de vensters weggenomen, en een enorm Hâââ!... weergalmde in plaats van het tergend geblaf. Maar de menigte, kinderachtig veeleisend in haar opgewondenheid, liet de lui daarbinnen zelfs de tijd niet haar verlangen uit te voeren: dadelijk wilde zij 't zwartgapend hol van 't lege venster weer gevuld zien, en schreeuwde nu op dezelfde lawaaiig-eentonige wijs: ‘Trans-pa-rant! trans-pa-rant! trans-pa-rant!’
Een heer kwam zich voor 't raam vertonen, heftig zijn schouders ophalend, met ongeduldige bewegingen van de armen, als om te zeggen dat 't zijn schuld niet was als 't zo lang duurde. Hij werd geweldig uitgejouwd en uitgefloten. Vuurrood, met woedende ogen, trok hij zich terug en de transparant werd weer vóór 't raam gesteld. Maar 't was dezelfde nog als 't ogenblik tevoren, en er was niets aan veranderd. Een oorverscheurend gejouw en gefluit barstte los en dadelijk werd de transparant door een ander heer weer weggenomen. Dan was er een kort moment betrekkelijke stilte. Aller ogen, star van overspannen afwachting, waren op het lege raam gevestigd; men voelde dat 't besliste ogenblik nu naderend was. Iets bleeks kwam eindelijk schemerend uit de duisternis naar 't venster toe, iets wits, vol zwarte namen en getallen werd er tegen aangedrukt, een diepe, lange Hâââ! kwam als een kreet van verlichting over
| |
| |
de deinende hoofden gewaaid. Het was de specifieke opgave, de volle lijst met volle cijfers, in plotselinge, algehele openbaring! Een dof geruis bromde wijd en zijd door de opeengeperste menigte; en eensklaps was het een zó allesoverweldigende, verwarde uitbarsting van applaus, geschreeuw, gefluit en hoongejouw, dat de ganse reusachtige Grand-Place er tot onder de voeten van daverde en dreunde. Bleek, de verrekijker bevend in zijn beide handen, ontcijferde Desgenêts de zwarte letters en getallen van de witte transparant. Een der invités, die insgelijks door een verrekijker keek, slaakte woedend de kreet: ‘C'est une trahison!’ Er was een hevige opschudding op het balkon. Allen kwamen naar voren gedrongen, terwijl Desgenêts, 't vergrootglas neerleggend, met verkleurde, trillende lippen dezelfde woorden herhaalde:
- 't Is waar, er is verraad gepleegd! Er zijn afvalligen geweest!
Robert had zenuwachtig de verrekijker opgenomen. Haastig overzag hij de twee lijsten: de klerikale met ongeveer 't zelfde aantal stemmen naast de naam van elke kandidaat, die van 't Verbond met een aanzienlijk verschil tussen de meerder en minder begunstigden. Hij zag zijn eigen naam en die van Kappuijns, met getallen daarnaast welke die van de klerikale lijst overtroffen, terwijl al de andere kandidaten van 't Verbond honderden stemmen achteruit waren. Hij begreep dat er werkelijk een soort van verraad was gepleegd, dat een aantal kiezers, geen vertrouwen genoeg hebbend in de volledige lijst, enkel voor de twee chefs, de socialisten voor Kappuijns, de christelijke democraten voor hemzelf, hadden gekozen.
De meeste dames hadden zich van het balkon teruggetrokken en waren weer in de salons gekomen, waar nu een soort consternatie heerste. Inzonderheid voor Robert was de toestand pijnlijk en vervelend. Het leek wel of hij en Kappuijns alleen voor zichzelf hadden gewerkt. 't Idee dat Desgenêts, zijn vrouw, Ghislaine, al die daar waren zoiets konden denken, was hem onuitstaanbaar. Hij kwam bij Desgenêts en bij Chattel, keek ze frank en openlijk in de ogen aan, vroeg hun, met vastberaden stem:
| |
| |
- Gij denkt toch niet, hoop ik, dat ik persoonlijk er enige schuld aan heb? Gij twijfelt toch niet, dat ik zowel voor u allen heb gewerkt als voor mijzelf?
