waar hij heen wou.
Een gekuch van de meid trok zijn aandacht. Hij kuchte terug, als tot antwoord, en sloop in haar kamertje.
Zij lag nog wakker, en maakte een lichte beweging in haar bed, toen zij hem hoorde komen. Bevend boog hij tot haar en fluisterde:
- Ze hebben de deur van de zoldertrap gesloten! Ze hebben de spie op de klink gezet!
Zij gaf geen antwoord, maar keerde haar gezicht naar hem, en hield haar ogen in de duisternis op hem gevestigd.
- Verstaat ge mij dan niet? drong hij aan. Ze hebben de deur van de zoldertrap gesloten, zeg ik, en de spie op de klink gezet...
Zij kuchte even en haar blik ging naar de zoldering, waar soms een dof geluid verneembaar was, of er daarboven zich mensen druk bewogen.
En zij schoot in een kort, stil lachje.
- Wat is er?... Waarom lacht ge? vroeg hij schor.
Maar zonder op 't antwoord te wachten, door een ontzettend voorgevoel aangegrepen:
- Is hun kamer misschien juist hierboven!... juist boven 't... boven de onze?
- Ja, dat schijnt wel, antwoordde zij koel, met nogmaals haar stil, heimelijk lachje. En meteen schoof zij op naar de muur, om plaats voor hem te maken.
Maar stom en roerloos, als ter plaats genageld, bleef hij staan, de fonkelende blik nu insgelijks op het plafond gevestigd, de adem ingehouden om te luisteren.
En plotseling was 't of hij raaskalde: hij vloog naar de muur, bonsde erop met allebei zijn vuisten, riep met een stem die geen menselijke klank meer had:
- Schei uit! Nondedzju! Schei uit! Schei uit!
Met een schorre angstkreet sprong de meid naar hem toe.
- O, maar Jan toch! Wat denkt ge! Wat denkt ge! kreet ze dof, bevend van angst hem van de muur wegtrekkend. En met geweld poogde zij hem op 't bed te duwen, sussend fluisterend:
- Ala, toe, toe! Laat ze met rust en kom bij mij. Waar zijn toch uw zinnen, Jan! Wat denkt ge toch van zulk een schrik-