Gelukkig kwam mijnheer Reijntjens weldra. Romanie had hem toevallig langs de steenweg ontmoet, op weg naar het Verbeteringsgesticht, waar hij, met nog een andere dokter, mijnheer De Cock, van Amertinge, geneesheer was. En dadelijk, op 's meisjes dringend verzoek, had hij haar naar 't Blauwhuis vergezeld. Hij trad op de tenen de slaapkamer binnen, als iemand die reeds over de aard van de ziekte onderricht was; en alhoewel zijn gang, ondanks deze voorzorg, allesbehalve zacht was, toch het de kranke, wellicht door zijn aanwezigheid geïntimideerd, ditmaal geen luide klachten horen. Hij was een man van een veertigtal jaren, grof en groot, boers-plomp van voorkomen, met dichtgeplante, kortgeknipte zwarte haren en grote uitpuilende zwarte ogen in een rond, geel aangezicht. Hij groette lomp de beide dames, zijn rond zwart hoedje in beide handen houdend, naderde, met een boerse glimlach, tot mejuffrouw de Stoumont.
- Naar ik hoor is de gezondheid niet opperbest, begon hij als inleiding.
De oude jonkvrouw, stil kermend, antwoordde:
- O, dokter, 't is afschuwelijk! 't Is of men mij met een versleten mes de beenderen uit de grote teen haalde!
- Wilt ge mij eens even laten zien? vroeg de dokter.
Hij stond op, legde zijn hoed op een stoel, boog zich over de voet, die Nina voorzichtig ontblootte.
Tamelijk lang en nauwkeurig bekeek hij hem, zijn boerse glimlach op de lippen. Toen richtte hij zich op en verzocht Nina de watte weer op de voet te leggen.
- Welnu dokter, wat is 't? vroeg mejuffrouw de Stoumont, het aangezicht van angst verwrongen.
- O, 't zal niet zeer erg zijn, mejuffrouw, antwoordde hij op een losse toon, zonder zijn diagnose verder te bepalen.
- Ja maar enfin, wat is 't? wat heb ik? vorderde dringend de kranke, met toenemende angst en wantrouwen.
- 't Is 't pootje, mejuffrouw, verklaarde de dokter lomp glimlachend.
En terwijl de oude jonkvrouw zich wanhopend kronkelde, gaf hij de vereiste verpleging te kennen:
De voet zeer warm en stil, en, gedurende enkele dagen, zich