| |
| |
| |
I.
Het feestmaal liep naar zijn einde... Enkele heeren hadden alvast een sigaret opgestoken en de blauwe rook krinkelde licht langs de verhitte gezichten heen en bleef hier en daar hangen, als een doorschijnende sluier, om het kapsel van de dames.
Het wazig-grijze licht van den Novemberdag stierf langzaam weg en de verste hoeken van de ruime eetkamer werden schemerig. De silhouetten van de jonggehuwden, die naast elkander met den rug naar een der ramen zaten, begonnen zich donker tegen 't lichtvak te omlijnen.
Het nagerecht was gebruikt en de glazen bleven halfvol staan en werden niet meer bijgevuld noch leeggedronken. Eenieder werd moe en was verzadigd. Op sommige plaatsen klonk het gesprek nog levendig en opgewonden, maar de meesten zaten strak en stil, wachtend naar wie 't sein zou geven om de benauwde kamer te verlaten.
Marie stond langzaam op en Max volgde meteen haar voorbeeld. Er viel een plotse stilte om de lange tafels. Zij schoven zacht achter de stoelen naar de plaats waar meneer Dufour zat en bogen naar hem toe.
- Papa, 't wordt onze tijd, fluisterde Max.
| |
| |
Meneer Dufour, in druk gesprek nog met zijn buurvrouw, keek in verrassing op.
- Nu al!
- Jawel, Papa, het is vier uur en 't rijtuig staat voor, zei op haar beurt Marie.
Meneer Dufour rees op; en zijn beweging was een sein tot allen om ook op te staan: in een gewemel van neergelegde servietten en achteruitgeschoven stoelen waren zij klaar om van het bruidspaar afscheid te nemen.
- Allons, bon voyage! zei meneer Dufour, en zijn stem, die als altijd barsch klonk, verried toch eenige emotie.
Hij strekte zijn armen uit en omhelsde eerst zijn zoon en daarna zijn schoondochter. Zijn oogen stonden waterig, zijn onderlip stak stug zijn bovenlip met stekelige snor op. Hij herinnerde zich niet in jaren een van zijn kinderen omhelsd te hebben.
- Bon voyage!... et heureux retour! herhaalde hij met een korten hik in de stem. Zijn handen beefden lichtelijk.
- Gaat u nu gerust weer zitten, Papa; blijf bij uw gasten, drong Max bezadigd aan.
Meneer Dufour, zijn emotie bedwingend, gehoorzaamde machinaal.
Zacht schoven de jonggehuwden verder, achter de lange rij stoelen. Max glimlachte. Zijn gelukstralende, zegevierende oogen blonken in zijn regelmatig gezicht met donkeren, vollen baard. Er lag iets sterks, bewusts, over zijn gansche wezen, of hem een schat was toevertrouwd, waarvan hij het bezit voortaan krachtdadig moest verdedigen. Marie, naast hem, bewoog zich stil-beschei- | |
| |
den, met iets van onderdanigheid. Men voelde 't als 't ware, dat zij totalen afstand van alle zelfstandigheid had gedaan. Zij leek heel slank en ietwat schraal in 't lange, witte bruidskleed met oranjebloesems en de fijne, achteroverhangende sluier omlijstte heel zacht en lief en sierlijk het zuiver ovaal van haar gezicht met donker haar en donkerzachte oogen. Zij was niet bepaald mooi, maar wel gracieus.
Zij kwamen bij de Tantes. Er waren drie Tantes, zusters van meneer Dufour: tante Clemence, tante Estelle en tante Victoire. Tante Clemence verdiende niet haar zachten naam. Zij had een hard en stug gezicht met sterk geteekende gelaatstrekken: het vrouwelijk evenbeeld van haar broeder. Het blonde, steile haar verzachtte in geenen deele al die hardheid, evenmin als de lichtblauwe oogen, die koud als staal waren en meestal streng afwijzend keken.
