| |
| |
| |
V
Gedurende de eerste dagen, welke op die zitting van Amertinge volgden, onderging Gilbert een aanhoudend gevoel van bittere ontgoocheling en treurnis. Hoe kon hij toch zo dom, zo kortzichtig geweest zijn een enkel ogenblik zulk een ongerijmde hersenschim als de zijne te koesteren! Welk een teleurstelling, die letterkundige bijdragen van de leden van de Vriendenkring! En welk een onttovering, welk een vreselijke onttovering, die nadere kennismaking met de mooie, blonde Irène, die hij zich, in zijn verbijsterde verbeelding, als het ideale zinnebeeld van heel zijn edele onderneming, van gans zijn hartstochtelijk streven had voorgesteld!
Hij was, als uit de hoogte van een schone droom, in het platte, triviale van de alledaagse werkelijkheid gevallen. En wat hem bovenal kwelde, was het bewustzijn van de onmacht van zijn eigen superioriteit te midden van die hem omringende middelmatigheid en onbeduidendheid. Welk een utopie, die herschepping van de buitensamenleving! Van zijn eerste poging af voelde hij zich verloren, overwonnen. Hij zag de geheime en gehate vijand van alle kanten om zich heen oprijzen, zich vermenigvuldigen, hem als in een onophoudelijk toegeregen net versmoren. Het was de aloude, erfelijke kwaal, die bij de eerste aanraking haar wonden ontblootte: de kwaal van de mediocriteit, van de verstomping in alles, tot al de klassen van de buitensamenleving uitgebreid, en zó diep in het merg van het volk geworteld, dat niets meer haar nog kan uitroeien of genezen.
Een ogenblik voelde hij zich zó troosteloos, dat hij besloot van zijn onderneming af te zien en alles in de steek te laten. Maar de afkeer van het ledige, dat zulk een besluit in zijn leven zou teweegbrengen, revolteerde hem. Wat moest er van hem worden, gans alleen en verlaten, zonder hoger doel
| |
| |
in diet leven? Neen, neen, hij zou, hij kon de vlag niet strijken. Hij voelde duidelijk zijn onmacht om tot het zich voorgestelde doel te geraken, maar hij zou toch voortstrijden in de mate van zijn krachten, liever dan zich in het algemeen verval te laten meezinken.
Van lieverlede alsdan begon zijn grote en verlieven conceptie van volksverheffing en herschepping zich tot een meer persoonlijk en zelfzuchtig trachten te bepalen. Aldra deden het bewustzijn van zijn superioriteit en van zijn meer verfijnde en verlieven bedoelingen hem een vermaak van opmerker en van kunstenaar vinden in het waarnemen van wat om hem heen gebeurde. Hij geraakte ertoe, zich niet meer te ergeren over de onbeholpen en triviale knoeierijen van zijn medewerkers: hij ging die na als eigenaardige verschijnselen, als logisch ontstane en ontwikkelde gevolgen van opvoeding en levenskring. En hij verzamelde, prentte, klasseerde deze indrukken in zijn geest, met de geheime hoop ze misschien later voor een uitgebreide studie over het buitenleven te kunnen gebruiken.
Onder de invloed van deze gemoedsstemming leverden de zittingen van de Vriendenkring weldra voor hem een speciaal en onverwacht belang op. Zij werden hem als een nieuwe school van mensenkennis, als een nog onbekende komedie des levens, vol eigenaardige leringen en documenten. Van baanbreker werd hij meer en meer objectief navorser; en om zich de onaangename en bespottelijke taak te sparen zulke onbeholpen geestesvruchten als de hunne in 't licht te helpen geven en die te horen bespreken, had hij, onder voorwendsel van stoffelijke moeilijkheden, de leden van de Vriendenkring het besluit opgedrongen en doen goedkeuren, voortaan het tijdschrift eerst op onbepaalde datums te laten verschijnen, wel besloten, ten andere, deze datums zo ver mogelijk te verschuiven.
