Verzameld werk. Deel 1
(1974)–Cyriel Buysse– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 998]
| |
XIIntussen brak de grote dag van de verkiezing aan. 't Was op een zondag, in 't begin van juni, een dag van prachtig zomerweer. De witte huisjes met hun groene blinden stonden in de zon te lachen, het ganse dorp, doorgaans zo stil, wemelde van animatie. Reeds in de vroege ochtend waren de herbergen vol met hele benden op hun best geklede boeren en boerinnen, drinkend, rokend, spugend, schetterend, met rood-glimmende, verhitte tronies van de ene herberg naar de andere slenterend, als op een feest- of kermisdag. De verkiezing begon om negen uur, in de ruime bovenzaal van het gemeentehuis. Maar sinds verscheidene dagen reeds hadden de klerikale chefs de boerenkudde, die zij nog onder bedwang hadden, leren stemmen, met nagemaakte briefjes, waarop een hand, getekend boven 't vak waarin de namen van hun kandidaten stonden, genoegzaam duidelijk toelichtingen gaf. Robert was eerst van plan geweest zich te onthouden, daar hij het enigszins kleingeestig en beschamend vond voor zichzelf te gaan kiezen. Maar naderhand had hij gedacht, dat het hem, als kandidaat, een plicht was, de gemeenschappelijke lijst van het Verbond tot het eind toe te verdedigen en te steunen, en, ofschoon met sterke tegenzin, had hij Alfred naar het gemeentehuis vergezeld. Hij hield er zich voorlopig buiten op de stoep, omringd van enkele bondgenoten, waaronder drie Gentse adjuncten van de stembus: een socialist, een christelijk democraat en een liberaal, ambtshalve aangesteld om de eerlijke gang van de verkiezingsoperaties na te gaan. Klokslag negen, toen de dorpsveldwachter met een schel op de stoep van het gemeentehuis het begin van de verkiezing kwam aankondigen, gingen de drie adjuncten naar | |
[pagina 999]
| |
boven, en bleef Robert, in afwachting dat zijn naam werd opgeroepen, nog even het schouwspel om zich heen waarnemen. Het was de eerste maal nog dat hij zoiets bijwoonde. Eertijds moesten de buitenlieden naar de hoofdplaats van hun arrondissement gaan kiezen, maar, sinds de invoering van het algemeen stemrecht, geschiedde de verkiezing nu op ieder dorp. Loom, langzaam, in kudden en in groepen, als vee dat naar het slachthuis wordt gedreven, zo kwamen de boeren, rood van drinken en van schreeuwen reeds, door twee wijdopenstaande deuren binnen, en stegen zij naar boven langs de brede, houten trap, die onder het zware voetengetrappel dreunde. Velen bleven luidruchtig doorpraten, eigenlijk volkomen onverschillig aan de verkiezing, liefst pratend over mest en beesten, net als op hun land of in hun stallen; maar anderen zagen er verlegen en benauwd uit, met schuwwantrouwige blikken rechts en links, vooral vermijdend naar Robert te kijken, opdat toch niemand zou veronderstellen, dat er enige verstandhouding met hem bestond. En slechts heel enkelen traden vrij en onbevangen op, in 't voorbijgaan opvallend glimlachend en knipogend naar Robert, als om publiek getuigenis af te leggen dat zij in 't geheel voor niemand bang waren, en dat alleman mocht weten voor wie zij zouden stemmen. Volkomen kalm, met het gezellig gevoel nu eenmaal voor een dag niets te doen te hebben, sloeg Robert, rokend tegen de borstwering van de stoep geleund, in heerlijk rustvolle gemoedsstemming het schouwspel gade. Hij kende genoeg het sluw karakter van vele boeren en hoe hij vooral dezen moest wantrouwen, die te sterk opvallende blijken van solidariteit en vriendschap willen betuigen. Daarenboven had hij ruim de gelegenheid gehad voor eigen rekening de waarheid van het spreekwoord ‘nul n'est prophète en son pay's’ te beproeven. Voor de lui van zijn geboortedorp, die hem van jongsaf kenden, was hij in 't geheel niet de Leeuw van Vlaanderen, maar nog steeds heel eenvoudig de zoon van meneer La Croix, Roberke La Croix, zoals hij er in zijn jeugd familiaar genoemd werd, eigenlijk een nietsdoener, niet veel meer dan | |
[pagina 1000]
| |