Tante Estelle, daarentegen, leek en was ook wel een en al goedheid en zachtheid. Zij kon altijd zoo vriendelijk glimlachen en haar haren, die reeds op vroegen leeftijd zilvergrijs geworden waren, accentueerden nog dien indruk van goedaardigheid, van liefelijke voorkomendheid, van zachtheid. Lag het in haar aard om zoo te zijn, of was ze zoo geworden na het groot en langdurig liefdesverdriet, dat heel haar verder leven had ontredderd en verkleurloosd?
Een tijdlang had er een toestand van oorlog geheerscht onder de drie zusters. De oudste, die een vinnige mannenhaatster was, zoowel als de jongste, naar wie nog nooit een man had omgekeken, hadden Estelle's keuze onvoorwaardelijk afgekeurd en zich eerst met haar verzoend,
| |
| |
nadat ze voor goed van haar huwelijksplan had afgezien.
Toen was tante Estelle ziek geworden en aldoor zwak gebleven; en sinds had ze geen eigen wil meer en zat geheel onder de plak van haar oudere en sterkere en ook wel onder die van haar jongere en dikwijls zoo lastige zuster. Deze, tante Victoire, had voor eigenaardigheid, dat zij, hoewel de jongste, de oudste van de drie leek. Zij had een leelijk bleek gezicht met rimpels langs den neus en waterzakken om de chagrijnige oogen; en haar groote mond met valsch gebit en stug gesloten lippen, scheen aldoor van binnen te brommen en te blazen, alsof zij bestendig en inwendig haar toorn en haar wrevel uitte over de weinige gratie welke de natuur aan haar had gespendeerd. Zij kon niet goed tegen jeugd en vroolijkheid en zij zocht haar troost in de kerk, waarvan zij, evenals haar zusters overigens, een der trouwste en godvruchtigste bezoeksters was.
- Tante Clemence... begon Max, voor 't afscheidnemen diep naar de oude vrijster buigend. Hier, bij de Tantes, die wel nooit zouden trouwen en van wie hij, met zijn zusters, later alles erven moest, verliet hem alle bewust zelfvertrouwen en voelde hij zich weer het heel klein jongetje van vroeger dat hij steeds voor haar geweest was. Nooit zou hij Marie tot vrouw gekozen hebben als die keuze soms tegen den zin der Tantes mocht zijn uitgevallen. Dit was gelukkig niet 't geval geweest; zij hadden alle drie genadiglijk haar goedkeuring gegeven; maar toch... het was voor haar toch iets geweest als een heel onverwachte uitspatting van hem, iets dat ze per slot van rekening wel door de vingers wilden zien, maar dat dan ook absoluut goed, en comme il faut en degelijk moest
| |
| |
zijn en blijven, zonder een enkel smetje of vlekje er op.
- Max,... antwoordde tante Clemence; en keek haar neef strak in de oogen aan, terwijl zij hem de hand gaf. Zult ge wel goed voor alles zorgen, Max?... zorgen dat we nooit anders dan genoegen, eer en plezier van uw huwelijk beleven?
Max begreep wel niet duidelijk wat hiermede precies door tante Clemence werd bedoeld, maar hij haastte zich toch ‘ja’ te antwoorden en schudde haar knellend de hand, als gold het een plechtige belofte, die hij met een eed bezegelde.
- En gij ook, Marie? Mag ik dat ook van u verwachten? herhaalde tante Clemence, strak tot de bruid gekeerd.
- O, ja! Tante, o, ja, herhaalde Marie bevend. Haar wangen gloeiden plots onder den lichten bruidsluier; zij wist niet meer wat te zeggen, noch te doen. Zij voelde zich daar eensklaps als een schuldige in haar bruidskleed voor die stugge, harde maagd; en in haar radeloosheid boog zij tot haar over en gaf haar zacht-bevend een zoen op beide wangen.
