| |
| |
| |
| |
| |
I
Op een namiddag in 't begin van april kwam een open landauer, bespannen met twee prachtige zwarte paarden, en gemend door een koetsier en een voetknecht in donkerblauwe livrei met gouden knopen, in de lange beukendreef gerend, die van de steenweg naar het Blauwhuis loopt. De tuigen van de paarden en de jassen van de knechts glinsterden in de lentezon, tussen de oude, grijze stammen; de spaken van de wielen fonkeltintelden. Stapvoets reed het gespan door het openstaande inganghek, volgde, rechts, tussen de bosjes rododendrons en jasmijnen, de halve cirkelvormige kiezelallee, hield eindelijk, in een zilvergerinkel van kettingen en gebitten, voor de stoep van het kasteel stil.
Twee heren: een oude, met levendige zwarte ogen en lange, grijze, zijdeachtig-puntig uitlopende bakkebaarden; en een jongere, bruin van baard, met een bleek, stuurs en teruggetrokken aangezicht, zaten in het streng-weelderig, met donkerblauw laken bekleed rijtuig. Beiden hadden hun overjas geopend en haalden uit een portefeuille hun visitekaartje te voorschijn, dat zij aan de haastig van de bok gesprongen lakei overhandigden, de oude heer hem bevelend te vragen of mejuffrouw de Stoumont hen kon ontvangen.
De knecht had aangebeld, door een geblaf van Focho begroet, en stond wachtend, fiks in zijn glimmende laarzen met gele omslagen en zijn blauwe jas met gouden knopen, op de stoep, naast de glazen deur van de vestibule, terwijl de twee bezoekers, - de oude vooral - met een air van belangstelling keken naar de voorgevel van 't kasteel en naar het gedeelte van 't park, dat zij ontwaren konden, halfluid, met nauwelijks zichtbare bewegingen van de lippen, hun opmerkingen wisselend.
Intussen was de deur geopend en Nathalie kwam te voor- | |
| |
schijn, een schier ontstelde uitdrukking op haar onderdanig gelaat, toen zij de twee voorname heren in het rijtuig ontwaarde. Zij neeg diep-groetend, nam de twee kaartjes uit de hand van de lakei, wierp er werktuiglijk de blik op en verzocht de man haar in de vestibule te volgen, terwijl zij zou gaan vragen of haar meesteres te spreken was.
De knecht gehoorzaamde, nam zijn verlakte hoed met geel en blauw rozet af en bleef onbeweeglijk in de vestibule achter de glazen deur staan.
Na enkele ogenblikken kwam Nathalie terug met het bericht dat mejuffrouw de Stoumont de bezoekers verzocht te willen binnentreden.
De lakei spoedde zich buiten, opende het portier van de landauer, terwijl Nathalie, opzij tredend, de vestibuledeur openhield. De beide heren, na zich in het rijtuig van hun overjas ontdaan te hebben, klommen de stoep op en traden binnen. Nathalie leidde hen onverwijld naar het salon.
De twee bezoekers waren de heren barons d'Ohain de Westdorpe, vader en zoon, de eigenaars van 't Blauwhuis.
De ontvangst van mejuffrouw de Stoumont was hoogst stemmig en deftig. De oude baron, senator en man van de grote wereld, vertelde haar dat hij de parlementaire paasvakantie te baat genomen had om de hoofdstad te verlaten, en zich reeds voor heel de zomer op zijn kasteel van Vannelaar te vestigen. En zijn eerste bezoek was voor haar: hij verlangde te weten of het verblijf op 't Blauwhuis haar behaagde en hoe het nu was met de toestand van haar gezondheid, die, naar hij vernomen had, omtrent Nieuwjaar nogal wat te wensen overliet. Hij maakte van de gelegenheid gebruik om haar zijn enige zoon, Harold, voor te stellen, die, op reis zijnde toen zij verleden herfst naar Vannelaar kwam om het Blauwhuis te huren, tot dusver nog niet het genoegen had met haar kennis te maken.