Chattel, die de smart van zijn teleurgestelde ambitie niet kón opkroppen, haalde sprakeloos hoofdschuddend de schouders op; maar Desgenêts, die in de grond niet minder diep gekrenkt was, maar beter zijn gevoelens in bedwang kon houden, plooide met inspanning zijn verkleurde gelaatstrekken tot een bijna goedige glimlach, en antwoordde:
- Wel zeker niet, mijn beste vriend. Niemand van ons heeft ooit aan uw volkomen eerlijkheid getwijfeld. Gij triomfeert en dat is heel natuurlijk. Niemand heeft het meer verdiend dan gij.
En, plotseling vertederd Roberts beide handen in de zijne nemend en die hartstochtelijk schuddend:
- Verre van jaloers te zijn ben ik de eerste om u uit ganser hart, en in naam van de ganse christelijk-democratische partij, over uw schitterende triomf geluk te wensen.
Toen kwamen ook al de anderen Robert feliciteren met zijn voortaan gewisse zegepraal. Champagne werd gepresenteerd, en geestdrift nam nu weer de plaats van 't eerste ogenblik verslagen teleurstelling. Aan de ramen van de Katholieke Kring was de transparant weer weggenomen en teruggeplaatst onder een oorverdovend geraas van allerlei woeste geluiden. En dezelfde verhouding bleef duren: Kappuijns en Robert steeds aan 't hoofd met het gros van de klerikale lijst, en de andere kandidaten van 't Verbond tamelijk ver ten achter, voortaan verzekerd dat zij niet zouden gekozen zijn. Op dat ogenblik, halfacht 's avonds, waren de resultaten van drieënzeventig bureaus op tachtig bekend, en wat er nog te kennen bleef kon de finale uitslag niet meer wijzigen. Het was een gedeeltelijke zegepraal voor de beide partijen: de klerikalen, ondanks hun partieel verlies, toch nog triomferend met een grote meerderheid; de opposanten zegepralend omdat zij toch aan hun verfoeide vijanden twee zetels hadden ontrukt. En ook de aangeplakte telegrammen van de andere steden kondigden een decisieve, ofschoon hier en daar bedenkelijk verminderde majoriteit in 't voordeel van de klerikalen aan. Zij waren het, per slot van rekening,
| |
| |
die nog eens aan, 't bewind bleven; en midden in de woeling en 't geschreeuw werd een enorme nationale vlag aan de gevel van hun kring gehesen, en dreunden de eerste triomfknallen van de kanonnen, achter in hun tuin.
Dat was een uitdaging voor 't Gentse volk, in overgrote meerderheid vijandig tegen de klerikale heerschappij gestemd. Gefluit en gejouw namen de proporties van een oproer, en een enorm gedrang van duizenden en duizenden stormde dwars over de Grand-Place naar het insolent vlaggend gebouw toe.
IJlings kwamen mevrouw Desgenêts' invités weer op 't balkon aansnellen om te zien wat er gebeuren zou.
Zij zagen de schreeuwende foule, door een ontzaglijke bende politieagenten met getrokken sabel, die 't gebouw bewaakten, als door een rukwind achteruitgeslagen worden. Maar dadelijk kwam de menigte stormlopend terug, smeet de agenten omver en opzij, sprong in furie tegen de deuren en de vensters aan. Men hoorde de ruiten rinkelend aan stukken vliegen, en in een oogwenk was het gebouw stormenderhand ingenomen, de vlag neergegooid en in flarden getrokken, de stok verbrijzeld, de luiken en de deuren uit elkaar gerukt.
Toen kwam er plotseling als een nachtmerrie-verschijning door de schreeuwende, gillende foule gehold. Een eskadron gendarmen te paard, de hoeven kletterend op de keien, de glinsterende sabels rechts en links weerlichtend-hakkend, de hoge mutsen, als te berge gerezen zwarte haren, woest met de ruwe tronies in de steigerende galop van de paarden heen en weer geschokt. Er was geen weerstand mogelijk tegen een zo brutale aanval: de vertrapte, gesabelde menigte vluchtte huilend voor de paarden weg; in enkele seconden tijd waren de muiters weggezweept en stonden de gendarmen op wacht gerangschikt voor 't gebouw.