't Was of ze leer zoende. Tante Clemence had even een onwillekeurige beweging om zich terug te trekken, maar liet het toch gebeuren. Zij zoende echter niet terug.
Het afscheid met de goedige tante Estelle viel daarop als een troost en een balsem. Die was natuurlijk een en al goedheid en hartelijkheid en uitte met de volste oprechtheid haar gelukwenschen; maar tante Victoire daarentegen was weer alles behalve toeschietelijk of vriendelijk gestemd; zij verkeerde in een van haar morose buien en vroeg abrupt, zonder de jonggehuwden aan te kijken:
| |
| |
- Weet gij wel dat het huwelijk 'n heel serieuze zaak is?
- Zeker, Tante! natuurlijk Tante, deemoedigden zij allebei.
- Dat 't geen zottespel is, geen lachen en spelen! drong tante Victoire vrij nijdig aan. En zij blies inwendig, achter haar nurkschen mond met dicht gesloten lippen.
- Natuurlijk, Tante, natuurlijk.
- Ik hoop dat gij een schoon huwelijk zult doen, een zuiver huwelijk, geen zottespel.
- Wij beloven 't u, Tante; wij beloven 't u.
Max drukte haar ontdaan de hand en Marie omhelsde haar, zooals ze met tante Clemence en tante Estelle gedaan had. En evenals tante Clemence liet tante Victoire zich zoenen, maar zoende niet terug. Alleen maakte zij een vreemd geluid, inwendig, achter haar gesloten mond.
Met haast nu, vorderden de jonggehuwden handendrukkend langs de tafels. Max wisselde nog vlug een dubbelen handgreep met zijn boezemvriend Raymond en 't laatst van al namen zij afscheid van Clara, Adrienne en Edmée, Max' drie zusters, die de jonggehuwden tot buiten de deur vergezelden.
Alle drie de jonge meisjes hadden tranen in de oogen. Zij lachten en schreiden door elkaar. Zij waren gelukkig en zij waren bedroefd. Dat was nu eenmaal zoo, in dergelijke omstandigheden. Zij verplaatsten zich veel dieper in 't geval dan haar vader en de Tantes. Zij hielden wel veel van Marie. Zij hadden haar leeren waardeeren gedurende de enkele maanden der verloving. En zij voelden ook voor haar een innig medelijden, omdat zij nooit haar
| |
| |
ouders had gekend, die beiden, heel kort op elkaar gestorven waren. Zij had haar kindschheid en haar jeugd doorgebracht bij een oude, zieke tante, die, sinds jaren reeds, haar bed niet meer verliet. Daarom ook had de huwelijksplechtigheid niet ten huize van die tante, maar wel ten huize van meneer Dufour plaats moeten hebben. Ook daarom hadden de drie zusters medelijden. Zij hadden wel geen moeder meer, maar toch nog hun vader, en een eigen huis. Zij hoopten en vertrouwden van harte, dat Max altijd heel goed voor Marie zou zijn; zij hoopten dat hij voor haar àlles zou zijn, dat hij haar geven zou wat zij zoo lang had moeten derven: het huiselijk geluk.
Zij waren weg. Adrienne, de tweede zuster, liep nog even mee naar boven om Marie te helpen verkleeden en Clara en Edmée keerden in de feestzaal terug.
Op aandringen van meneer Dufour, die al gauw zijn vluchtige ontroering overwonnen had, waren de gasten weer gaan zitten. Meneer Dufour liet een paar lichten aansteken en terstond was er weer gezelligheid om de ietwat ordeloos geworden tafel. De gesprekken klonken vroolijk op en de glazen werden nog eens volgeschonken. Meneer Dufour stelde voor dat men maar zou blijven zitten waar men was, om de koffie en likeuren te gebruiken en ook dàt gaf nieuw entrain, terwijl alom nu de sigaren dampten.