Op het verzoek van de oude jonkvrouw hadden de beide heren zich gezet, en 't onvermijdelijk banaal gesprek van de eerste ogenblikken-werd aangevangen. Mejuffrouw de Stoumont vertelde haar ziekte: de schrikkelijke reumatiek die haar omtrent Nieuwjaar gemarteld had en waarvan zij, slechts
| |
| |
enkele weken geleden, een nieuwe vermaning had gekregen. Zij schreef haar kwaal toe aan de wintervocht en koude, en vreesde sterk dat zij ertoe zou gedwongen zijn telkens 's winters naar de stad terug te keren. Gelukkig naderde de zomer; anders zou ze 't Blauwhuis reeds verlaten hebben, zelfs op 't gevaar af in Brussel opnieuw haar eetlust te verliezen, die hier, dank zij de reine en gezonde lucht, toch goed bleef. Enfin, zo was 't in 't leven: altijd en overal wederwaardigheden. Men beproefde het ene geneesmiddel na het ander, en geen enkel bleek doeltreffend. Sinds haar ongeluk, sinds die rampzalige val van de trap in haar huis te Brussel, had zij geen echt gezond ogenblik meer gehad, dát mocht ze zeggen. 't Was wanhopend; een mens zou beter ineens dood zijn.
Zij sprak op een jammerende, moedeloze, gedempt-wrokkige toon, als was er in haar nog een andere oorzaak van verstoordheid, die zij niet openbaarde. Haar breed gelaat had zich bedekt als met een uitdrukking van gekwetste waardigheid, terwijl in haar strenge ogen een koude, harde vlam schitterde. Zij kon zich niet langer bedwingen, zij sprak, op een toon vol bittere minachting:
- Overigens, het leven is afgrijselijk eenzaam en eentonig, 's winters buiten. Men ziet hier niets, men ontmoet niemand. En wat betreft de kennismaking met lieden van de streek, daar moet men zich volstrekt van onthouden, men moet ze vluchten gelijk de pest, zelfs die welke u in 't begin zeer fatsoenlijk voorkomen, zoniet dan heeft men zich spoedig over zijn te grote goedheid bitter te berouwen.
De beide bezoekers knikten beleefd en vaag goedkeurend met het hoofd, een weinig verveeld door de onbehaaglijke wending van het gesprek; de zoon een nog meer teruggetrokken uitdrukking op zijn bleke, vroegtijdig verouderde gelaatstrekken; de vader, met een fijne diplomatische glimlach in de gerimpelde hoekjes van zijn ogen en lippen, instinctmatig bij de oude jonkvrouw nog een andere oorzaak van ontevredenheid vermoedend, die zij hem verborg. Hij kende sinds lang haar zelfzuchtig en nors karakter; hij antwoordde met een aanmoedigend-insinuerende stem:
- Nochtans gij hebt nu uw nichtje, mejuffrouw de Rorick,
| |
| |
bij u. Dat moet u een zeer aangenaam gezelschap zijn. Zullen wij het genoegen niet hebben haar te zien? Ik heb zo goed haar vader gekend.
Mejuffrouw de Stoumont was juist op het punt haar bezoekers te berichten dat de meid haar nichtje, die in het park wandelde, was gaan halen, toen de salondeur openging en Nina te voorschijn kwam.
De beide heren waren opgestaan. Mejuffrouw de Stoumont volbracht de wederzijdse voorstelling, haar nichtje met een koele blik bejegenend.
Het meisje neeg, stilzwijgend. Zij zag er zeer bleek uit, met roodachtige randen onder de uitgedoofde ogen en een uitdrukking van neerslachtigheid over haar mooie gelaatstrekken. Zij scheen ook zeer vermagerd; haar donkerblauw kleed was te wijd geworden, hing los over haar vroeger zo ferme, ronde schouders en borst.
