| |
| |
| |
IV
Het tuinmanshuis, een zeer eenvoudig rood stenen gebouw van één verdieping, met bruingeverfde vensterluiken en deuren, stond op een honderdtal meter afstand, zijdelings van 't kasteel, naast de paardestallen, het washuis en andere vertrekken, in de schaduw van een groep zeer hoge, rijzige, prachtige beuken. Daarachter lag de moestuin met zijn regelmatig aangelegde bedden groenten en zijn witgeverfde serre; een weinig boven de omheiningshaag verrees de achtergevel van het ‘neerhof’, door een kromme, modderige weg, met de prachtige, vierdubbele beukenallee van 't Blauwhuis en verder met de steenweg verbonden.
In 't hoveniershuis waren de familieleden steeds in de van zindelijkheid blinkende keuken vergaderd. Vader Thijs zat met zijn pijpje in de biezen leunstoel, de armen rustend op de roetjes van de oude Vlaamse kachel; moeder, aan de overzijde van de schoorsteenmantel, verstelde kousen, hemden, andere kledingstukken; de beide meisjes, het kussen op hun knieën, speldewerkten naast een laag, groen tafeltje, waarop, vlak vóór de lamp, een grote glazen bokaal vol water stond, die een helder en vergrotend licht over de fijne kantjes weerkaatste; terwijl Odon, de zoon, die onderwijzer was aan het Verbeteringsgesticht, blootshoofds, met de rug naar 't gesloten venster, in een boek te lezen zat.
Bij Nina's binnentreden stonden de beide mannen en de moeder eerbiedig op; en vader Thijs nam spoedig zijn pet af en legde zijn zwartgerookt pijpje opzij, terwijl de meisjes, door hun kantwerkkussen tot opstaan verhinderd, hun jonge meesteres met een blozende glimlach begroetten, even een poosje de arbeid stakend. Maar Nina stelde hen allen wel spoedig op hun gemak; zij zelf nam een stoel en schoof zich naast de meisjes; en, om de oude tuinman te overtuigen dat
| |
| |
de tabaksrook baar niet geneerde, gaf zij hem, alsook aan Odon, een sigaar, uit het kistje van haar tante genomen. Inniger blozend en glimlachend dan, zetten de meisjes zachtkens, na een aarzeling, de arbeid voort, en Thijs, verrukt, ontstak zijn sigaar met een onhandige gulzigheid. Alleen Odon bleef nog een hele poos eerbiedig staan, vuurrood en stijf, met zijn smalle schouders en zijn blonde kroezelharen, als verslagen door de eer van dit bezoek.
Nina, vlak vóór de kantwerksters gezeten, hield glimlachend de blik op hun kussens gevestigd, van tijd tot tijd met haar vroegere speelgenoten enkele woorden wisselend. De boutjes dwarrelden vlug door de geoefende vingers, haastig neervallend op het geglaceerd blauw papier, met het eentonig gedruppel als van een aanhoudende regen op een zinken dak. En onder het praten en kijken nam Nina de twee zusters op en vergeleek ze met elkaar.
Zenobie, de oudste, was gebrekkelijk; zij hinkte. En 't was alsof deze lichamelijke mismaaktheid tevens een stempel van morele verfijning op haar ganse wezen had gedrukt: haar houding en manieren, haar gelaatstrekken, haar wijze van zich uit te drukken en van iemand te aanschouwen, alles in haar droeg een merk van ongezochte beschaving en voornaamheid, die men bij haar jongere zuster niet aantrof. Deze, Romanie, was als een weelderige veldbloem. Rond en poezelig van lichaamsvormen, had zij ook helderblauwe, bijna frank kijkende ogen, overvloedige bruinkrullende haren, wangen van een ongeëvenaarde frisheid, een mond met pareltanden, schitterend tussen rode, vlezige, in een bestendige glimlach geopende lippen. En Nina, die ze beiden liefhad, hield toch het meest van de jongere. Zij lijkt op mij, dacht ze soms; en instinctmatig ontleedde, bestudeerde zij het bloeiende landmeisje, alsof 't haarzelf was, die zij ontleedde, bestudeerde.
Van stonden af bevond ze zich met Romanie op een veel vertrouwelijker voet dan met haar zuster Zenobie. Zij hadden nog geen acht dagen hun vroegere betrekkingen weer aangeknoopt, toen ze reeds met elkander geheime mededelingen wisselden. Een onbewust gevoel van solidariteit trok Nina tot haar aan; de weelderige schoonheid, de lichame- | |
| |
lijke superioriteit van Romanie over haar zuster, was als de zegepraal van haar eigen jeugd en schoonheid; de mindere handigheid van Romanie, die een gewoon klein kantje maakte, terwijl haar oudere zuster een echt kunstwerk, een wonderbare verwikkeling van bloemen en ranken vervaardigde, als een nederlaag waarvan zijzelf de beschaming deelde. Doch wat haar meer dan alles voor haar préférée innam, was de toevallige ontdekking van een geheim, dat het vrolijk boerenmeisje overigens geenszins poogde te verbergen.