Toen was er weer een korte emotie. Een rijtuig, bespannen met twee paarden, koetsier met hoogen hoed en wit strikje om de zweep, kwam langzaam voor gereden en hield bij het open hek stil.
- Ze gaan vertrekken! Ze zijn daar! riep een stem. En dadelijk stonden de familieleden en een aantal vrienden op en schaarden zich bij de ramen.
| |
| |
In 't dalend schemerlicht daarbuiten, zagen zij koffers en valiezen opladen. Een nieuwsgierige menigte stond aan den overkant der straat tegen de huizen; een boer, die daar juist langs kwam met een wagen, hield zijn paarden stil.
Marie kwam door het hek en stapte haastig naar het rijtuig toe. Zij keerde zich om en glimlachte en groette wuivend naar de ramen. Zij droeg een donkerbruin mantelpak en een aardig, zwart capote-hoedje. Het stond haar goed. Zij was al geen jong meisje meer, een jonge dame. Max en Adrienne volgden haar. Max heel deftig in zijn mooien, nieuwen winterjas, Adrienne een bont manteltje los over haar schouders. Ook Max groette naar de ramen, zelfbewust en deftig, en beiden stapten in. De koetsier tikte zijn paarden en 't gespan reed weg. Zij keken nog even door het raampje en wuifden een laatste maal met hun handen. Zij waren heen! De oogen der nieuwsgierige menigte volgden het vertrekkend rijtuig.
In de feestzaal waren de genoodigden opnieuw gaan zitten en ook Adrienne hernam haar plaats, vlak tegenover Raymond, Max' boezemvriend. Zij was wel dieper dan haar zusters aangedaan. Zij veegde haar laatste tranen weg en zuchtte.
- Partis, mademoiselle? vroeg haar Raymond van over tafel, als om iets te zeggen.
- Partis! antwoordde zij machinaal en glimlachte bedeesd, terwijl zij de oogen neersloeg.
Hij imponeerde haar als altijd, door zijn uiterlijk. Het was een knappe man, met donker haar, mooie snor en sprekende oogen. Men voelde dadelijk in hem de ver- | |
| |
overaar, de man die veel succes heeft bij de vrouwen. In een stadsmilieu, met een tintje van verwijfd raffinement over zich, had hij licht tè mooi, te garçon-coiffeursachtig - mooi kunnen lijken. Hier, in het dichter-bij-de-natuur-blijvende, gegoede dorpsmilieu, detoneerde hij niet, Hij was gezond - knap, met gebruinde kleur en veerkrachtige bewegingen. Zijn lach was frisch en open; er sprak iets beslists, bijna iets gedurfds en toch meteen iets eerlijks, goeds uit hem. 't Was aangenaam naar hem te kijken. Men voelde zich tot hem aangetrokken en tevens toch eenigszins op zijn hoede, vooral vanwege de sterke, soms bijna stekende uitdrukking der oogen.
Hij woonde op het zoogenaamd ‘Carvin’, half heeregoed, half boerderij, even buiten het bebouwde dorp, alleen en ongehuwd, met een oude keukenmeid en verdere bediening en hij hield er zich bezig met landbouw, eigenlijk eerder uit liefhebberij dan uit noodzakelijkheid. Ik ben 'n boer, 'n boer! herhaalde hij gaarne, met ietwat aanstellerigen nadruk, aan wie hem over zijn betrekking ondervroeg; maar wie hem kende wist heel goed dat dit meer pose was dan werkelijkheid en dat zijn boerderij gerust een luxe tijdverblijf mocht heeten.