Doch dit alles scheen de oude heer d'Ohain niet te bemerken. Hij was enkel getroffen door haar merkwaardige schoonheid; en, met een vriendelijke familiariteit, die zijn gevorderde ouderdom en zijn hoge rang in de wereld wettigden, naderde hij met uitgereikte hand tot haar en sprak, aanmoedigend glimlachend:
- Wel toch!... is dat de kleine Nina, die meer dan eens op mijn knieën speelde, in haar vaders huis, te Brussel?
Een zwakke glimlach verlevendigde even vluchtig het gelaat van het meisje, en een teer rood kleurde haar wangen. Zij had geen souvenir bewaard van hetgeen de oude edelman haar herinnerde, zij was toen zeker nog te jong. Zij wierp een schuchtere blik op Harold, wiens ziekelijk en somber aangezicht haar instinctmatig mishaagde, en nam plaats tussen haar tante en de beide heren, die ook weer gingen zitten. Harold had nog geen woord gesproken. Hij had eenvoudig zijn fauteuil een weinig achteruitgeschoven en zag somtijds tersluiks het mooie meisje aan, zonder dat het echter mogelijk was op zijn betrokken gelaatstrekken waar te nemen of zij wel enige indruk op hem maakte.
Doch als er, wat hem betrof, dienaangaande een twijfel bestond, geen de minste was er, stellig, waar het de oude baron gold. Onophoudend, terwijl hij nu zijn gesprek met mejuf- | |
| |
frouw de Stoumont voortzette, keerde zijn blik tot haar nichtje terug. Zijn schrandere, wakkere ogen, beurtelings ernstig of door een vlam van bewondering en vreugd bezield, schenen haar te ontleden, te bestuderen, terwijl hij in zichzelf een berekening scheen te maken, een plan scheen te smeden, waarvan de veronderstelde gelukkige ontknoping in zachte voldoening op zijn voornaam gelaat afstraalde. Het duurde niet lang of hij wist haar in het gesprek te mengen. Hij ondervraagde haar over haar verblijf op 't Blauwhuis, of zij er wel gaarne leefde, of zij niet liever in de hoofdstad wonen zou, 's winters. Blijkbaar poogde hij haar te behagen, haar te bewijzen dat hij met haar ingenomen was en het haar te doen gevoelen. Hij sprak haar opnieuw van haar vader, die hij zo goed gekend had; hij betuigde haar zo een hoffelijkheid gemengd met een zweem van vaderlijke tederheid, die meermalen de ontroerde antwoorden van 't lieve meisje in haar keel stokken deed, en tranen in haar ogen bracht, terwijl mejuffrouw de Stoumont, nors en statig in haar fauteuil, door haar moedwillig stilzwijgen, haar ergernis te kennen gaf. Dan, als door een natuurlijke overgang, wendde de baron zich half om tot zijn zoon, en in woorden van een ietwat treurige gemoedelijkheid, die voor niemand in 't bijzonder maar in 't algemeen bestemd schenen, sprak hij van zijn eigen kind, van Harold, enige erfgenaam van zijn stam en vermogen. Zijn stem had trillingen van weemoed onder 't gewild banale van zijn oppervlakkige goedmoedigheid; zijn toon was vertrouwelijk, uitlokkend tot wederzijdse verzoening en ontboezeming, als in een gesprek onder familieleden, die een geschil verdeelt. Hij keurde af, met een nuance van ironie, doch zonder bitterheid, als gold het niets ergers dan een voorbijgaande kindergril, de rare
gedachte van zijn zoon, die sprak van in een geestelijke orde te treden, van zendeling te worden, van zich te laten empaleren of scalperen door de wilden, in plaats van te trouwen en, met zijn naam, zijn geslacht voort te zetten; in plaats van te genieten van het schitterend en benijdenswaardig lot, die zijn immens fortuin en een beroemde naam hem konden geven. Het was niet moeilijk te beseffen dat de oude man ontzettend over deze zaak bekommerd was; men voelde dáár de nachtmerrie, het
| |
| |
schrikbeeld van zijn leven; en, naarmate hij, als onweerstaanbaar daartoe aangedreven, die spijtige gril van zijn zoon vlijmender beschouwde en ontleedde, bedekte zijn aristocratisch gelaat zich met een inniger uitdrukking van ernst en treurigheid, terwijl hij om zo te zeggen van de twee dames scheen te vorderen, dat zij hem in zijn vermaningen zouden ondersteunen, dat zij met hem zouden vragen of het geen gekheid was, voor het uitvoeren van een utopie, zoveel gewis geluk tegen zoveel gewisse rampen te verpanden.
