Onthutst schudde Desgenêts het hoofd. Dat vermetele plan, zo kort na het akelig avontuur, kon hij begrijpen noch goedkeuren. Maar in de heldere ogen van de jongeman schitterde nu zulk een vlam van geestdrift, en in zijn op elkaar gesloten lippen lag verborgen zulk een ferme en besliste wilskracht, dat ook in Desgenêts, ondanks zijn schrik van vroeger, geestdrift en geloof weer opvlamden.
- Wie weet!... misschien hebt ge gelijk! riep hij.
- 'k Geloof het vast, en 'k doe het toch in elk geval, was Roberts vastberaden antwoord.
Desgenêts was opgestaan. Hij drukte opgewonden Roberts beide handen in de zijne, en schudde ze herhaaldelijk, in kinderlijke enthousiasme.
- Ik dank u; ik dank u voor uw grote moed in naam van ons allen. Indien wij de zegepraal behalen is het aan u, aan u alleen dat alle dank en eer verschuldigd zullen zijn.
Nauwelijks was hij vertrokken of Alfred kwam in de kamer gehold, nog opgewondener, leek het, dan Desgenêts zelf. Hij lachte, wreef zich de handen, knipoogde grappig naar zijn broeder, liet zich eindelijk neer in een fauteuil met een komisch-ernstige kreet, die Robert met reële, ernstige verbazing aanhoorde:
- Ho! ho! nu begin ik eindelijk iets van die fameuze christelijk-democratische beweging te begrijpen! Z' is mooi, hoor, z' is prachtig. Tous mes compliments, mon cher!
Gapend staarde Robert zijn broeder aan. - Wat is er? wat scheelt je? waarom ben jij zo opgewonden? vroeg hij na een ogenblik.
- Superbe, mon cher! superbe! galmde de andere nog geestdriftiger. - Wat 'n ogen! O, nee maar, wat 'n ogen, kerel! En haren! en 'n taille! Ça, tiens!... En hij zond met de vingers een kus in de lucht.
- Ja maar, enfin, wat is er! of word je soms gek! riep Robert, die kregel werd.
- Kom, hou jij je zelf niet of je gek was. Jij weet toch wel wie daar beneden in het rijtuig zat te wachten. Jij hebt toch wel eventjes door 't raam gekeken!
- Ik geef je mijn woord van eer dat ik niet begrijp wat je zeggen wilt, sprak Robert die een lichte kleur naar zijn