Verzameld werk. Deel 1
(1974)–Cyriel Buysse– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 627]
| |
VIIIGedurende drie dagen keerde Nina werkelijk in het huisje van Thijs niet terug. Maar de vierde dag, toen ze, met valavond van een wandelingetje rond het park terugkomend, Romanie met haar korf onder de arm in de moestuin zag gaan, kon zij aan de te grote bekoring niet langer weerstaan. Haar misnoegdheid was over; zij naderde de meid zonder van iets te gewagen en sprak haar aan alsof er niets gebeurd was. Evenmin scheen Romanie over haar ongewoon lange afwezigheid verwonderd, en nauwelijks had zij de groet van haar jonge meesteres beantwoord, toen zij, heimlijk glimlachend, met ogen die blonken van opgewekte ondeugendheid, zei: - Hij is hier terug geweest; hebt g' hem gezien? Verwonderd, zonder te vatten wat het meisje bedoelde, zag Nina haar aan. - Terug geweest!... wie is hier terug geweest? vorderde zij eindelijk. - Wel, hij, mijnheer Alexis,... ik heb hem gezien. Nina, licht blozend, voelde opnieuw door een soort van streling haar hart verwarmen en dacht er ditmaal niet aan, zich door de familiariteit van Romanie beledigd te achten. En deze, haar korf neerzettend, gaf haar spoedig enkele uitleggingen: - Ja, hij is hierlangs gekomen, langs de haag dáár, zowat een uur geleden, terwijl ik uit de groeve achter de serre beten haalde. Ik zag hem naderen van ver, tussen de stammen, met zijn geweer over de schouder. Maar 't was hem heel gemakkelijk aan te zien, dat hij hier geenszins kwam om te jagen. Hij was alleen, zelfs van zijn hond niet vergezeld; en in plaats van te kijken naar de rapenvelden om er ergens een haas te ontdekken, verliet zijn blik, dwars door de haag, geen | |
[pagina 628]
| |
seconde de gevels van het Blauwhuis en de wegen van het park. Ik het hem tot heel dicht bij mij komen zonder mijn tegenwoordigheid te verraden; en toen trad ik eensklaps te voorschijn, rechtover een opening in de haag, en groette hem, zeggend: ‘Dag mijnheer de burgemeester!... ge zijt nog eens uit op jacht?’... Hij schrikte op, bleef staan, werd lichtkens rood en antwoordde: ‘Jawel, Romanie, ik kom eens zien of er geen middel is een haas te schieten.’ ‘Ja maar, riep ik lachend, onz’ jonge meesteres zo niet meer te doen schrikken, zuldeGa naar voetnoot1.!’ Ah! juffrouw Nina, ik wenste wel voor twintig frank, dat ge zijn aangezicht hadt kunnen zien toen ik dat zei. Hij werd rood, rood, dat hij niet wist waar te kijken van schaamte, en hij sprak op een toon die al zijn ontroering en bewondering verried: ‘O! is dat toch het nichtje van mejuffrouw de Stoumont, dat mooie meisje?’ ‘Ja, ja,’ antwoordde ik lachend, hem in het wit van de ogen aanschouwend. ‘Hoe oud is ze?’ vroeg hij nog. ‘Achttien of negentien,’ zei ik. ‘Hoe heet ze?’ ‘Mejuffrouw Nina.’ ‘En is ze hier zo heel alleen met de oude jonkvrouw? Heeft ze zo geen vriendinnen of iemand van haar jaren met wie ze zich kan vermaken?’ ‘Niemand,’ antwoordde ik, hem steeds lachend aankijkend; want ik begreep wel waarom hij dat vraagde: hij wilde weten of ge geen beminde hadt. Daarmee bleef het gesprek een wijl opgeschorst. Hij staarde steeds op mij dwars door de haag, en in zijn ogen las ik zijn begeerte mij nog veel meer over u te ondervragen. Maar ik zag ook dat hij niet durfde. Om hem te plagen, dan, herhaalde ik nog eens: | |
[pagina 629]
| |
‘Een mooi meisje, hè, mejuffrouw Nina?’ ‘Sapristi ja! ik zou 't geloven dat ze mooi is!’ riep hij met schitterende ogen. En langzaam, nadat hij mij goên dag gewenst had, zette hij langs de haag zijn weg voort, de blik tersluiks steeds met halsstarrigheid gevestigd op de vensters van het Blauwhuis en de lanen van het park. Roerloos van emotie en verbazing had Nina het meisje zonder een woord onderbreking haar geschiedenis laten vertellen. En eerst toen deze geëindigd was kwam zij als het ware tot het bewustzijn terug en sprak zij, de ogen rondverwilderd, op een toon van verwijt en van schrik: - O, Romanie, wat hebt ge toch gedaan en wat zal die heer daar van denken!... Het boerenmeisje schoot in een gulle lach: - Wat hij ervan zal denken!... wel, allerlei aangename dingen! schaterde zij met blinkende ogen en schitterende tanden. - O, wees maar zeker dat hij hoogst verrukt is over het avontuur! Hij is dol verliefd op u en geloof maar dat gij hem hier terug zult zien. En ook, ik herhaal het: hij is de beste en de vriendelijkste man van de wereld, en ik zou heel tevreden zijn, wat mij betreft, hem tot meester te hebben! - Maar, Romanie, wordt ge gek! kreet Nina, kersrood wordend. - Neen, neen, ik word niet gek; wacht maar en gij zult zien, antwoordde 't hoveniersmeisje, groots van kalme oneerbiedigheid. Zij had haar korf gevuld met koolstronken voor haar konijntjes; zij tilde hem op en plaatste hem op haar linkerheup, het kloeke lichaam schuins geheld, de beide oren van de korf met haar beide zijlings uitgestrekte handen vasthoudend. Hevig ontroerd volgde Nina haar uit de moestuin. |
|