hield om te luisteren. Hij hoorde niets dan een zacht gebruisel van de bladeren en het doffe bonzen van zijn hart. Hij ijlde voort, stil en vlug.
Hij kwam op de plaats waar zij hem verwachtten, hij kuste hen onstuimig, hij zakte hijgend op de bank.
Dan, als hij bij hen was, scheen het gevaar hem eensklaps verbannen, en hij bleef daar enkele minuten zitten, gerustgesteld, vertederd, gelukkig bijna, de wereld om zich heen vergetend.
Zij vertelde hem de enkele, geringe gebeurtenissen sinds hun laatste bijeenkomst voorgevallen en die schier alle betrekkelijk het kleintje waren. Van haar zelf, van haar droefheid, van haar verlatenheid klaagde zij niet meer, nu zij hem, eenmaal per week, gedurende enkele stonden mocht zien.
Wel vroeg zij hem soms, bedeesd, of hij haar niet eenmaal zou komen bezoeken, maar toen hij haar bepaald gezegd had, dat zoiets volkomen onmogelijk was, drong zij er niet verder meer op aan.
Onophoudend, zo lang ze daar bleven, hield hij zich met het kleintje bezig. Hij nam het op zijn knieën, streelde, zoende het, gaf het de koekjes en het snoepgoed, waarmee hij zijn zakken gevuld had. En het kind betoverde hem door zijn lieftalligheid, het vertelde hem wat het gedurende de week gedaan had, het zei soms voor hem een gedichtje of een fabeltje op, dat zijn moeder het geleerd had en dat hij glimlachend afluisterde, met tranen in de ogen, tevens geroerd en ontsteld, bevangen door de vrees dat zijn scherp kinderstemmetje hun tegenwoordigheid mocht verraden.
Het afscheidnemen was een ogenblik van grote droefheid. Hij leidde ze buiten het park, zij omhelsden elkander lang en vurig; zij belegden de dag van een volgende bijeenkomst. En hij bleef daar staan, in de schaduw van de haag, de ogen op hun wegsmeltende gestalten gevestigd, tot hij het geratel van het rijtuig hoorde, dat zich langs de steenweg verwijderde. Toen kwam hij in het park terug en sloot het poortje. En haastig, het hoofd vol verwarde gedachten, wendde hij zich weer naar het kasteel.
In den beginne hadden zij besloten, elkander niet te ontmoeten op de avonden dat er maneschijn was. Hij raad-