Hij vertrok met de schemering, langs Bavel, met de laatste banlieue-trein, na een laatste maal de hand van enkele vroegere vrienden en van zijn twee wenende meiden gedrukt te hebben. Gans alleen in de vallende duisternis, op het perron van het station, een reiszak in de linkerhand, de gekwetste rechterhand door een zwartzijden doek omwonden, wachtte hij op de trein. De dubbele spoorbaan strekte zich pijlrecht onder de loodkleurige hemel uit, met een weerglans van metaal over de rails, afgebakend door de veelkleurige, blikkerende lichtjes van de seinpalen, die zich in de verte, aan beide uiteinden, in een geprikkel van sterren schenen te versmelten.
Een elektrisch belletje klingelde, een baanwachter het zijn hefboom neer en blies op zijn hoorn. En in 't verschiet werd een van de blikkerende lichtjes groter, dansend en daverend, korte stralen schietend. Het was de trein. Hij kwam aldra in het gezicht, hij naderde brommend, zijn vuurbaak glinsterend als een zon, grauwe rookkolken spuwend uit zijn schouw en vonken spattend uit de roosters van 't fornuis onder de raderen.
Maar 't was een sneltrein. Het daverend gevaarte ruiste 't station voorbij, woest, snel, zwart, een orkaan van stoom en van metaal, gehuld in een stofwolk die naar verbrand ijzer rook, met de lange, horizontale, ineengesmolten streep van zijn verlichte venstertjes...
Gilbert keerde zich om, verblind door 't opgezweepte stof, de blik gevestigd op het groen lichtje van de laatste wagen, dat ogenziens verminderde en verdween.
Ah! met zulke treinen zou hij ook haast rijden! Zij zouden hem meevoeren door de ruimte, door bergen en door dalen, naar dat groter, edeler leven, naar dat Sursum Corda! dat hij, ginds ver, in het onbekende zoeken ging. Dagen en nachten, weken en maanden, jarenlang misschien zou hij er de wereld mee doorreizen, om er dan ook mee terug te komen, oud en moede, weer naar hier, naar 't oord van altijd-rust...
Een zweem van weemoed op het aangezicht staarde hij opnieuw peinzend de verte in, naar de weifelende lichtjes, alsj had hij gepoogd er zijn bestemming in te lezen.
Wat zou hij vinden, ginds, in 't onbekende? Zou het einde-