XV
Het huwelijk van Pol en Rosa had er weinig toe bijgedragen, om de betrekkingen tussen de broeders Foncke en de familie van de nieuwe boer nauwer aan te knopen. Boer Meganck, en ook zijn vrouw en kinderen, kwamen af en toe wel eens op de kleinere hoeve hun dochter bezoeken, doch het onthaal dat zij er genoten, ofschoon niet bepaald onvriendelijk, had toch altijd iets beklemds en gedwongens, dat niet tot verdere vertrouwelijkheid uitlokte. Trouwens de Fonckes, Pier-Cies uitgezonderd, die er wel een enkele maal zou heen gaan, brachten 't bezoek nooit terug. Vruchteloos had boer Meganck Domien en Jan reeds herhaaldelijk op avondjes genodigd; voortdurend hadden zij bedankt, de eerste plomp en ruw, zonder explicaties, de tweede onder voorwendsel dat hij te moe was, of nog iets te verrichten had, of de volgende morgen te vroeg op moest zijn. En alleen Pol, lui-onverschillig en zonder eigenlijke bezigheid op de hoeve, nam gretig elke gelegenheid te baat om zich met het grotere gezin te amuseren, terwijl zijn jonge vrouw, die er dikwijls, voor de algemene goede verstandhouding, haar eigen verlangen het ouderlijk huis te bezoeken aan opofferde, met de drie oude jonkmans alleen bleef.
Haast elke dag vergezelde Pol de broeders en de zusters van zijn vrouw op de akker, en, zonder ooit zelf een hulpzame hand toe te steken, zag hij hen onverpoosd werken en sjouwen, een laffe glimlach op zijn vet gezicht, de pijp tussen de tanden en de handen in zijn broekzakken. De kloeke paarden stoven en snoven, de zonen van de boer hieven en duwden met hun sterk-gespierde armen aan ploegen, aan wagens, aan eggen; 't geluid en de beweging van de ruwe arbeid woelde om hem heen, woei hem, om zo te zeggen in 't gezicht, zonder dat hij er zich ooit door liet storen of meeslepen, zonder