Wat hij ook 't meest en het liefst deed, was gaan jagen en met mooie paarden uitrijden. Je had hem eerst echt zooals hij was, wanneer je met hem over jacht en paarden sprak. Dan begon hij zich op zijn stoel te bewegen, alsof hij op een zadel zat. Zijn oogen glinsterden, zijn wangen hoogkleurden, zijn handen maakten mennende bewegingen. De uren telden niet meer; hij zou een heelen dag zijn blijven zitten naast wie naar hem maar wilde luisteren en de repliek geven.
| |
| |
In Max had hij zijn man gevonden, die was door dezelfde hartstochten bezeten. Geregeld gingen zij samen uit rijden en jagen, of kwamen bij elkaar om over hun passie te spreken. Dat was een sterke, wederzijdsche gehechtheid geworden, een vriendschapsband die levenslang scheen te zullen duren. Wel had Max, die in de rechten studeerde, lang niet zooveel vrijen tijd als Raymond, maar de tijd dien hij had, was voor zijn vriend.
Welk een teleurstelling en wat een slag dan ook voor Raymond, toen hij vernam dat Max ernstig verliefd was geraakt en dacht aan trouwen! Het leek hem een ontrouw, een bedrog en bijna een verraad. Hij nam het vooral der vrouw kwalijk die hem zijn vriend ontnam. Vrouwen, wat had dat te beteekenen in het leven van een flinken jongen man! Je wist immers wel waar ze te vinden waren als je ze noodig had! Ook Max wist het wel; zij waren dikwijls genoeg samen uit geweest! Raymond spaarde zijn vriend de schimpscheuten en de verwijten niet; maar toen hij merkte hoe? diep ernstig Max het opnam, en hoe hij bedroefd en ook eindelijk boos werd onder den spot en de verwijten, hield hij er mee op en legde zich met zijn gemakkelijk en inschikkelijk humeur bij 't onvermijdelijke neer. Komaan, dan maar trouwen, als het nu toch absoluut moest! Trouwen, en daarom geen kwade vrienden worden, en dan ook weer uitgaan paardrijden en jagen, en zelfs af en toe nog eens samen de meisjes bezoeken, als vroeger...
- Neen! Dat nooit! Jagen en uitrijden wel; maar 't andere nooit meer... nooit! had Max met stugge beslistheid uitgeroepen.
| |
| |
- Och kom, je zal wel van idee veranderen, later, als 't nieuwtje er af is, had Raymond gelachen.
Er was bijna ruzie en brouille door ontstaan. Max had hem beslist verzocht daar nooit meer over te beginnen en Raymond had dan ook maar liefst gezwegen en zat nu gedwee aan den huwelijksmaaltijd van zijn vriend, recht tegenover Max' tweede zuster, die zacht en lief en minzaam was en ook wel mooi soms, zooals nu bijvoorbeeld, in haar keurigen, lichten feestjapon, hoewel Raymond vond dat ze wat te weinig gedecolleteerd was, wellicht uit vrees voor de harkige, prude Tantes, wat haar dan ook uiterlijk iets stijfs gaf, zelfs nu, in de opwinding van 't feest, dat om haar heen scheen te deinen zonder haar te kunnen beroeren.
Raymond wist niet, en kon ook niet weten van welken aard de ware, innige gevoelens van Adrienne te zijnen opzichte waren. Hij kon niet eens vermoeden dat zij eenige bijzondere gevoelens voor hem koesterde, want hij, van zijn kant, koesterde er geen bijzondere voor haar; zij was niets meer voor hem dan de wel hartelijke zuster van zijn vriend; en zeker zag hij nooit hààr beeld voor zich, wanneer 't verlangen of de hartstocht naar een vrouw in hem opkwam.
Hij had het moeten weten... weten hoe en wat zij voor hem voelde! Hij had den stillen, diepen gloed moeten voelen, die onder de bedriegelijke ijskorst harer gereserveerdheid, soms zoo gevoelig in haar branden kon! Hij had moeten weten met welke vrouwelijke list en sluwheid zij de feesttafel zoodanig had weten te doen schikken, dat zij tegenover hem kwam te zitten! Niet naast hem - dat zou te sterk zijn opgevallen, en de zusters noch vooral
| |
| |
Max mochten iets merken - maar tegenover hem, om hem den ganschen langen middag goed te kunnen zien, om hem te kunnen bewonderen en in stilte van hem te genieten.
