van zijn brandwonden met koud water te verzachten; soms bleef hij zonder reden midden in zijn zwerven stilstaan, het hoofd gebogen, als duizelig, plotseling, door een sombere, smartvolle gedachte aan zijn plaats genageld. Dan deed de wind de panden van zijn jas naar voren fladderen en streek hem 't haar langs de slapen; en weer stapte hij voort, huiverend, werktuiglijk voortgestuwd, steeds zwervend zonder doel.
En na een lange omweg stond hij eindelijk weer vóór de ingang van het dorp, aan de overzijde vanwaar hij vertrokken was. Het moest reeds laat zijn, want nergens vernam hij nog enig geluid, nergens ontwaarde, hij nog een licht. Voor hem rees de kerk, witgekalkt, omringd van haar kerkhof, met haar hoge, boogvormige vensters en haar spitse toren, onzichtbaar in de duistere nacht. Hij bleef enige ogenblikken aarzelen, in gedachten verzonken; en dan, als instinctmatig, stapte hij naar het openstaande ijzeren hek en klom de twee arduinstenen trappen op, die naar de dodenakker leidden.
En na een ogenblik, schier onbewust, stond hij vóór het praalgraf van zijn ouders. Het was een graf met gebroken kolom en granieten zerk, belommerd door een treurwilg, beplant met thuyaatjes en thans verdroogde bloemen, afgesloten door een ijzeren ketting met hoekige schakels.
Een onbeschrijfelijke ontroering hield de jongeling op die plaats genageld. En, op dit uiterste ogenblik van afscheid bij de gedachte, dat hij hun laatste rustplaats zo weinig bezocht had en dat hij de teergeliefde doden hier nu gans alleen zou laten. Zijn ogen schoten plotseling vol tranen, hij viel in 't natte gras op zijn knieën neer en, de handen smekend gevouwen, weende hij nogmaals lang en overvloedig.
- Mijn vader, mijn moeder, vergiffenis, vergiffenis! smeekte hij. - Ik ga heen, ik verlaat het huis waar gij geleefd hebt, waar gij mij hebt grootgekweekt, dat gij mij op uw sterfbed vermaakt hebt, opdat ik er op mijn beurt mijn leven zou vestigen, opdat ik er mijn toekomst en mijn geluk zou vinden. Ik heb het er niet gevonden, lieve, goede ouders; ik voelde, dat ik het er nooit zou vinden; dat, gij vertrokken,