- Nu al! slaakten de zusters verbaasd en haast geconsterneerd.
Zij bekwamen er niet van. Zij staarden naar Marie als naar een onbekend en bijna griezelig wonder. Clara's gezicht had strakke, harde lijnen en haar jukbeenderen gloeiden. Adrienne's mond stond half open en haar oogen glommen. Edmée, die zich weer sinds een paar dagen niet zoo lekker voelde, trok een zuurbleek gezicht en keek op zij, alsof ze zich voor iets schaamde.
De deur ging open en meneer Dufour trad binnen. Hij had zich gerept; hij kwam gehaast naar zijn zoon en schoondochter toe en omhelsde hen onhandig. Hij was zeer ontroerd. Zijn handen beefden en tranen, die hij te vergeefs met stugheid poogde weg te dringen, stonden in zijn ietwat uitpuilende, waterig-blauwe oogen.
- Alles goed? Alles goed? herhaalde hij met een stem die trilde. Toen vielen hem de zonderlinge gezichten van hen allen op en hij vorschte, met een plotsen zweem van angst:
- Toch geen zwarigheid...?
Zij zeiden hem wat er waarschijnlijk was.
Hij schrok haast van verbazing. Zijn oogen gingen breed open en hij trok zijn hooge gestalte achteruit, alsof iets dreigends op hem afkwam. Toen brak hij plots uit in een zenuwachtig-schrillen lach, die hem geheel deed schudden.
- Maar papa toch! riep Clara, alsof ze dat lachen onbetamelijk vond.
Hij bedaarde dadelijk. Hij stramde zijn gestalte en zette een ernstig, gewichtig gezicht.