Naast het bed, in een fauteuil, zat een gestalte, eenvoudig in het grijs gekleed. De handen waren bedrijvig bezig met aan iets te plukken; twee vreemde oogen keken op en een ietwat scheef-getrokken mond schetste een zwakken glimlach. De handen hielden eensklaps op met plukken.
- Adrienne... herkent ge mij? vroeg Clara toonloos.
- Clara... antwoordde een vreemde, als 't ware verre stem.
- Herkent ge ook Edmée?
- Edmée,... antwoordde de verre stem.
Het nonnetje glimlachte, tevreden, gelukkig.
- Ge ziet wel, dat ze u heel goed herkent. Niet waar, Adrienne?
Adrienne knikte en staarde even strak haar zusters aan. Toen wendde zij zich tot het nonnetje en zei, met bezorgde oogen en moeilijke stem:
- Z' heeft goed geslapen, masoeur, maar ze loopt nog maar niet.
Het nonnetje knipoogde naar de zusters en boog zich over 't bed, waarin een groote, aangekleede pop lag, die Clara en Edmée eerst nu met verbazing bemerkten.
- Ja, ze slaapt, z'is nog wat moe, zei 't nonnetje zich weder oprichtend; maar ge zult zien: binnen kort zal ze wel loopen.
- Z'is soms zoo lastig, masoeur, klaagde de zieke, terwijl zij langzaam weer begon te plukken.
Clara, door een plotse wanhoop aangegrepen, had zich omgekeerd en was bij 't raam gaan staan. Zij kon het droevig tafereel niet langer aanschouwen. Zij snikte ge-