Mejuffrouw de Stoumont, majestueus en stijf in haar stoel, vergenoegde zich vaag goedkeurend met het hoofd te knikken, een vreemde schittering in 't koele oog, als heimelijk tevreden dat ook anderen hun leed op aarde kregen; en Nina, gegeneerd door de onverwachte wending die het gesprek genomen had, durfde evenmin iets zeggen, maar bekeek nu met een uitdrukking van verwonderde meewarigheid de jongeling, die, 't gelaat nog somberder en 't hoofd gebogen, met doffe monosyllaben indirect antwoordde, de blik starend vóór zich uit op het tafelkleed, op zijn ‘idéefixe’ gevestigd.
Maar reeds had de oude edelman, bewust dat hij zich te ver door zijn gevoelens liet meeslepen, van toon veranderd; en, turend door de vensters, waardoor men een heerlijk, aanlokkend tafereel van zacht glooiende gazons en in zonneglans badende jeugdige lovers ontwaarde, stelde hij nu de dames voor een wandelingetje in het park te maken, ten einde het domein eens in ogenschouw te nemen. Mejuffrouw de Stoumont stemde toe. Allen stonden op, doorkruisten de vestibule, liepen de trappen van de stoep af, waarvoor, stampvoetend in het kiezelzand en knauwend op hun schuimende bitten, de wachtende paarden met de landauer steeds stonden.
Zij bleven gedurende enkele passen naast elkaar, met hun vieren nagenoeg de ganse breedte van de allee innemend, die in een lange, gracieuze bocht, tussen het donzig groen van de grasvelden slingerde, hier en daar met glanzende, wit-en-gele vlekken madeliefjes en leeuwebekken bezaaid. Het was de nog allereerste ontluiking van de lente: iets grauwgroens dat de kruinen van de hoge gewassen verdon- | |
| |
kerde, iets grauwgeels dat als in strepen van dons en van licht over de lage heesters hing. De vijver lag helder en diep, op de bodem als met een bronskleurig tapijt van heimelijk herlevende planten bedekt, en telkens onder hun voetstappen langs de rand van het water, plotsten groene kikvorsen er duikelend in, die dan onmiddellijk weer, met lange, wonder geritmeerde slagen, naar de oever zwommen. De lucht was doorschijnend puur en blauw, de eerste vogels kweelden, de zon gaf reeds een zornerachtige warmte.
