Een wederzijdse groet en enkele banale woorden van vriendelijkheid gewisseld, en dan de bijna angstige, met kloppend hart en verkroppende stem geuite vraag:
- En uw beminde, Romanie, komt hij u nooit halen om met u te wandelen?
Het meisje, in tweeën gebogen over het bed rode kolen, waarvan zij met een mes de kroppen uitsneed en die in haar korf wierp, richtte zich halvelings op, het hoofd gekeerd, lachend, blozend, een verwondering in het oog:
- Wel zeker, juffrouw Nina, bijna elke zondag gaan wij samen uit.
- Ah!... en waarheen?...
- Wel, juffrouw Nina, 's zomers naar de kermissen of feesten in de omliggende dorpen; 's winters al niet verder dan naar Vannelaar, waar wij enkele herbergen bezoeken. Er is somtijds een speelman en wij dansen...
Nina was ook een weinig rood geworden. Haar enigszins gejaagde adem deed haastiger haar mooie ronde borst op en neer gaan; haar hartje popelde van opgewekte weetlust.
- En 's avonds, Romanie... brengt hij u 's avonds weer naar huis?
- Zeker, juffrouw Nina...
Nina, meer en meer blozend en ontroerd, bleef een poosje stilzwijgend, aarzelend, gekweld, een vreemd-verlegen glimlach op haar frisse lippen. Doch de tentatie werd nog eens te machtig; zij kwam een weinig nader, zij waagde het ineens, op een bijna smekende, gesmoord-trillende toon:
- En in de duisternis, als ge zo samen terugkomt,... neemt hij u dan niet bij de arm,... omhelst hij u dan niet?...
- Maar juffrouw Nina toch, wat zijt ge nieuwsgierig! kreet Romanie, vuurrood, ten gronde gebukt, waar zij nu haar korf met een koortsachtige haast volstopte. En eerst na een ogenblik stilzwijgen, begrijpend dat zij toch door iets de vraag van haar jonge meesteres moest beantwoorden:
- Wij doen gelijk al de verliefden, denk ik, sprak zij, zich weer oprichtend met een glimlach en een schittering van de ogen, die gans haar aangezicht ophelderde.
Gelijk al de verliefden!... wat deden dan al de verliefden?... Thans begreep Nina er niets meer van. Haar weet-