Trouwens die vergaderingen waren toch niet van alle aangenaamheid ontbloot. Zonder te zijn wat Gilbert ervan verwacht had, gaven zij hem tenminste de illusie van een meer verfijnde levenskring en zelfs van het familieleven, dat hem zo zeer ontbrak. Het deed hem goed, die talrijke bijeenkomsten van boven of buiten hun omgeving geplaatste lieden,
| |
| |
die ontschikten van heel het kanton, die zich, eenmaal per maand, rond een gulhartige vriendentafel schaarden, voor een lekker, doch eenvoudig avondmaal. Het was reeds veel, elkander te zien, te ontmoeten, zich goed verenigd te voelen, tenminste de illusie te genieten van iets beters, iets hogers dan het alledaagse, treurige dorpsleven. Stellig, zelfs alle kwestie van kunst en kunstgenot opzij gelaten, ontbrak er nog veel aan; bijvoorbeeld de jonge meisjes, van wie de tegenwoordigheid er zoveel aan had kunnen bijbrengen om de bijeenkomsten te veraangenamen, te verfraaien, ze met een zweem van poëzie en gemoedelijke, kiese hartstocht naar het schone en verhevene te bezielen, bleven er, dank zij die ongehoorde, valse buiten-preutsheid, die, als gold het iets onbetamelijks, de jongelieden van verschillende geslachten van elkaar verwijderd houdt, stelselmatig uit verbannen; maar toch ontstond er meer en meer onder de leden een kracht van unie en cohesie, die wellicht eenmaal goede vruchten zou afwerpen.
En zo leerde Gilbert van lieverlede het intiem leven van al die families kennen. Enkele van deze huisgezinnen, zoals dat van De Cock, van Matton en Van der Stegen b.v., geleken volkomen op elkaar; maar andere hadden wel hun gans afzonderlijk voorkomen en karakter, met hun allerhande kenschetsende gebruiken, die er de innige gebreken en geheimen van ontsluierden. Zo kon men wel, bij de Van Duijns, onder het vernis van een schijnbare welstand, de aangroeiende en moeilijk verborgen gêne waarnemen. Zij verried zich in het verslenste en versletene van de eenmaal kostelijke, doch nooit meer vernieuwde meubelen en huissieraden; in de grove glazen en de gemene schotels, die vloekten tegen de pracht van het zware tafelzilver, die laatste trots van geruïneerde families; in het treurig en gepijnigd voorkomen van mevrouw, die zonder het geringste juweel, haar meer dan eenvoudige toiletten droeg. Gilbert twijfelde, of er een vaste dienstmeid in huis was en hij dorst er haast niet meer eten, sinds hij er eens, onder het glazen afdak naast de keuken, vierkante stukken gerookt spek had zien hangen, gelijk bij de boeren.
Bij Roelandts integendeel heerste een geest van onbezonnen
| |
| |
verspilling en verwaarlozing. Hij was een rijke losbol, en zijn vrouw, een dikke onverschillige, die van de Vriendenkring geen deel had willen maken, onder het voorwendsel, dat zij niets van de literatuur begreep, hield zich ook met niets van haar huishouding bezig. Het huis lag overhoop, de kostbare vloertapijten gevlekt of gescheurd; de stoelen en zetels ongelijksoortig of verminkt, de vaten en glazen gespleten of gebroken. De meiden kookten en dienden op ‘à la diable’, en daar was steeds een vreemdeling in huis, een zekere mijnheer Alfred, een vage neef van mevrouw, naar het scheen, wiens onopgeklaarde en onvermijdelijke tegenwoordigheid een onaangenaam gevoel van kwelling op de vergadering teweegbracht. Die mijnheer Alfred poogde ook niet met de bezoekers nadere kennis te maken; hij sprak schier nooit een woord en zag er als een volkomen nulliteit uit; en hij was het nochtans die men voor het hoofd van 't huis zou gehouden hebben; hij, die, aan tafel, tegenover mevrouw, de ereplaats bekleedde; hij die het vlees voorsneed; hij die in de keuken de bevelen van mevrouw uitdeelde, hij die in de kelder wijn ging halen of er de bierton opstak. Roelandts zelf scheen in de hoek te staan in zijn woning, zijn plaats was aan het uiteinde van de tafel; met zijn verzoeken en bevelen werd nauwelijks rekening gehouden; en hijzelf, onophoudend bezig met zwetsen en gekheid maken, scheen volstrekt niet bewust van de oneerbiedige manier, waarop hij in zijn eigen huis bejegend werd, iets, dat de verbazing opwekte van al wie ervan ooggetuige was, en waarmee in geheel 't kanton de spot gedreven werd.
