| |
| |
| |
II.
Er kwamen telegrammen, prentkaarten en brieven van de jonggehuwden. Een telegram uit Brussel dat zij daar goed aangekomen waren; een tweede telegram dat zij naar Parijs vertrokken; en dan diverse prentbriefkaarten en twee brieven: een voor meneer Dufour en een gezamentlijk voor de drie zusters.
Zij waren gelukkig: over en over gelukkig; zij hadden nooit gedacht dat twee menschen op aarde zoo volkomen en volmaakt gelukkig konden zijn. ‘Max is zoo goed, zoo in-goed en lief voor mij’, schreef Marie aan haar schoonzusters; en Max zelf schreef onderaan den brief: ‘Wie zou niet goed en lief zijn voor zulk een lieven engel van een vrouwtje!’
Ik hoop toch dat ze niet verzuimd zullen hebben ook aan de Tantes te schrijven, zei meneer Dufour bezorgd.
Uit Parijs kwamen kaarten en brieven vol opgetogenheid. Marie had er zich een nieuw costuum tailleur laten maken (dat was ze ook reeds vóór haar huwelijk van plan) en het stond haar keurig, vooral toen ze daarvoor, op aanrading van den tailleur, een hoed gekozen had, die er volmaakt bij paste. Over Parijs zelf geraakten zij niet uitgepraat. Zoo'n magnifieke stad, en die drukte en dat
| |
| |
vroolijke leven! Je had er nooit tijd, je liep er van 't een naar 't ander, je had geen zintuigen genoeg om te genieten en 's avonds waren ze soms zoo doodmoe, dat ze niet eens naar een theater gingen. Toch dachten zij ook veel aan thuis en aan allen die daar waren; zij hadden met innige vreugde en belangstelling de eerste brieven van papa en de zusters ontvangen. Papa hoefde zich niet bezorgd te maken: ze schreven trouw aan de Tantes; ze hadden haar reeds twee brieven en een aantal prentkaarten gezonden.
- Liefst maar niet te veel over dat frivool Parijzer leven, hoopte meneer Dufour.
De zusters ontvingen en lazen die brieven en kaarten met allerlei, vaak tegenstrijdige emoties en gevoelens. Soms leefden zij intens de opgetogenheid en het geluk der jonggehuwden mee; andere malen werden zij er stil gedrukt onder en voelden scherp en wrang 't verschil met haar eigen saaie leven. Zij kregen soms den indruk of al dat geluk en al die genietingen van Max en Marie iets van onvergankelijke jeugd en levensfrischheid gaven, terwijl ze, bij vergelijking, zich zelven ouder en verlepter en verlatener voelden dan ze in werkelijkheid waren. Er kwam iets machteloos en hopeloos over haar, zij voelden zich versleten zonder ooit geleefd te hebben, een zwarte horizon sloot zich om haar dicht, zooals hij zich in mist en regen dichtsloot om de doode aarde in die zoo bitter-korte en toch zoo eindeloos lange, triestige en sombere Decemberdagen.
De trouwers reisden verder; zij hadden Parijs verlaten en toefden nu aan de Riviera. En de brieven die daar vandaan kwamen spraken van wonderen, van een Paradijs op
| |
| |
aarde, zooals geen mensch zich kon verbeelden die dat niet in werkelijkheid had aanschouwd en meegeleefd. 't Was om er bij te knielen en te bidden; en daarin een luxe, een weelde, nog veel meer dan te Parijs; een leven van genieten en verkwisten of er niets dan millionairs meer op de wereld rondliepen. Zij waren ook naar Monte-Carlo geweest en hadden er aan de Bank gespeeld; en Max had chance gehad; hij had driehonderd frank gewonnen.
- Stommiteit! Stommiteit! bromde meneer Dufour. Hij moest zoo iets niet doen. Hij moest zich schamen.
- Ik begrijp toch heel goed dat hij 't wèl doet; ik zou het ook doen, als ik het geluk had daarheen te mogen reizen! riep Clara bijna uitdagend.
- Ge zoudt uw geld kwijt zijn; alle spelers eindigen met te verliezen, voorspelde pessimistisch meneer Dufour.
Zij gingen nog steeds verder; zij waren in Genua, in Florence. Wel mooi, wel heel interessant en mooi, maar vuil, erg vuil, vonden zij. De Italianen waren een vuil volk; en onbetrouwbaar ook; je mocht wel goed oppassen als je geld deed wisselen of iets betaaldet. Er waren dikwijls vergissingen in de rekeningen, en nooit in je voordeel. Italië viel hun dan ook niet mee en zij zouden er niet langer gebleven zijn als het niet was om Rome en den Paus te zien. Rome kon hun eigenlijk niet veel schelen, maar de Paus, o, die moesten ze toch zien, al was 't maar een seconde, en op een afstand.
