instinctieve haat, en niettegenstaande 't geldelijk belang dat zij eraan hadden hem zolang mogelijk in hun gemeenschap te houden, met zijn broeders een kwestie sine qua non van gemaakt: als de luiaard zich ooit waagde met de ossen te werken, of iets van landarbeid te verrichten, zou hij, Jan, op staande voet de ganse boel in de steek laten en er vandoor trekken!
Pier-Cies en Domien, ofschoon verbaasd door zulk een vreemde heftigheid, hadden voldoening aan zijn wil gegeven. In geen geval toch kon Jan op de hoeve gemist worden. En Pol, uit het soort bezigheid gesloten, dat de boerenjongens van zijn leeftijd doorgaans te beurt valt, verrichtte hoe langer hoe minder op de hoeve, weldra gedaald tot de betrekking van een soort huisknecht, en dan nog wel van een overbodige knecht, ternauwernood bekwaam om aardappels te schillen en de vuilnis van stallen en boomgaard weg te ruimen. Maar 't leek wel of het hem niet schelen kon, en van Jans vijandige stemming scheen hij in 't minst geen notitie te nemen. Hij hield zich zoveel mogelijk op een afstand van hem, uit een gevoel van instinctmatige verwijdering, en wendde zich bij voorkeur tot de andere huisgenoten, als hij iets te zeggen of te vragen had. Van Domien, die hij soms hulp bood bij de koeien, en van Pier-Cies en Marie, voor wie hij beuzelarijtjes verrichtte in de keuken, had hij dan ook niet te klagen. Domien was eerder onverschillig, en sprak soms, gedurende dagen, geen woord tot hem, net alsof hij niet bestond, maar de goede Pier-Cies, die immer allen poogde te verzoenen, kon wel eens echt vaderlijk met hem omgaan. Vaak vroeg hij hem of hij tevreden was met zijn nieuwe levenswijs, en 's zondags stopte hij hem soms tersluips een paar franken in de hand, zodat hij zich in 't dorp met zijn makkers kon gaan amuseren.
Aldus verliepen een paar jaren. Het leven op de hoeve ging stil voort zijn gewone gang, elk jaargetijde met zijn regelmatig terugkomende werkzaamheden en vermaken; de broeders, vooral de twee oudste, telkens wat meer vervallen en verzwakt, en Pol, integendeel opgroeiend in kracht en gezondheid. Hij was nu pas negentien, maar zó buitengewoon lichamelijk ontwikkeld, dat men er hem graag vijfentwintig