die hij haar had toegebracht. Eindelijk nochtans zuchtte hij: - O spreek tot mij, help me door uw raad, zeg me wat mij nog te doen staat?
Zij bleef nog een lange, lange poos stilzwijgend, haar betraande ogen halsstarrig door het venster gericht, als om hem niet meer te zien. Toen lispelde zij eindelijk, met een doffe, troosteloze stem:
- Ik weet het niet...
Hij wrong krampachtig zijn handen samen, hij zonk vernield terug ineen. Maar na een ogenblik hernam hij:
- Hebt ge met aandacht mijn brief gelezen? Hebt ge mijn gevoelens, mijn lijden en strijden begrepen?
- Ja, murmelde zij schier onverneembaar.
Hij richtte zijn blik tot haar; hij zag haar aan met een gefolterd-smekende uitdrukking op het gelaat, en drukte haar beide handen in de zijne, met de wanhopige knelling van iemand, die zich voelt verdrinken.
- O, ik smeek u, zeg me toch iets! schreide hij. - Martel mij toch niet langer door uw vreselijk stilzwijgen! Overstelp mij met verwijten! haat, veracht, verfoei, verafschuw mij als ge wilt! maar spreek, o mijn God! antwoord op wat ik u vraag! zeg me wat er nog te doen is, welke baan ik thans moet volgen om mijn zonden af te boeten! ofwel, indien er voor mij geen weg meer open staat; indien er niets meer te doen is; indien alle hoop verloren is, alle uitkomst gedood, zeg het mij ook en ik zal sterven; maar spreek, spreek, o spreek zeg ik, ik smeek er u voor op mijn knieën!
Langzaam alsdan, het hoofd gebogen en de blik hem steeds ontwijkend, antwoordde zij met haar doffe, diepe, gebroken stem:
- Gij hebt mij vreselijk bedrogen, Gaëtan; gij hebt mij een wonde geslagen, die nooit, nooit meer zal genezen.
Zij zweeg een ogenblik, door haar smart vernield. Toen voegde zij er trillend bij:
- Was ik niet in deze staat geweest, ik zou u ongetwijfeld ogenblikkelijk verlaten hebben, om bij mijn ouders terug te keren. Maar nu is het te laat; nu zal ik hier blijven, uit plicht, omwille van het kind...
Hij was opgestaan.