Daarom, alleen daarom, gingen ze naar Rome. En de brief kwam, een brief van stillen, vromen jubel, dat zij Hem gezien hadden! Zij hadden hem zien zitten op zijn
| |
| |
troon, omringd door kamerheeren en door kardinalen, geheel in 't wit gekleed, met een wit kalotje op zijn hoofd en aan zijn vinger een grooten ring, die van verre als een ster schitterde. Marie was haast in zwijm gevallen; zij had bijna niet durven opkijken, haar hart bonsde en tranen vertroebelden haar oogen. Maar Max had goed gekeken en gezien; Zijne Heiligheid was eerder klein van gestalte, met een mager, geelachtig gezicht en groote, donkere oogen. Een oogenblik had Zijne Heiligheid ook naar hem, Max, gekeken. Maar toen had Max als een bevend kind bedwelmd de oogen neergeslagen en verder niets meer gezien. Hij was er nog van onder den indruk, tranen kwamen in zijn oogen als hij er aan dacht; hij zou zijn gansche reis, met alles wat hij in dien tijd genoten had, voor dat enkel oogenblik, toen de Paus even naar hem gekeken had, willen geven. Nu waren zij op de terugreis. Zij zouden nog even in Parijs ophouden, waar Marie nog enkele inkoopen wenschte te doen en dan over een paar weken thuis komen. 't Werd ook wel tijd, schreef Max. Marie kon soms erg moe zijn en had zich gedurende enkele dagen niet zoo bizonder lekker gevoeld. Niets ergs, voegde Max er geruststellend bij; hij zou hun dat later wel vertellen.
De zusters zaten stil van ontroering toen zij dien brief gelezen hadden. Den Paus gezien! Dat was iets wat ze zich haast niet konden voorstellen. Dat was iets... om bij te jubelen en tevens om er van te sidderen. Zij luisterden, als in een droom, naar de woorden van hun vader, die opgewonden was over de groote vreugde welke deze tijding aan de Tantes brengen zou; zij trachtten zich het schouwspel voor te stellen zooals zij dachten dat het moest
| |
| |
gebeurd zijn en zij zagen Marie daar in een plechtige zaal half in zwijm neergeknield liggen, terwijl de Paus, met zijn donkere oogen, even naar hun broeder keek. De Paus... de Paus... zij hadden den Paus gezien! Zij hadden tusschen dezelfde muren gestaan; zij hadden dezelfde lucht ingeademd. Dat heiligde hen als 't ware in de oogen van de zusters; zij waren van een voornamere essentie geworden, zij leefden in een hoogere, zuivere, gelouterde sfeer! En zij begrepen haast niet, de zusters, hoe haar broer en zijn vrouw die voornaamheid voortaan zouden kunnen dragen, hoe zij verder, als gewone menschen, hun dagelijksch bestaan zouden leven. Het was een afstraling van ongëevenaarde glorie; zij duizelden er van.
Nog zaten zij dien middag vol ernstige emotie met den brief op haar knieën, tot in 't oneindige daarover pratend, toen een ouderwetsch rijtuig langzaam het erf kwam opgereden en voor de deur stilhield.
De Tantes!... hevig schrikten de drie nichtjes op en holden naar buiten. Meneer Dufour was al aan de deur en hielp zijn zusters uitstijgen.
- Is het toch waar!... riep tante Clemence nog vóór ze binnen was.
- Ja, Tante, ja, Tante! echoden zij allen.
De Tantes kwamen binnen; Vreesken, het oud koetsiertje met zijn ouderwetsche, verkleurde livrei-pet, reed stapvoets met de oude caleche naar de remise toe.
- Wat 'n eer! Wat 'n eer! herhaalde tante Estelle, haar handen vroom in elkander slaande. Tante Victoire zei niets, maar haar bleeke wangen gingen als een blaasbalg op en neer, wat steeds bij haar de diepste emotie verried.
| |
| |
Zij bleven de namiddag-koffie gebruiken bij de nichtjes en spraken over niets anders dan de gewichtige, geweldige gebeurtenis.
- Zij mogen er nu wel aldoor aan denken zich altijd goed en voornaam in 't leven te gedragen, meende tante Clemence.
- Dit zullen ze zonder twijfel! verzekerde meneer Dufour.
Tante Estelle, de handen in elkaar geslagen, knikte met het hoofd, beaamde volkomen de woorden van haar broeder.
- Hoe jammer alleen dat ze eerst in dat wufte Parijs hebben rondgeloopen! zei eensklaps heel onverwacht en met nijdige stem, tante Victoire.
Allen, even gestoord en bijna schrikkend, keken met verbazing op.
- Bah!... bah!... il faut bien que jeunesse se passe, viel meneer Dufour vergoelijkend in.
- En dat ze zich nu ook nog weer, bij hun terugkomst, te Parijs zullen ophouden! bromde tante Victoire door.
Er was een korte stilte. Iets drukkends en benauwends daalde als 't ware neer. Tante Victoire blies, hoorbaar; tante Estelle bewoog haar saamgevouwen handen zenuwachtig heen en weer en het hoekig gezicht van tante Clemence kreeg een stug-harde uitdrukking.
- Victoire neemt het misschien wel wat streng op, zei ze, maar ik moet toch met haar erkennen, dat het eenigszins ongepast is, in tegenwoordigheid van Zijne Heiligheid te verschijnen tusschen twee bezoeken aan het door en door slecht en verdorven Parijs.