Van lieverlede, nochtans, hadden de wandelaars zich verdiept in de meer belommerde wegen, die, op sommige plaatsen versmallend, de doortocht met vieren vrij moeilijk maakten. Het duurde niet lang of Nina en Harold waren zonder 't te weten vooruit, in kalm gesprek. Mejuffrouw de Stoumont en de baron, die hen op enkele passen volgden, liepen voor het ogenblik stilzwijgend. De oude edelman, de blik op de jongelieden gevestigd, scheen opzettelijk de stap te vertragen om hen alleen te laten en zelf met de jonkvrouw afgezonderd te zijn. Gedurende enkele ogenblikken bleef hij zelfs geheel stil staan om de oude Thijs door te laten, die, de handen aan de draagbomen en 't hennepzeel plat gespannen over de gekromde rug, hen met een kruiwagen vol heidegrond tegemoet kwam, in het voorbijgaan diep groetend zijn pet afnemend. En toen de tuinman heen, en Nina en Harold aan een kromming van de allee verdwenen waren, scheen de baron schielijk met wilskracht zijn besluit te nemen: hij naderde opnieuw tot mejuffrouw de Stoumont, die stilletjes voortgeslenterd was, liep nog enkele passen, steeds stilzwijgend, aan haar zijde; en dan, langzaam, waardig, ernstig:
- Mejuffrouw, sprak hij, - daareven hebt gij de bekentenis: van mijn innigste zielesmarten gehoord: ik bedoel het akelig voornemen van mijn enige zoon, in een geestelijke orde te treden. Het geldt ditmaal geen plannen in de lucht, geen: voorbijgaande gril van een utopisch jongeling meer; mijn zoon heeft het bepaald besluit genomen als zendeling te expatriëren, terwijl ik het als mijn plicht beschouw hem uit al mijn macht en tot het laatste toe van zulk een ongerijmd voornemen af te brengen. Mejuffrouw, ik wil open kaart met u spelen: toen ik hier lieden kwam was mijn bedoeling
| |
| |
niet alleen u een mij zeer aangenaam bezoek te brengen; ik verlangde insgelijks nader kennis te maken met uw nichtje, mijn zoon met haar in betrekking te stellen, te zien of hij haar niet zou kunnen beminnen en haar huwen. Ik wend alles aan wat in mijn macht ligt opdat hij zou trouwen, wetend dat dit het enige middel is om hem de uitvoering van zijn onzinnig plan te beletten. Opnieuw, de ganse winter door, heb ik, in mijn huis te Brussel, feesten op feesten gegeven; heb ik, van heinde en ver, de bloem van de adel, al wat de hoofdstad aan mooie, en rijke, en hooggeboren jonge meisjes telt, geïnviteerd, zonder er eenmaal in te slagen zijn keus te vestigen. In geen enkele vond hij háár die hem zou behagen. Overal ontdekte hij ijdelheid, verwaandheid, berekening, harteloosheid. Heden ten dage ben ik zó wanhopend, dat ik er haast in zou toestemmen, hem met om het even welke vrouw te laten trouwen. Daaruit kunt ge oordelen hoe gelukkig ik zou zijn indien hij uw lief nichtje kon beminnen en haar hand bekomen. Dit is mijn laatste hoop, mijn uiterste redmiddel. Zij heeft over haar mooie trekken een zweem van ietwat treurige zachtheid; een uitdrukking van zo reële goedheid en volkomen afwezigheid van pretensie en onnatuurlijkheid, dat ik toch nog een laatste hoop durf koesteren. En dit kwam ik u vragen, mejuffrouw: zoudt gij, als Nina en Harold elkaar konden beminnen, uw toestemming tot hun huwelijk willen geven?
De baron was nogmaals in het midden van de kronkelige allee vóór de oude jonkvrouw blijven stilstaan, het aangezicht totaal van expressie veranderd, als wel tien jaren verouderd in die onweerstaanbare ontboezeming van de smart van gans zijn leven. Zijn rijzige gestalte was gebogen in een bijna smekende houding, die de panden van zijn zwarte jas puntig naar voren deed afhangen; en met een herhaald, diep treurig gebaar van beide open handen, bekrachtigde hij nog en nogmaals zijn laatste woorden, als om met steeds grotere nadruk te bevestigen hoe innig ontroerd en hoe oprecht hij was.
Roerloos en stom, majestueus in 't midden van de allee, had mejuffrouw de Stoumont hem met staalkoude ogen en dichtgesloten lippen aangehoord. En 't was alsof ze zijn woorden
| |
| |
niet begrepen had, het helder besef van de gebeurtenis kon zo maar niet ineens tot haar geschokte geest doordringen; zij onderging alleen de diepe sensatie van iets bijzonder onaangenaams, van iets kwaads, dat men haar wilde doen. Deze sensatie maakte het haar tenslotte duidelijk. Zij begreep wat men van haar verlangde, het offer dat van haar geëist werd.