Bij Lauwereijnssens waren het karakteristieke van het huis de kinderen. Hij had er vijf en zij waren verschrikkelijk. Verbannen uit eetkamer of salon, waar de vergadering plaatsgreep, werden zij in de keuken opgesloten en verwekten er zulk een hevig leven, dat de zitting er onophoudelijk door onderbroken werd. Dan stond mijnheer haastig op, de wenkbrauwen gefronst, de ogen woedend. Hij verliet met geweld de zaal en na een ogenblik hoorde men het geraas in de keuken veranderen in gehuil en geschrei, gewoonlijk begeleid door het kort geklets van enige knappe oorvegen. Terstond zag men het gelaat van mevrouw zich angstig samenkrimpen.
| |
| |
Zij was steeds bang voor de gewelddadigheid van haar man; zij verliet op haar beurt de kamer, om verschoning vragend, en het lid dat zijn bijdrage aan 't voorlezen was, hield schielijk op. Men luisterde, verveeld, niet op zijn gemak, in stilte opmerkingen en glimlachen wisselend. Eindelijk hield het geschrei op en mijnheer kwam terug in het salon, het aangezicht nog bleek en boos, aldra gevolgd van mevrouw, die er ongelukkig uitzag, met blinkend rode wangen en vochtige ogen. Soms zette de notaris de gebeurtenis uiteen, met bittere verwijten en bedreigingen ten opzichte van 't een of 't ander van zijn kinderen; andermalen zei hij niets en de zitting werd voortgezet, alsof er niets gebeurd was. Gedurende ettelijke stonden alsdan bleef alles rustig en kalm; maar van lieverlede hoorde men opnieuw een vaag rumoer opstijgen, waar de ouders met spanning naar luisterden. Het geluid verergerde, men hoorde de ontploffing van een speelgeweerken, de doffe bons van een neerstortend voorwerp, het rollen van een bal, die tegen de deur van het salon kwam aanbotsen. Eindelijk barstte de onvermijdbare strijd van de kinderen tegen elkander nogmaals met woede uit, en opnieuw stond de notaris op om de tuchtiging toe te passen, wat eens te meer de zitting opschorste.
Doch het vreselijkste van al greep nog plaats wanneer men voor het avondmaal aan tafel zat. Men moest, ten gevolge van een erbarmelijke indeling van het huis, om van de salon in de eetzaal te geraken, dwars doof de keuken gaan, en de ganse bende stond dáár, de haren verward, de kleren gevlekt en gescheurd, de aangezichten bezoedeld, met vuile randen rond de bleke, stoute ogen. Stom, bewegingloos, met vrijpostige blik zagen zij het gezelschap de eetkamer binnentreden. En de een of de ander, tussen de benen heen sluipend, slaagde er toch in, in de verboden plaats te dringen en er zich te verbergen. De maaltijd begon, de gesprekken gingen hun gang, de guiten in de keuken waren eensklaps bijzonder kalm geworden. Maar schielijk wipte een van de dames met een gil van haar zitplaats op, verschrikt onder de tafel starend. Iemand had haar bij het been gegrepen, zei zij bevend; en terwijl de notaris, buiten zichzelf van toorn, de schuldige van onder de tafel trok, steeg in de keu- | |
| |
ken een verward gedruis op, het geestdriftig gejuich van de andere kleine schelmen, die begrepen dat de poets geslaagd was. Die zittingen bij Lauwereijnssens waren echte saturnaliën, die de leden verbijsterd en verbluft verlieten, niet wetend of ze zich moesten boos maken of lachen.
