XIII
Hij schreef en bekende haar alles, uitvoerig, met een volle oprechtheid. Hij legde haar al het gruwelijke van zijn bedrog voor ogen, zijn snoodheid op haar hand te durven aanspraak maken hebben, toen hij nog door zulke sterke banden aan die andere en haar kind verknocht was. Hij vertelde haar zijn lang en vreselijk worstelen en lijden, zijn opstanden, zijn steeds verergerende folteringen en de onverbiddelijke wraak van het Noodlot, die hem strafte voor hetgeen hij anderen misdaan had.
Toen zwoer hij haar ook de volstrekte zuiverheid van zijn betrekkingen met zijn vroegere minnares, sedert zijn huwelijk. Hij smeekte haar op de knieën, dat ze dit toch zou geloven; dat ze zou willen het gevoel begrijpen, dat hem aangedreven had: dat vreselijk gevoel van medelijden voor hen die door zijn schuld ellendig waren, gemengd met die hartstocht, die kwellende, in zijn geval noodzakelijk misdadige en verboden, maar toch onweerstaanbare hartstocht van de vader voor zijn kind. En, om te eindigen, vroeg hij haar toch geen vergiffenis, zoals hij eerst van zins was: hij smeekte haar enkel om raad, om hulp; hij vroeg haar dat zij, in haar hart van onbevlekte echtgenote en aanstaande moeder, de macht zou trachten te vinden, om hem de weg aan te wijzen, die hij thans volgen moest; ofwel dat zij hem zeggen zou of er voor hem geen uitkomst meer bestond, of hem geen andere toevlucht overbleef dan de zelfmoord...
De dageraad schemerde door zijn vensterruiten, toen hij zijn brief geëindigd had. Hij zegelde hem toe en ging hem zelf in de bus van het nabij gelegen postbureel steken. Hij verzekerde zich, dat hij met de eerste lichting van de dag zou vertrekken. Toen kwam hij terug in het hotel en viel krachteloos neer op zijn bed, waar hij aldra in een loodzware slaap verzonk.