Zonderling contrast! Wat haar in hem zoo sterk aantrok was juist datgene wat zij zelve niet bezat. Zij hield van zijn gezond-zwierige losheid, van zijn schielijk opflitsende, wel eens wat al te uitbundige vroolijkheid, van het lachend sans gêne waarmee hij door de wereld liep.
Zij voelde in hem een soort superioriteit, die zij benijdde en waar ze soms jaloersch van was.
Dat alles diep en diep verborgen in haar binnenste, zonder er ooit iets van te laten blijken. Het vuur schoot naar haar wangen als ze soms dacht, dat hij het merken, voelen zou. Zij stelde zich de eventueele openbaring van haar geheim voor als een catastrofe, die haar gansche leven overhoop zou gooien en verwoesten, zooals destijds een soortgelijke liefde het leven der goedige tante Estelle had verwoest. Wat zou haar vader zeggen? Wat zouden Max en de zusters zeggen! En de Tantes, de Tantes!.... 't Was eigenaardig, maar geen enkel oogenblik waagde zij de onderstelling, dat haar familieleden er misschien ook wel mede konden ingenomen zijn. Neen, zij voelde heel sterk - intuïtuif dat die er zouden tegen zijn, dat zij er allen, àllen zouden tegen zijn; waarom? dat had ze niet kunnen zeggen, maar zij voelde het. Haar liefde was een ramp, zij wist het, en omdat zij het zoo diep en helder voelde en wist, schreide zij soms in stilte van droefheid en ellende, terwijl het haar toch onmogelijk was die hartstocht van zich af te zetten en te overwinnen.
Adrienne, achter een zachten schijn van stille levens- | |
| |
tevredenheid, was diep en diep ongelukkig en niemand om haar heen vermoedde daar iets van.
Eensklaps was er als een stilte van plechtigheid over de vroolijke feesttafel. De Tantes waren statig opgestaan en zouden gaan vertrekken. Zij bewoonden met haar drieën een buiten op een naburig dorp en haar rijtuig was voor gereden. Zij kwamen liefst vóór 't heelemaal donker werd thuis. Zij waren bang, alleen met Vreesken, haar ouden koetsier, langs de eenzame, duistere wegen. Deftig, op een rijtje, schoven zij naar meneer Dufour toe en drukten hem de hand tot afscheid.
- Déjà! riep hij, verbazing veinzende.
- Il fait déjà sombre, zei tante Clemence, en haar stug gezicht keek haast verwijtend, alsof 't de schuld was van haar broer, dat ze daar te lang gebleven waren.
- Wij hebben ons best geamuseerd, best geamuseerd! glimlachte de goedige tante Estelle.
Tante Victoire pruttelde iets dat niet goed verstaanbaar was, maar haar verlept gezicht stond chagrijnig en 't leek wel of ze inwendig blies.
Zoodra zij de Tantes hadden zien opstaan, waren ook alle drie de nichtjes, als door een veer bewogen, van haar zitplaats opgerezen. Adrienne was al vast uit de kamer gerend om de mantels te halen, terwijl Clara en Edmée zich om de drie oude vrijsters beijverden. Het leek alsof haar vertrek een aller-gewichtigste gebeurtenis was en of zij een verre, gevaarlijke reis gingen ondernemen.
- Zorg toch goed dat ge geen kou vat, tante Clemence.
- Zal ik alvast uw bont omslaan! tante Victoire. Om
| |
| |
tante Estelle maakten zij zich minder druk, die was toch altijd tevreden.
