vroegere gezellen te ontwijken: Lauwereijnssens, bang voor het verlies van zijn dweepzuchtige clientèle, dorst met hem niet meer op straat verschijnen; Mortelmans liep ergens in een huis wanneer hij hem zag naderen; Speleers, De Cort en Van der Stegen, die hij eens te Gent ontmoette, namen vluchtig en van ver voor hem hun hoed af, en verhaastten de stap, als bang dat hij hen mocht aanspreken. En alleen Pinnoy, slechte bondgenoot, die de geestelijken aanrandde zonder overtuiging, jubelde en pochte, wel ten onrechte, op zijn medewerking in het opstellen van 't weekblad, ondanks de vele moeilijkheden en berispingen, die zijn domme en gemene uitvallen hem, vanwege de klerikale dorpsoverheid, op de hals haalden.
Eindelijk kwam een gerucht in omloop: de eerwaarde paters redemptoristen hadden bewust artikel gelezen en een van hen zou er, in een sermoen, duchtig op antwoorden.
Het was gedurende acht dagen de grote en hartstochtelijke verwachting van het ganse dorp. De heren paters waren aangekomen, de predikatiën volgden elke avond elkander op, in een ongehoorde toeloop van volk uit Lovergem en al de omliggende gemeenten. Er kwamen zelfs lieden uit Akspoele en Brakel, dorpen, die wel anderhalf uur ver gelegen waren, Ten gevolge van aanhoudende regens waren de wegen in modderpoelen veranderd; de gelovigen die te lande woonden, moesten zich van lantaarns voorzien om in het donker hun weg te vinden; en eens, op een avond van afschuwelijke storm, was een tachtigjarige boer van Bavel in een sloot gevallen en erin verdronken. Reeds hadden de paters gepredikt over de Biecht, over het Vagevuur en de Hel, en elke avond verkondigden zij, vanuit de predikstoel, het onderwerp van het volgend sermoen. De geesten waren opgewonden, de schrik en het verlangen klommen van dag tot dag hoger in het dorp. Het was de bevolking geterroriseerd, het afgrijzen van de verdoemenis verspreid in het klagend, onheilspellend getamp van de klokken over de bange hoeven; de naderende wraak van de Almachtige zwevend in het mistig-grauwe schemeruur over de dode, naakte velden. En het was ook het opstandsgebrom van 't fanatieke volk, het het volk dat gebiedend-dringend zijn boetend slachtoffer