Het was datzelfde offer, dat, niet langer dan drie weken geleden, een ander man, die ellendige mijnheer Cuvelier, welke zij, o, ongerijmde domheid, zelf in haar huis had gelokt, haar had durven vragen: de hand van Nina; 't is te zeggen de vrijwillige afstand van haar enige doelmatige hulp in haar ziekelijke toestand, de verlatenheid in haar rampzalig lot, overgeleverd aan de willekeur van haar ruwe, domme meiden. En, tot toppunt van vermetelheid, had die ellendeling zijn vraag durven steunen op de toestemming van Nina, door wie hij beweerde bemind te zijn. Zij had hem met verontwaardiging van de hand gewezen en hem bepaald verzocht geen voet op 't Blauwhuis meer te zetten, terwijl zij Nina met de bitterste verwijten van slechtheid en zwarte ondankbaarheid overstelpt had. En nu was 't de baron die haar een gelijke aanvraag deed voor zijn zoon! 't Was dus een samenzwering tegen haar! Men had er dus een eed op gezworen haar het leven onmogelijk te maken!
Zij was verslagen, als verpletterd in het midden van de smalle kronkelweg vóór de baron blijven stilstaan; en haar breed gelaat werd van lieverlede purper van woede, terwijl zij in machteloze wanhoop besefte, dat zij ditmaal niet zo gemakkelijk de zegepraal zou behalen als met mijnheer Cuvelier. Een floers verduisterde een ogenblik haar grote, boze ogen; en 't was in een echte angst- en noodkreet, aan haar monstrueuze zelfzucht ontrukt, dat zij, zonder zelfs rechtstreeks de ootmoedige vraag van de ontroerde baron te beantwoorden, in de hevigste ontsteltenis uitriep:
- Maar als ze trouwt en mij verlaat, wat moet er hier van mij worden! Ik heb slechts haar om mij te verplegen als ik ziek ben; de meiden doden mij, vermoorden mij letterlijk met hun brutaliteit!
Door een zacht-overtuigend gebaar van zijn beide open han- | |
| |
den poogde de beleefde edelman, een weinig schalks glimlachend het hoofd buigend, haar gerust te stellen met deze woorden:
- Nina zou u niet verlaten, mejuffrouw. De jongelieden zouden met u op het Blauwhuis blijven wonen.
Doch niet in 't minst voelde de oude jonkvrouw zich gerustgesteld. Zij begreep heel goed dat er een hemelsbreed verschil zou bestaan tussen Nina jongmeisje en Nina gehuwd, al bleef zij ook met haar op 't Blauwhuis leven. Maar van een andere kant was ze zich bewust dat zij in dit geval hoegenaamd geen redenen tot weigering van haar toestemming kon inroepen; het aanbod was ál te schitterend. En de gedachte dat zij ditmaal wel onvermijdelijk de zorgen van haar nichtje, van wie zij een zo zachte en trouwe slavin van haar grillen had weten te maken, zou moeten ontberen, verbitterde haar zo hevig, dat zij letterlijk opzwol en stikte van ingehouden toorn, terwijl zij, voortdurend roerloos in het midden van de allee staande, de baron zijn aanvraag nog eens hoorde herhalen, in een erbijgevoegde opsomming van al de voordelen die er voor haar, voor haar nichtje, voor zijn zoon, voor allen zouden uit voortkomen.
En, in 't nauw gebracht, werd zij er wel toe gedwongen een categorisch antwoord te geven. Maar 't kostte haar een vreselijke inspanning. Er behoorde al 't gezag en al de eerbied toe, die een zo hooggeplaatst persoon als mijnheer d'Ohain haar inboezemden, om haar, - met wat een woedende weerzin ook - de toestemming als het ware van de lippen te rukken. En nog schiep zij er een boos genoegen in te insinueren dat men toch niet ernstig over de zaak beraadslagen kon, aangezien de jongelieden ternauwernood elkander kenden en het zeer wel gebeuren kon, dat zij elkaar niet goed behaagden.