Met de Tantes waren ook, de een na de ander, al de overige gasten opgestaan. Het was wel vreemd; de oude Tantes mochten voorzeker niet worden meegeteld als elementen van buitengewone prettigheid, maar haar prestige in de familie Dufour was zóó groot, dat het haast onwelvoegelijk zou gebleken hebben om nog door te blijven festoyeeren als zij er niet meer tegenwoordig waren. Om beurten nu kwamen allen afscheid nemen van meneer Dufour en zijn drie dochters. De meeste koppen glommen rood en niet het minst die van meneer Dufour, die opgewonden was en nogal stevig had gedronken. Adrienne glimlachte zacht toe naar Raymond en sloeg meteen haar oogen neer. Haar hand was klam en bevend toen zij de zijne drukte. Hij merkte er overigens niets van. Hij had het druk met een paar neven van Marie - de Verstratsjes - paardenliefhebbers en jagers als hij zelf en ging pratend met hen mee, zonder nog eenmaal naar Adrienne om te kijken. Zij voelde een vage triestigheid, die nog toenam toen de laatste gast vertrokken was en de ruime kamer eensklaps stil en leeg stond. Ook haar vader was vertrokken, als 't ware meegezogen in den stroom der aftrekkende bende. Hij had behoefte aan verandering van lucht. Hij zou eens eventjes met een paar vrienden meegaan naar een koffiehuis; hij zou niet lang wegblijven.
Nu stonden zij daar alle drie, de dochters, doelloos, niet wetende waarheen noch wat zij zouden aanvangen. Zij keken even over de bemorste tafels met de nog halfvolle wijnglazen en de verleppende bloemen en dat desorder
| |
| |
greep haar aan in al zijn prozaïsche nuchterheid, als waren zij in een hotel of restaurant, waar pas een feestmaal zou gevierd zijn. Zij voelden zich niet thuis meer, vooral toen zij de vreemde garçons merkten die voor de gelegenheid waren overgekomen en nu roerloos wachtten in de open deur, om op te ruimen.
Het bovenmeisje kwam eenigszins schuchter te voorschijn.
- Iefer Clara, zoudt gij niet in uw salonnetje gaan terwijl hier wordt afgediend? Ik zal er het licht aansteken.
- Ja, Martha! 't is goed, knikten zij alle drie, alsof zij blijde waren dat een vreemde haar kwam wijzen wat ze nu te doen hadden. Zij haastten zich weg en toen zij in het salonnetje waren naast de groote eetkamer, gingen zij in het halfduister bij het breede raam zitten en zeiden aan Martha dat zij nog maar liefst geen licht zou aansteken. Zij zouden zoo maar een poosje blijven keuvelen en schemeren.
De stilte viel op haar drieën, met de duisternis, als een loom drukkende wade. Alleen het groote raam gaf nog een grijzig licht van buiten en daar keken zij naar, roerloos, peinzend, met droomende oogen.
Waar zouden Max en Marie nu op dit oogenblik zijn en wat zouden ze doen? Nu... nu zaten ze in den trein, op weg naar de groote stad, waar zij samen hun eersten huwelijksnacht zouden doorbrengen. Samen... aldoor samen, voortaan. Samen in 't geluk, samen in de droefheid; maar samen, aldoor samen, hun leven lang. Dat was de schoonheid van het huwelijk, de schoonheid van 't geluk. Dat was het doel van 't leven. Straks, alleen op hun kamer, verre van het hol gewoel der menschen, zou
| |
| |
hij haar met hartstocht tegen zich aandrukken, haar zoenen, zoenen op den mond en met gesmoord-trillende stem haar zeggen: ik ben gelukkig, Marie; ik ben de gelukkigste mensch van de wereld!
Gelukkige Marie dan ook, gelukkige vrouw tot wie een man met vurige liefde zeggen kon, dat hij door haar... door haar alleen zoo innig en zoo onverdeeld gelukkig was! Waarom viel aan Marie dat groot geluk ten deel en niet aan een van haar gedrieën? Wat had ze gedaan... en wat moest men doen om het te bereiken!