een luiaard, veel minder knap en kranig dan zijn oudere broeder. Robert had trouwens, met zijn intuïtief gevoel deidingen, nooit ernstig geprobeerd zich aan zijn medeburgers anders voor te stellen, en zijn geboortedorp was 't enige, uren ver in de omtrek, waar hij zijn propaganda nooit had willen ondernemen. Hij was daar als een vreemdeling, als een nieuwsgierig observateur, die met innige belangstelling een nog niet gezien, heel eigenaardig en interessant schouwspel komt bijwonen. Aan de ingang van een van de openstaande deuren, stond mijnheer Verraert, de onderpastoor van 't dorp, een man van een veertigtal jaren, zwaarlijvig reeds, met vurige kwabbewangen en insolente ogen, de dikke, opgeblazen kop van een tiran die te veel wijn drinkt. Zodra als hij Robert ontwaarde, die hij sinds maanden niet meer groette, had hij hem met een woedende blik van uitdagende haat de rug toegekeerd, en nu was hij bezig één voor één de boeren die hem langs moesten, even op te houden om hun nog eens op 't hart te drukken hoe ze stemmen moesten. Hij legde daar als 't ware de laatste hand aan het bedrijf van ‘kiesdraver’, zoals men het in Vlaanderen noemt, dat algemeen wordt waargenomen door de katholieke geestelijkheid, en waarmee de pastoors op het laatste ogenblik, door de geduchte macht van hun woord en het prestige van hun kleed, degenen die nog zouden kunnen wankelen zo sterk imponeren. En zodra de boeren hem ontwaarden, rood en groot, met brutale blikken, midden in de opening van de deur de weg versperrend, bukten zij 't hoofd, en velen die hij aansprak gingen bevend heen, op 't laatste moment nog weer van plan veranderend, besloten zelfs tegen hun zin te stemmen voor de klerikale lijst, onder de knellende angst dat de pastoor het weten zou indien zij anders deden, of dat zij 't misschien zelf zouden verklikken, wie weet soms hoe, in een of andere kijf- of braspartij. Zij waren over 't algemeen zeer weinig ingenomen met hun nieuwe, pasverkregen burgerrechten. Veel liever hadden zij 't algemeen stemrecht zien achterwege blijven; veel liever, vooral, hadden zij willen blijven stemmen volgens de oude manier, toen de pastoor, de kasteelheer, of om het even welke ‘kiesdraver’ hun 's avonds | |
[pagina 1001]
| |
vóór de verkiezing een behendig gemerkt stembriefje kwam brengen, met nadrukkelijk verzoek datzelfde briefje, en geen ander, in de bus te laten vallen. Dat was veel makkelijker. Dan waren zij nooit geneigd om naar hun eigen zin te stemmen, wijl zij wel zeker wisten dat het dadelijk ontdekt zou worden. En, wat nog 't beste was van al, dan kregen zij tenminste iets voor hun stem: vijf frank, tien frank, twintig soms, al naar gelang van hun meer of minder hoge maatschappelijke stand, terwijl nu, met al die ontelbare massa's kiezers, niets anders meer te krijgen was dan een bon voor een maaltijd en pinten bier of borrels, die hun na de stemming, bij 't verlaten van 't gemeentehuis, door een ‘kiesdraver’ afgeleverd werd. Zo werd gehandeld met de minderen, de nederigen, met al degenen die de pastoor, indien hij 't wilde, door een aanklacht bij hun eigenaar, op eens ruïneren kon. Maar er waren ook de rijke boeren, en voor dezen had de rode, zwaarlijvige pastoor zijn vriendelijkste glimlach, zijn innemendste woorden over. Zodra als hij er zo een zag komen, daalde hij de treden van de stoep af, bood zijn arm ter hulp, fluisterde vleiende, strelende woorden in 't oor; en men zag de boer, oud en verstompt, de benen stijf en krom, de witte, sluike haren zilverend onder een zwarte pet, machinaal hoofdknikkend met de pastoor door het gedrang naar boven stijgen, op zijn beurt, niettegenstaande zijn fortuin en onafhankelijke positie, door het overweldigend prestige van de geestelijke macht overwonnen. Maar 't akeligst van al was nog de lamentabele kudde zieken en verminkten, waaronder enkelen haast zieltogend naar de stembus werden gebracht. Robert zag er drie aankomen uit het armenhuis, gevoerd op een zogenaamde ‘straatslee’, omdat zij niet bekwaam meer waren het gehobbel van een rijtuig over het ruwe keienplaveisel uit te staan: drie ellendigen van over de tachtig, absoluut kinds geworden, als kreupele lijken in elkaar gezakt, zó totaal onbekwaam zich te bewegen, dat zij om de beurt in een berrie werden opgetild. Een jonge man, van een der welgestelde, klerikale dorpsfamilies, vergezelde ze. Hij moest, zogezegd, hun wil ontvangen, en in hun plaats stemmen. De onderpastoor | |