- O, wat dát betreft, daartoe zal ik al mijn krachten inspannen; daartoe zal ik meewerken met handen en voeten; ik zal er om zo te zeggen mijn zoon toe dwingen! juichte de nu gans optimistisch gestemde baron.
Gedurende al deze tijd hadden Nina en Harold langzaam hun wandeling door het park voortgezet. Zij had het eerste gevoel van antipathie, dat hij haar inboezemde, overwonnen,
| |
| |
zij gevoelde nu, bij die afgetrokkene en gekwelde, een melancholische neiging tot meewarigheid voor alle menselijke smart, die goed overeenstemde met haar eigen tegenwoordige zielstoestand. Bedeesd, in een behoefte het drukkend stilzwijgen, dat op beider gemoed woog, te overwinnen, en instinctmatig, in haar goedhartigheid beseffend dat dit onderhoud het enige was, waarin hij opleefde, had zij het gesprek teruggebracht op het onderwerp waarvan zijn vader zoëven gewaagde: het werk van de godvruchtige missiën bij de onbeschaafde volleen. En van lieverlede, onder de invloed van dit vaststaand denkbeeld, scheen hij uit zijn teruggetrokkenheid te geraken, zich met hartstocht te bezielen. Hij sprak met doffe, diepe stem, een stem die, alvorens van zijn lippen te komen, afgronden van wee scheen doortrokken te hebben, over de slavenhandel, over de zendingen van de missionarissen in Midden-Afrika. En hij liet zich door zijn woorden en denkbeelden meeslepen, iets manhaftigs bezielde zijn bleke, treurige gelaatstrekken, zijn gestalte scheen te rijzen, zijn uitgedoofde ogen kregen een vreemde, starre schittering. Ja ja, dát was zijn levensdroom, zijn kwellend ideaal, dat hij, niettegenstaande al zijn leed over de droefheid die zulk een besluit aan zijn vader zou berokkenen, toch eindigen zou met uit te voeren, omdat hij zich onweerstaanbaar daartoe aangestuwd, gedwongen voelde. Het was zijn roeping, hij kon het werelds en werkeloos leven van zijn stand niet verdragen; hem riep de leniging van de smarten van 't verdrukte mensdom in de eenzaamheid van de onbekende streken; in hem brandde de grote vlam, de heilige vlam van proselitisme en liefdadigheid van de apostels. En wijzend, eerst met een kort en schuchter, maar van lieverlede vergroot en verbreed gebaar, over de haag van het park heen, naar de weggolvende horizon van jeugdig groene lariksbossen, riep hij, de borst van ontroering beklemd, het denkbeeld van die nog grotere
uitgestrektheden vóór hen in, het visioen van de onmeetbare horizons en oerwouden van 't somber Afrika, van die oorden van afschuw en bloed, waaruit de noodkreet van een geworgd slavenvolk ten hemel stijgt.
Nina, innig bewogen, sprak niet meer, hoorde hem aan met een gevoel van eerbied. En in haar eigen smart dacht zij
| |
| |
aan die, haar onbekende vrouw, die Alexis eenmaal op het punt geweest was om te huwen, en die ook aan het wereldse leven vaarwel gezegd had om zich geheel en al aan de godsdienst toe te wijden. O! wat waren ze vreedzaam, gelukkig, zij die zich zo volkomen, zonder smart, zonder spijt van de wereldse banden konden vrijmaken! Hoe graag had zij in hun plaats willen zijn; in haar ook die heilige en troostende roeping gevoelen, die verzaking aan alles in die opperste knieling voor God! Doch dát kon ze niet. De behoeften van haar hart hielden haar geboeid aan Alexis, aan de zelfzuchtige zachtheid van de liefde en 't geluk op deze wereld, gelijk het hart van die twee heiligen zich hechtte aan de altruïstische liefde voor hun lijdende evenmens op aarde; aan de mystische aanbidding van hun God, in de hemel.
|
|