- Bo... bo... bo... pruttelde meneer Dufour.
| |
| |
De nichtjes zeiden niets meer, durfden niet meer spreken. Tante Victoire zat geweldig te blazen. Tante Estelle keek met smachtende, smeekende oogen om zich heen.
- 't Is toch een eer... toch een heel groote eer, herhaalde zij eindelijk schuchter.
- Een eer die lastig is om te dragen, meende tante Clemence. Het is toch wel te hopen dat Max nu 't een en 't ander aan zijn leven zal veranderen. Bij voorbeeld zijn intieme vriendschap met dien meneer Raymond, een echte losbol, om niet erger te zeggen. Wij hebben daar dingen van gehoord...
Adrienne schrikte op als onder een plotselingen prik en haar oogen gingen aan 't knippen alsof zij hinderend in de zon moest kijken. Een heete kleur kwam gloeiend op haar wangen en verdween dadelijk, haar heel bleek latend.
- Ik denk wel dat het uit zal zijn - met die intimiteit, antwoordde meneer Dufour. Op het huwelijksfeest heeft hij kennis gemaakt met die twee West-Vlaamsche neven van Marie - de Verstratsjes - en daar is hij nu voortdurend mee.
- Juist, viel tante Clemence dadelijk in, die Verstratsjes schijnen een allerminst-recommendabel soort te zijn; drinkebroers en ruziemakers, herberg-stamgasten en het zou werkelijk zonde zijn als Max daar nu ook mee ging inleggen.
Adrienne verademde. Zij vreesde erger te hooren. Zij had die vriendschap van de Verstratsjes met Raymond zien worden; zij hadden dezelfde liefhebberij in jacht en paarden en hoewel Adrienne eigenlijk niet van dat tweetal hield, toch begreep zij wel eenigszins die toenemende intimiteit en vond er niets bijzonder ergs in. Zij zag ze
| |
| |
geregeld te paard in het dorp komen, twee of driemaal per week. Zij kwamen zoo maar in één adem van uit hun West-Vlaamsche gemeente en samen met Raymond kavalkadeerden zij er dan lustig op los, geweldig hoeven-kletterend door de stille straten, zoodat de menschen buiten op hun drempels kwamen staan. Het waren niet bepaald plezierige types om naar te kijken; magere, roode, zure gezichten met nijdige oogen, kerels die misschien wel wat te veel dronken en dan licht ruzie maakten in de herbergen. Dat was al een paar keer gebeurd en de menschen hadden er druk over gesproken. Zoo was het allicht aan de ooren der Tantes gekomen. Adrienne had daar spijt en verdriet in, vooral om de Tantes. Het wierp een soort smet op de familie van Marie's zijde en daardoor ook op Max en zijn vriend Raymond. Dat zou reeds een voldoende reden zijn voor onvoorwaardelijke afkeuring van Tante's kant, moest het ooit zooverre komen dat Raymond zijn keus op haar vestigde. Die Verstratsjes!... Adrienne treurde er in stilte om, maar kon er niets aan doen. Welk recht zou zij ook hebben? Slechts eenmaal, na het huwelijksfeest, waren zij bij meneer Dufour aan huis geweest, om een beleefdheidsbezoek te brengen. Zij hadden weinig manieren en schenen zich niet op hun gemak te voelen in dames-gezelschap. Raymond was even na hen gekomen en dan hadden zij allen druk over paarden gesproken. Adrienne zat daarbij met heimelijke emotie in zichzelf te beven. Zij kon bijna haar oogen van Raymond niet afwenden en eensklaps was zij hevig geschrokken toen zij zag dat een der Verstratsjes, met zijn zure oogen, dat opmerkte. Zij ademde verlicht toen zij eindelijk afscheid namen, maar het naar gevoel, dat een der
| |
| |
Verstratsjes haar zoo zorgvuldig verborgen geheim ontdekt had, bleef knagend en benauwend in haar nawerken.
De Tantes waren opgestaan. Martha werd spoedig om Vreesken gezonden; en na een poos kwam hij met de ouderwetsche koets voorgereden, ineengezakt op zijn bok, onder zijn rare livrei-pet, die groenachtig begon te verkleuren.
De Tantes gaven slappe handen aan haar broeder en de nichtjes, die haar allen tot aan het rijtuig vergezelden. Vreesken groette onhandig met de zweep.
De oude vrijsters zuchtten van inspanning bij 't instappen en de verroeste veeren zakten knarsend in elkaar.
- Wij hopen spoedig na hun terugkomst het bezoek van Max en zijn vrouw te ontvangen; zei tante Clemence tot afscheid.
De nichtjes knikten toestemmend en meneer Dufour riep luid:
- Ik zal ze dadelijk na hun terugkomst naar u toesturen.
Tante Victoire trok 't raampje omhoog en zoo reden zij in de benauwde rammelkast weg, terwijl het buiten zacht, mooi weer was, met een glorierijke ondergaande zon in chaotischen hemel, achter de verre, naakte boomenkruinen.
|
|