[pagina 1002]
| |
kwam naar hen toegevlogen en wakkerde ze nog een laatste maal tot het betrachten van hun plichten aan, hun met de hand de hemel tonend, terwijl vier kloeke mannen ze de trap opdroegen. Toen werd in de gang Roberts eigen naam opgeroepen, en op zijn beurt klom hij naar boven. De stemming had daar plaats in de grote zaal, waar anders de vergaderingen van de gemeenteraad werden gehouden. Een balustrade van wit hout, voor de gelegenheid opgetimmerd, verdeelde de zaal in twee vakken: langs de ene kant de kiezers, langs de andere kant de schutting van bruin linnen, waarachter zich 't bureau, de stembus en de ‘isoloirs’ bevonden. Alfred had reeds gedaan met kiezen; Robert, wiens naam voor de tweede maal door de deurwaarder werd opgeroepen, drong met moeite door de op elkaar geperste boerenkudde, en kwam langs 't open hekje van de balustrade, waar een van de dorpsveldwachters aangesteld was om de orde te handhaven, in de door het bruine scherm omsloten ruimte. Hij ontwaarde links het bureau, waar de kantonrechter het ambt van voorzitter waarnam, bijgestaan door de burgemeester, jonkheer de Feuillan-Latour, en door de eerste schepen, notaris Spilleboudt, als secretarissen. Rechts en links van hen zaten de assessoren. Geen enkel van die heren, behalve de assessoren, groette Robert, terwijl de stembriefjes hem werden overhandigd. Hij drong in een van de ‘isoloirs’, waaruit een paarsrode boer kwam, stempelde vlug de drie bulletins, waarop hij, volgens het meervoudig kiesstelsel, recht had, vouwde ze weer toe, verliet het hok en het de briefjes vallen in de stembus, waar de tweede dorpsveldwachter als bewaker naast stond. Volkomen kalm en op zijn gemak amuseerde hij zich even met het verwoed gezicht van burgemeester en van schepen: de eerste, een dikke rooie, met zware, geelblonde knevel en waterigblauwe ogen, de tweede een dikke grijze, met krulharen, beiden vuurrood in de benauwde warmte, 't gezicht congestief opgezwollen, alsof 't elk ogenblik zou openbarsten. De kantonrechter, een lange, geelbleke, gerimpelde magere van een zestigtal jaren, affecteerde een volkomen onverschilligheid. | |
[pagina 1003]
| |
Alfred, die geen belang in de verkiezing stelde, had de zaal reeds verlaten, maar Robert bleef er nog even vertoeven, door het schouwspel zeer geïnteresseerd. Aldoor bleven de kiezers, voor het merendeel boeren, in kudde tegen de houten afsluiting op elkaar geperst staan, en telkens als de deurwaarder de namen afriep, twee tegelijk, antwoordde een schor ‘preusan’Ga naar voetnoot1. en zag men de twee kinkels, scheef, met rode nek, tussen de groepen naar het hekje dringen, en loom, met hangende armen en gekromde rug, achter het bruine linnen schut verdwijnen. Enkele minuten verliepen, en dan zag men ze terugkomen, vuurrood en bevend, de schuwe ogen troebel, struikelend over het plancher of zich stotend tegen de twee volgende opkomenden, even aarzelend of verwilderd om zich starend, als vonden zij hun weg niet meer. Doorgaans moest de veldwachter hen door het hek weer in de kudde duwen, waar zij dan nog een poos als versuft bleven hangen, met schuwe blikken op het bruine scherm, als op de akelige muur van een gevangenis waarin zij bijna waren omgekomen. Voor velen was 't de eerste maal van hun leven dat zij gingen kiezen, en zij twijfelden of ze 't wel goed hadden gedaan. Hadden ze werkelijk naar hun eigen zin of enkel naar de zin van pastoor en kasteelheer gekozen? Had niemand het gezien? Had men hun briefje niet geopend, zodra als ze de rug gekeerd hadden? Zij bleven wantrouwig, ongelukkig, verbouwereerd starend naar de anderen, die even angstig in- en uitkwamen, met schrik zich afvragend of zij nog niet teruggeroepen en ondervraagd zouden worden. Dan weken zij eindelijk een weinig gerustgesteld achteruit naar de deur, naast welke de ‘kiesdraver’ stond, die hun de bons gaf voor het middagmaal en de tien pinten bier of borrels. Die beloning knapte hen enigszins op en gaf hun het bevredigend gevoel dat zij wel degelijk goed gekozen hadden. Even glimlachend stopten zij de papiertjes in hun zak en verlieten met een zucht van verlichting de benauwde zaal. Zo had Robert daar ruime gelegenheid om meer dan één eigenaardig tafereeltje bij te wonen onder die fanatieke, | |
