- Wie... wie het-er ou gezonden? riep hij sidderend.
- Meneer Dufour!... meneer Max..., iedereen! Kom mee meniere; dat duurt nou al sedert den noene!
Als een gek liep hij naar huis toe. In een oogwenk zat hij op zijn rijwiel en reed naast Floorke, die ook op zijn fiets gekomen was, naar 't dorp toe.
't Begon te schemeren toen hij daar aankwam. Rood als een brand daalde de zon achter de boomen van meneer Dufour's tuin. Hij zag een viertal menschen kijkend en luisterend voor het hek staan. Hij hoorde eensklaps schril geschreeuw in de diepte van den tuin.
Bevend sprong hij van zijn rijwiel en liep het erf op, achter het huis om.
Dadelijk kwam meneer Dufour, met Clara en Edmée die schreiden, naar hem toe.
- 't Is vreeselijk... afschuwelijk! snikte meneer Dufour. Hoort ge dat? Hoort ge 't? Ze roept om u! Dat duurt al heel den middag. Max, de dokter, twee nonnetjes uit 't klooster zitten haar achterna en trachten haar te vangen; maar 't lukt niet. Z'is wild, razend, ze zou hen de oogen uithalen!... Kom, ga mee... misschien... als ze u ziet, zal ze bedaren.
Als in een gruwelijke nachtmerrie liet Raymond zich leiden. Weer hoorden zij haar schril zijn naam uitgillen in de diepte van den tuin. Zij schreden dwars over het breede grasveld, kwamen aan den rand der heesters, bleven staan.
- Ziet ge ze! Ziet ge ze! Dààr, tegen die houtmijt! fluisterde meneer Dufour.
Raymond, den blik beneveld, moest eerst aan de omgeving wennen. Hij zag vooreerst niets anders dan het tra-