V
Hij voelde zich te sterk ontroerd, te diep geschokt om dadelijk in huis te komen. Hij liep een weinig terug, sloeg rechts, tussen de sombere velden, een eenzame zijweg in. Het bonsde en bruiste in zijn hoofd, gedachten en gewaarwordingen dwarrelden onsamenhangend door elkaar, zonder dat 't hem mogelijk was er iets helders uit op te vatten en te onthouden. Dít alleen voelde hij helder: dat hij nu nog niet naar huis mocht gaan, dat hij moest lopen, denken, overwegen, tot een besluit komen.
Langzamerhand dan, kwam er een weinig orde in zijn geest. In verbeelding zag hij weer de bijgewoonde scène plaatsgrijpen, en nogmaals voelde hij, met onuitstaanbare scherpte, de beet van de blinde, onberedeneerde jaloezie. Hij kon 't niet uitstaan, dat hij nooit iets van die vrijage gemerkt had, dat het zo in 't geniep gebeurd was, net als 't bedrog met Marie. En evenmin kon hij het uitstaan, dat zijn aartsvijand, de hatelijke luiaard, zo'n mooi, bekoorlijk, moedig meisje als die Rosa van de nieuwe boer, tot lief, en wellicht tot vrouw zou krijgen. 't Was onverdiend, 't was een schande, hij kón 't niet uitstaan! Het mocht en het zou niet gebeuren; hij zou er zich desnoods met geweld tegen verzetten. Het zou zijn wraakneming zijn, zijn wraak over alles wat hij sinds maanden geleden had door 't bedrog van Marie.
Van Marie!... Plotseling was het in hem een gevoel van verlichting. Indien de luiaard met Rosa verkeerde zou hij aan Marie niet meer denken!
Als een zonnestraal door onweerswolken, in een impulsie van zelfzucht, sterker dan zijn nijd over het onverdiend geluk van zijn vijand, schoot deze gedachte troostend door Jans geschokte geest. Er zou weer rust in zijn gefolterd leven komen; hij zou opnieuw in 't onbetwist bezit komen van