XXII
En nu was het definitief gedaan met Reus. De laatste neiging tot beternis was bij hem versmacht, de strijd tussen het goede en het kwade met de zegepraal van dit laatste geëindigd. Hij was volkomen weer de brute schelm van voorheen. 't Was een wreedaardige, stelselmatige, schier dierlijke haat, die hij tegen zijn ongelukkige vrouw voedde. Hij kon haar werkelijk niet meer horen noch zien. En van toen af begon hij haar te mishandelen, om het louter genoegen, om de drift van te mishandelen.
Diezelfde nacht, nadat hij haar zo vreselijk geslagen had, was zij met Selevie in het huis van haar ouders weggevlucht. 's Anderendaagsmorgens vroeg, met het recht van de Wet en het recht van de sterkste gewapend, kwam hij er haar terughalen. Zij moest hem volgen en, als zij weer thuis was, sloeg en sleurde hij haar opnieuw langs de grond, zonder dat zijn oude moeder, geterroriseerd, een woord tot Maria's verdediging dorst in 't midden brengen. En sedert die dag ging het geregeld: voor een kleinigheid, omdat de pap of de aardappels niet van pas gekookt waren, voor een stoel, die op zijn plaats niet stond, voor Selevie, die schreide en, als er geen enkele reden bestond, voor niets, alleen omdat, hij slecht geluimd was, kreeg zij slagen.
Op korte tijd geleek zij op de schone, gezonde Maria van vroeger niet meer. Zij was reeds zeer veranderd sinds haar huwelijk, maar nu vooral begon zij te vervallen. Haar ogen, waarin thans een bestendige uitdrukking van angst en smart lag, zaten verdiept in hun holten; haar jukbeenderen staken uit; haar gelaatskleur, vroeger reeds bleek, was geelachtig geworden en zag er soms schrikwekkend uit, tussen het zwart van de brede, het aangezicht omlijstende haarlokken. Reeds scheen zij veel ouder dan haar jaren - zij was pas