[pagina 1004]
| |
getiranniseerde boerenbevolking, die zijn invloed niet genoten had. En 't speet hem dat hij op datzelfde ogenblik niet in de vele andere dorpen kon zijn, waar men zijn stem wél gehoord en hem wél toegejuicht had, om de morele afstand tussen hier en ginds te kunnen afmeten. Maar 't was elf uur en de verkiezing liep ten einde. De boeren, uit de benauwende knelling van 't stemmen verlost, verspreidden zich weer, met lawaaiige drukte, in 't dorp. Men zag ze voortdurend, met hun bonnetjes in de hand, van de ene herberg naar de andere zwenken, verrukt glimlachend, zich thuis voelend in 't onophoudend gejoel van glazengerinkel en stemmengeschetter. Zij dronken borrels, nu, om hun eetlust op te wekken, en straks zouden zij gaan eten, kosteloos eten, zolang en zoveel als zij maar wilden en konden; en dan pijpen roken en kaartspelen, de ceintuurknopen los, 't gezicht roodblakend, een pot bier in 't bereik, hijgend van het overdadig eten en drinken tegen de rug van hun stoel achterovergeleund. Robert verliet 't gemeentehuis. Hij kon het in die duffe atmosfeer niet langer uithouden. Hij had behoefte aan beweging in de frisse lucht en vrije ruimte, in afwachting dat het tijd werd om in de stad de uitslag van de verkiezing te gaan horen. Desgenêts had hem en Chattel er rendez-vous gesteld tegen vier uur, in het huis van zijn moeder. Dáár, op de Grand-Place, waren de lokalen van twee belangrijke politieke kringen: de Liberale Vereniging en de Conservatieve Katholieke Kring. Vanuit de ramen van de oude mevrouw Desgenêts' huis zouden zij aan de overkant de op transparanten aangeplakte uitslagen van de verkiezing kunnen zien. Hij liep eventjes weer naar huis, waar hij Alfred vond, met een drietal aanzienlijke boeren, die de gelegenheid van hun komst in 't dorp hadden te baat genomen, om, onder het drinken van port en 't roken van sigaren, hun rekening te vereffenen. Hij toefde er slechts een ogenblik, nam ook een glas port en een sigaar, floot zijn hond, een mooie, bruine setter, en ging, dwars door de tuin, in het veld wandelen. De dag was van een ongewone, overheerlijke zomerpracht. De korenvelden, hoger dan manslengte, golfden blondgroen | |
[pagina 1005]
| |
naar de zonnige verten, bij plaatsen rood en blauw gevlekt van bloemen, aan alle kanten in 't verschiet door donkergroene, statige bomenmassa's omlijst. De vogels zongen, de bijen zoemden, de vlinders fladderden; en in de zonnigblauwe atmosfeer zweefden zacht bedwelmende geuren als van hooi en honig. O! wat was het heerlijk daar te leven! Wat zou het zalig zijn daar in rust en eenzaamheid met háár te mogen leven!... Even vóór één uur kwam hij terug naar huis voor het diner. Alfred, die nog eens in de voormiddag enkele herbergen bezocht en met een aantal lui gesproken had, voorspelde hem een geduchte nederlaag. Volgens zijn waarneming en mening zou de lijst van 't Verbond slechts een bespottelijk klein getal stemmen bekomen. - 't Kan mij niet schelen, antwoordde Robert. - Ah bah! riep Alfred met wijde ogen van verbazing. - Mag ik dan weten waarom jij al die gekke, ontzettende moeite hebt gedaan?... Uit loutere liefde voor Ghislaine, dan? drong hij spottend aan. - Ik kan 't je niet zeggen waarom, je zoudt mij niet begrijpen, sprak Robert ernstig, met een lichte kleur. - 't Is waar, profeten zijn vaak ondoorgrondelijk, schimpte Alfred. - Maar, wil ik je eens wat zeggen: je zult op den duur nog wel eindigen met wijs te worden, en eerst dan zal je zien hoe gek of je je nu de laatste tijd hebt aangesteld. Robert drong niet verder aan. Het werd hem elke dag moeilijker met zijn broeder te redeneren. Hun wegen liepen nu zó sterk uiteen dat de toon van hun gesprek soms dreigde onaangenaam te worden. De maaltijd was geëindigd; zij stonden beiden op: Alfred zich klaar makend om in een naburig dorp paardenwedrennen te gaan bijwonen, Robert zijn schikkingen nemend om met de trein van drie uur naar de stad te vertrekken. |
|