Het was acht uur. Achter de hoge huizen en de bomen van de Grand-Place ging de zon tragisch-rood, in chaotische rode en grijze wolken onder, als een verre brand. De laatste uitslagen van de verkiezing waren nu bekend, de joelende menigte verliet langzamerhand de Grand-Place, in imposante, luidkeels zingende en jouwende benden, om verder in de
| |
| |
stad te gaan manifesteren. 't Was de traditionele opgewondenheid van 't einde van de verkiezingsdagen, de woede en teleurstelling zich uitend in baldadigheden, in aanslagen op huizen en personen, in gevechten tegen de politie op straat, een wilde gisting van hartstocht en haat, elk ogenblik op 't punt in openlijke revolutie uit te barsten. Sinds jaren werd het populair gevoel aldus voortdurend opgezweept en geexalteerd, sinds jaren was er iets schrikkelijks in wording, dat eindigen zou met alles om te slaan en te verdelgen. Een enkel vonkje nog en alles kon opeens in brand staan, een man, een chef, een leider in wie zij allen, maar allen, geloofden, en 't was gedaan: de hele maatschappij viel als nietige as in puin.
De beide handen op de balustrade van 't balkon geleund, zag Robert, als in hypnotische bespiegeling verzonken, de wild-rumoerige vloed van de menigte voortdurend onder zijn voeten heenstromen. Achter de bomen, aan de overkant van de plaats, hielden de gendarmen, steeds roerloos, voor 't bestormd gebouw de wacht, maar daar zag de foule reeds niet meer naar om, door andere, duistere impulsies, naar een ander, duister doel vooruitgezweept. Wat wilde zij, wat zocht zij, in haar instinctieve, kolossale, solidaire stroming? Zij zocht en wilde collectief, evenals ieder mens voortdurend op zichzelf: het geluk. Met duizenden en duizenden waren zij daar, die allen naar hun ideaal, naar hun geluk zochten, ieder op zijn manier, naar eigen middelen en behoeften. Zij zochten de onbekende plaats waar het te vinden was, zij zochten de man die hen erheen zou brengen. Zij waren tot elke opoffering bereid, bereid om blindelings te geloven, bereid om dwars door alles heen, met hun leider mee te gaan. Zij waren de anonieme, overweldigende macht van de menigte, de ruwe macht van goedheid of van wreedheid, al naar gelang van de invloed en de wil van hem die hen leiden zou. Wat een verantwoordelijkheid voor wie die taak aandurfde! Waar was de man te vinden, superieur en sterk genoeg in alles, de man van kracht en goedheid, van hart en van geweten, die hen op de ware rechte weg zou brengen? Hoe kon die in één enkel individu bestaan, de hogere, wijze geest, die aan allen recht zou laten wedervaren?
| |
| |
Robert voelde een buivering door zijn lichaam stromen. Had hij zelf niet zulk een taak op zich genomen? Had hij zelf niet gezegd aan duizenden en duizenden: - Dát is waar en recht, en dát is vals en onrechtvaardig! Dát moet ge doen, dát moet ge laten!... Hoe had hij 't ooit gedurfd zo absoluut te spreken? Hoe had hij ooit durven beweren, dat alles wat voor hem recht en goed en waar was, dat ook was voor hen allen?...
Een knelling van angst greep hem aan, en hij voelde zich klein en nietig worden, overweldigd door zijn verantwoordelijkheidsbesef tegenover die enorme menigte. Wat was hij zelf meer dan een uit die duizenden? Wat zocht hij in de eerste plaats anders dan zijn eigen deeltje nederig geluk op aarde? Wat kon hij praktisch meer voor anderen doen dan iets van zijn eigen klein geluk in 't heel klein kringetje van leven om zich heen te verspreiden? Bestond er wel een andere waarheid, en wijsheid, en goedheid? Had er wel iemand het recht anders dan door de stille overtuigingskracht van eigen voorbeeld zijn evenmens te beïnvloeden of te beheersen?...
