VII
Zij liepen huiverend, snel vooruit, omarmd gelijk twee zusters, niet meer denkend aan maatschappelijke afstanden of conventies, in die angstige vlucht, die ze beiden, als tot één en hetzelfde doel, voortstuwde. De nacht was balsemgeurig en sereen, tevens helder en somber, van een ongeëvenaarde plechtigheid en schoonheid, onder de donkerblauwe hemelboog tintelend van miljoenen en miljoenen sterren. Links, in 't zwart van de hoge ceders, zong, met een prachtig-galmende stem, de nachtegaal, die Nina zoveel nachten hoorde; in de verte, verspreid onder de lovers van de omringende bossen, antwoordden andere nachtegalen. En in de zwevende aroma's van de meinacht walmden soms sterke, bijna storend-ontroerende geuren: de geuren van bloeiende perken azalea's en jasmijnen, waar de meisjes voorbijliepen, zonder ze te zien.
- Och God!... wat klopt mijn hart toch wild! sprak Nina, met een droogslikkende stem. - Als hij daar nu toch maar is;... als ik nu toch al mijn moeite maar niet vruchteloos gedaan heb!
- Hij zál er zijn, antwoordde Romanie hijgend. - Ik weet het, dat hij er zal zijn.
En eensklaps het geheim verradend dat haar op het hart lag:
- Ik weet dat hij er zijn zal, want ik ben hem tóch gaan verwittigen, voegde zij erbij.
- O, Romanie, Romanie, hoe hebt ge dat durven doen, na mijn verbod! riep Nina dof, met verwilderde ogen een ogenblik palstil houdend.
Doch haar verwijt was eerder geveinsd dan ernstig gemeend. Zij bezat de morele kracht niet meer zich hierover te schamen zij snelde schier onmiddellijk weer met Romanie voor-