Op een zaterdagavond, als Nina in het tuinmanshuisje kwam, zat daar een onbekende. 't Was een vrij mooie jongen, een zwarte, met mooie bruine ogen en een pikzwart snorretje, dat fijntjes kroesde, niet breder dan de lippen. Hij zag er wakker en vernuftig uit, en had, ofschoon in arbeidskleren, een zeker air van elegantie over zich, dat hem heel goed stond. Hij zat heel ver van de twee meisjes, als onverschillig voor hun tegenwoordigheid, en rookte zijn pijpje, de voeten op de rand van de kachel, bedaard koutend met de oude Thijs.
Nina, ietwat onthutst, aarzelde even te gaan zitten, toen Romanie haar met schitterende ogen vertrouwelijk tot zich wenkte en haar in 't oor fluisterde:
't Is niets, gij moogt daarom niet weggaan; ga zitten, 't is mijn lief...
En vlugger haar boutjes door elkander slingerend, schoot zij in een lach.
Er was een korte stilte. Thijs en zijn vrouw waren, als naar gewoonte, bij Nina's binnentreden groetend opgestaan, terwijl de vreemde jongeling ook even groetend zijn pet oplichtte. Odon, hevig blozend, stond naast het venster, in zijn stijve, verslagen houding, als bereid om de orde te handhaven; en Zenobie, insgelijks kersrood geworden, hield het hoofd over haar werk gebukt, schromelijk geërgerd en beschaamd over de onbetamelijkheid van haar zuster. Maar deze onbehaaglijke indruk duurde slechts een ogenblik. Thijs ging eenvoudig weer zitten en hervatte zijn kalm gesprek met de minnaar van zijn dochter, die dan ook niet verder aan Nina werd voorgesteld.
Deze had haar stoel heel dicht tegen Romanies kantwerk- | |
| |
kussen geschoven, en, met een glimlach van innige verrassing en belangstelling op de lippen, kon zij zich niet bedwingen het tuinmansmeisje in stilte te ondervragen.
- Hoe heet hij? vroeg zij fluisterend.
- Jules,... Jules Adams, antwoordde Romanie, het hoofd over haar werk gebogen, de pareltanden door een glimlach ontbloot, de glinsterende ogen strak starend op haar gemakkelijk kantje.
- Wat is zijn vak?
- Schrijnwerker.
- Hoe oud is hij?
- Vierentwintig.
- Hoe dikwijls komt hij u bezoeken?
- Elke zaterdag.
- Wanneer gaat ge met hem trouwen?
- Ik weet het nog niet, als wij een beetje geld vergaard hebben...
Van tijd tot tijd vestigde Nina tersluiks een blik op hem, meer en meer door het avontuur geïnteresseerd, de geest vol vreemde gewaarwordingen en gedachten. Hij had zich halvelings met de rug naar de meisjes gekeerd, hij zette zijn gesprek voort met de oude Thijs, in schijn volkomen onverschillig voor zijn beminde, zich houdend net alsof ze daar niet was. Zoiets kwam Nina ongehoord voor. Nog nooit had zij verloofden bij elkaar gezien, en dezen wekten haar verbazing op; zij vond hun wederzijdse handelwijze zó bespottelijk en gek, dat zij al de moeite van de wereld had om het niet uit te schateren.
Zij kon aan de verzoeking niet weerstaan: zij neeg naar Romanie, vroeg fluisterend, leunend op de arm van haar stoel:
- Houdt hij zich altijd zo ver van u?
Romanie werd purper. Zij beet zich even op de lippen, als wou ze ook gaan proesten van 't lachen; en dan, beschaamd, met een licht bevende, nauwelijks verneembare stem:
- Neen neen,... niet altijd.
Nina ook werd rood, plotseling verlegen en ernstig, zich met een vaag bewustzijn van vernedering afvragend of zij wellicht een flater had begaan. Zij staarde voortdurend naar Romanie, die al roder en roder werd, evenals Zenobie, die
| |
| |
zo diep over haar werk boog, dat men nog slechts haar haar en 't tipje van haar neus kon zien. Zelfs het braaf, rond gezicht van moeder Thijs zag er vreemd en verwilderd uit; en, het hoofd oprichtend, ontmoetten Nina's ogen de blik van Odon, die, steeds blootshoofds naast het venster staande, haar in een stomme bewondering aanstaarde, de gelaatstrekken veranderd. Hij schrikte hevig op onder haar blik, hij hervatte zijn stramme houding, zijn stug-gestrenge uitdrukking van ordehandhavende onderwijzer.
Maar opnieuw heerste een korte stilte: de jongeling was opgestaan om te vertrekken. Hij wisselde nog enkele laatste woorden met Thijs over het onderwerp dat hen de ganse avond bezig gehouden had, wenste de hovenier en zijn vrouw goede nacht, keerde zich om, lichtte nogmaals even zijn pet op voor Nina, groette in 't voorbijgaan Odon en de twee zusters, zonder door een woord, een teken of een blik zijn preferentie voor zijn verloofde te verraden, en vertrok.
Stom van verbazing keek Nina hem na. Maar 't is verschrikkelijk! maar hij bemint u niet! was zij op 't punt Romanie toe te roepen, toen zij waarlijk de deur achter hem hoorde toeslaan. Doch zij alleen vond zijn handelwijze verkeerd en onnatuurlijk: noch de ouders, noch de broeder, noch de zuster, noch Romanie zelf, niemand liet het minste woord van verwondering, teleurstelling of droefheid horen.
|
|