deze inrichting bekostigen, en boer Meganck zou de meubels cadeau doen. Dit zou dan ook, met haar kleren en juwelen, Rosa's enige bruidsschat zijn. Voor het overige kwam alles: interesten van geld, opbrengst van arbeid, kosten van onderhoud, enz. in de gemeenschap, net als vroeger.
Dit alles werd spoedig geregeld en gaf geen of weinig aanleiding tot kibbelarijen, maar wat een smart en ellende toch voor de goedige oude Pier-Cies, die alleen al de last en de beslommeringen van die zo weinig verlangde omwenteling in hun leven te torsen had!
Domien wilde niets meer verrichten en zat ganse dagen schandelijk dronken in de kroegen van het dorp, omringd door een bende schurken die hem zijn geld aftroggelden; Jan maakte zich stelselmatig uit de voeten en wilde zich met niets bemoeien; Marie zelf was zó onhebbelijk en nors geworden, dat het leven met haar niet meer draaglijk was. En middelerwijl was het rustig, ouderwets hoevetje, waar de minste verandering destijds een lang vooraf besproken en overwogen gebeurtenis was, brutaalweg in beslag genomen door metselaars, schrijnwerkers en smids, die het er een en al ongezelligheid en verwarring maakten, terwijl boer Meganck zelf er nu onophoudend met Pol heen en weer liep, aanwijzingen, raad, bevelen gevend, handelend alsof hij op zijn eigen erf was.
De stumperd werd er suf en kinds onder; hij at noch sliep haast meer; hij wenste dat hij dood mocht zijn. En soms, in bange, nare dromen, schreide hij wanhopig, en hoorde hij weer, als een grievend verwijt en een voorspelling van toekomstige rampen, de laatste woorden van zijn oude vader: - Scheidt niet, trouwt niet, blijft bij elkaar in onderlinge hulp en goede verstandhouding, zó kunt gij nog de ramp herstellen en vreedzaam uw dagen eindigen.