Een ander huis, waar de Vriendenkring soms vergaderde en dat ook gans bijzonder Gilberts belangstelling opwekte en hem intrigeerde, was dat van Terront, de ontvanger van Lauwegem. Er heerste daar een koude, gestrenge, bijna verwijderende atmosfeer, toe te schrijven aan de invloed van 't karakter van mijnheer, en die al de bekoorlijkheid, al de lieftalligheid en levenslust van mevrouw niet machtig waren te verdrijven. Terront ontving zeer goed nochtans, zelfs beter en rijkelijker dan meestal de anderen; maar tevens met een soort van gedwongenheid, als gold het een te vervullen plicht en geenszins een wederzijds en hartelijk genoegen. Ook klonk de vrolijkheid gedempt in dit huis; gescherts en gelach versteven er op de lippen. Een geheime onenigheid, een onuitgesproken misverstand scheen tussen de echtgenoten te heersen en nooit zou Gilbert een gebeurtenis vergeten, waarvan hij eens, bij hen, op een avond, de onvrijwillige ooggetuige was. Hij had een ogenblik de salon, waar de zitting plaatsgreep, verlaten, om iets uit zijn overjas te gaan halen. De kapstok stond op het verste uiteinde van de gang, in een sombere hoek, dicht bij een gesloten glazen achterdeur; en hij was juist bezig met in zijn zakken te zoeken, toen mijnheer Terront op zijn beurt de salon verliet en fiks, met zijn gestreng, geelbleek, opgezwollen gelaat, midden in de gang, als kwam hij iemand daar afwachten, onder de hanglamp naast de trap bleef stilstaan. Stellig vermoedde hij de tegenwoordigheid van Gilbert niet en deze was op het punt zich te vertonen of te laten horen, toen hij - hij zou zelf niet hebben kunnen zeggen door welk instinctmatig gevoel bewogen - integendeel eensklaps het zoeken staakte en zich stil hield, het hoofd gebogen, de hand bewegingloos in een van de zakken van zijn overjas, met het zonderlingkwellend bewustzijn, als had hij reeds, door het enkel onwillekeurig waarnemen van mijnheer Terronts handeling, een kwetsende, niet meer te herstellen onbescheidenheid begaan.
| |
| |
Na enkele seconden verliet mevrouw ook de salon, zich met haar lichte tred naar de keuken begevend. Een verbaasdgecontrarieerde uitdrukking kwam op haar aangezicht toen zij haar man ontwaarde; doch zij gehoorzaamde niet aan het dofdringend bevel, waardoor hij haar schielijk bij zich riep. Zij staarde hem vlak in de ogen aan, ging met een honend ‘zut!’ voorbij en verdween in de keuken.
Mijnheer, bewegingloos en stom in zijn gespannen houding, liet haar, zonder een woord, zonder een gebaar verdwijnen. Gilbert, aan de grond genageld, het rood der schaamte op de wangen, vroeg zich angstig af, hoe hij, onopgemerkt, zijn schuilplaats zou verlaten.
Mevrouw kwam gelukkig schier onmiddellijk terug. Zij ging opnieuw voorbij haar stom-roerloze echtgenoot, en, nog meer uitdagend, half omgekeerd om hem te beter, te stouter te aanschouwen, herhaalde zij, op een vernieuwd bevel van hem, het schimpend ‘zut!’ en voegde er ditmaal 't gebaar bij: de vlugge beweging van haar wijsvinger onder de neus te trekken. Dan, de deur openend van de salon, die haar zijn vloed klaarte in het aangezicht zond, verdween zij, slank en lenig van gestalte, het mooi gelaat een weinig bleek, de zwarte ogen schitterend, de rode lippen door een gelukkige glimlach half ontsloten.
Langzaam, steeds zonder een woord, zonder een gebaar, volgde mijnheer haar. Hij deed insgelijks de deur open, ontving op zijn waskleurige, gezwollen trekken de lichtstraal van daarbinnen, verdween op zijn beurt. Toen verliet de beschaamde Gilbert ook zijn hoekje en keerde bij het gezelschap terug. Hij vermeed de echtgenoten aan te zien, maar, terwijl hij zich neerzette, kwamen de zonderlinge, hem eens door Van Duijn betrekkelijk mevrouw Terront toevertrouwde woorden: ‘cette femme cherche un amant’, opnieuw, met nadruk, voor de geest.
|
|