Aldoor, aanhoudend, vaal verlicht nu door het schijnsel van de pas aangestoken straatlantarens, stroomde de menigte als een sombere, kolossale vloed van rumoerige drukte onder het balkon voorbij. Men vroeg zich met een soort van angstige verbazing af waar ze vandaan bleven komen; 't was of ze onophoudend uit de schoot van de aarde zelf opwelden, in wild-spontane generaties. Zij waren de sombere, onbewuste, anonieme massa, de teugelloos hollende massa, de allesoverweldigende blinde macht, die in haar ogenblikken van cohesie alles omwerpt wat zij op haar weg ontmoet. Men voelde dat ze reeds aan de verkiezing niet meer dachten, dat iets anders hen nu voortstuwde en aandreef, iets dieps en machtigs, iets duister-onbestemds, dat onweerstaanbaar opbruiste uit de bodem van hun collectieve ziel. Hadden zij eindelijk de lang gezochte leidsman naar 't geluk gevonden? Was het zijn forse geest die hen bezielde, die alle hinderpalen voor hen uit de weg ruimde? Zij wisten 't niet; geen van allen wist waar zij naartoe holden. Zij holden maar steeds instinctmatig verder, woest als de golfslag die mis- | |
| |
schien het schip tegen de klippen zal verbrijzelen, die ook misschien in losse, zwakke branding op het brede stille strand zal komen uitsterven...
Met een zucht lichtte Robert zijn handen van de balustrade op en zijn blik viel op Ghislaine, die enkele passen van hem af stond, de wangen bleek, de ogen ernstig, star kijkend naar het grootse schouwspel, terwijl zij met verstrooide aandacht luisterde naar het gekeuvel van een paar heertjes om haar heen. Hij keek haar aan, met zijn ziel in zijn ogen, en 't was alsof een machtige geheime stroming haar ook eensklaps onweerstaanbaar tot hem aantrok. Geen woord werd uitgesproken, geen gebaar werd gewisseld; alleen hun ogen, hun starbezielde ogen zwoeren op dat plechtig ogenblik de wederzijdse trouw en liefde voor hun ganse leven. Hij vroeg haar in zijn starend zwijgen, hij vroeg haar of zij hem begreep en met hem medevoelde, en zij zei ‘ja’, in algeheel zich overgeven, in onschendbare unie met zijn innigstdiepe wezen. Haar ouders, de verwanten en familievrienden, zij allen die daar waren, voelden op dat ogenblik iets plechtigs in hun midden nederdalen. Zij voelden instinctief de onweerstaanbare kracht die twee hoge zielen tot elkaar trok, en de een na de ander verlieten zij 't balkon, in een soort onbewuste eerbied voor die plotselinge, mysterieuze openbaring van het groot en diep gevoel.
Hij kwam tot haar en zei haar iets, met schor hikkende stem, over het schouwspel daar beneden.
Zij gaf geen antwoord, zij bleef onbeweeglijk vóór zich staren, de ogen donker, 't gelaat matbleek in 't vale schijnsel van de straatlantarens.
Toen begreep hij dat zij geen banale woorden wilde horen, en bevend legde hij zijn hand naast de hare op de leuning van 't balkon. Zij rustte daar, heel even, voelend de tere warmte van haar eigen hand, zonder die aan te raken. En eensklaps, trillend als van koorts, zonk zij, onweerstaanbaar aangetrokken, op haar zachte vingers neer...
Voetstappen weerklonken achter hun rug, alsof er iemand op 't balkon kwam. Hij wilde zijn hand haastig terugtrekken. Zij liet ze niet los. Haar vingers knelden zich plotseling krampachtig om de zijne, opdat hij ze niet los zou kúnnen
| |
| |
laten.
Toen was 't hem of de wereld door zijn aderen stroomde. Toen leefde hij, als van de aarde opgetild, het hoogste moment van ideaal geluk dat een mens beleven kan.
Geen woord werd gewisseld. Beider ziel was één extase van heerlijkheid, in heilig stilzwijgen.
Zachtjes tilde hij in zijn hand de hare op, boog langzaam voorover, drukte een lange, lange, heilig zachte kus op haar zachte, blanke vingers...
Zwaar ruisend als een sombere zee, heel ver van hen weg nu in hun ver-weg-zijn van 't reële leven, stroomde de woeste vloed van de menigte steeds voorbij...
|
|