Ach!... Marie had er niets voor gedaan, evenmin als zij er ooit iets voor gedaan hadden. Het was van zelf tot haar gekomen, evenals de stille dauw des nachts komt op de planten; het had haar toegeglimlacht en gestreeld; zij had slechts moeten tegenglimlachen en ja zeggen.
Zij zaten te peinzen en te staren, drie vage schimmen in nutteloos feestgewaad voor het breede raam, tegen de grijze schemering daar buiten. In de groote zaal daarnaast hoorden zij de gedempte geluiden rondom de afgediende feesttafel: een licht gerinkel van kristal of zilver, het aantikken van borden, een vaag gegons van stemmen. Dat waren de laatste naklanken van de weggestorven vreugd en opgewektheid. Dat was voorbij en zou nooit meer terugkeeren. Als het nog ooit, voor een soortgelijke plechtigheid, moest aangewend worden, dan zou het toch weer anders zijn. Dingen die eenmaal voorbij waren kwamen nooit, nooit meer terug.
Er werd zacht aan de deur geklopt. Zij schrikten alle drie uit haar mijmeringen op en Clara antwoordde:
- Binnen.
- Pardon, mademoiselle, zei Martha zacht te voor- | |
| |
schijn tredend, weet-e gulder of da papa komt soupeeren?
Soupeeren! Zij wisten er niets van; geen van allen had zin nog iets te gebruiken. Zij dachten niet meer aan soupeeren.
Zacht trok het meisje zich terug zooals zij was verschenen, maar haar schimmige komst had niettemin de stemming gestoord en nu zij uit haar onbestemde, vaagdroevige mijmeringen ontwaakten, voelden zij ineens weer al de nuchtere, dorre werkelijkheid die haar omringde en die sinds jaar en dag haar gewone leven was.
Zij voelden met prangende smart de hopelooze eenzaamheid en verlatenheid van haar bestaan. Dat groote dorp waar zij leefden, waar zij moesten leven, zij haatten het omdat het haar doodde. Zij hadden er geen omgang met wie ook; er waren geen jonge meisjes van haar stand en leeftijd; er waren geen jongelui met wie ze onbevangen konden omgaan; er was niets, niemand; zij waren er levend begraven, zij werden er naar ziel en lichaam geworgd. Het dorp, dat was die lange straat met stugge of bekrompen huizen, waarin nurksche terug-getrokkenheid of kleinzielige afgunst scheen te schuilen; het dorp, dat was de brouwer, de stoker, de kolenhandelaar of andere notabelen, waaronder ook haar vader, die op vast-geregelde uren in de vunzige herbergen hun borrels gingen drinken; het dorp, dat was de wekelijksche optocht van boeren en boerinnen met hun beesten en andere producten naar het marktplein; en verder was het dorp de dood, het graf, een triestheid en verveling van elk oogenblik. Haar eenige troost en toevlucht was de kerk en die bezochten zij geregeld twee maal daags, 's ochtends en
| |
| |
's avonds, zoo trouw en zoo geregeld als de notabele drinkebroers hun vaste herbergen bezochten.
Dààr, in de kerk, louterde zich de ziel en verhief zich het wezen. Telkens, gedurende een uur, leefden zij buiten haar begrensde sfeer, in een soort bedwelmende, mystisch-sensueele extase. De kerk was voor de vrouwen, daar voelden zij zich thuis, dààr was haar eigen, diepste leven. Zij voelden er zich nauw verwant aan de andere vrouwen, die er in de wierookgeurende schemeratmosfeer vroom zaten neergeknield; zij werden er een soort religieuses, en haar dweepende ziel vol mystische verlangens zweefde mede met de ziel der nonnetjes uit 't klooster, die daar ook altijd, àltijd zaten, zoo diep in stille vroomheid neergebogen, dat zij slechts immaterieële gestalten schenen, roerlooze, hiëratische verschijningen, zooals er op de hooge kleurenramen stonden afgebeeld. En ook de pastoor en zijn dienaren schenen gelouterd en vergeestelijkt en in hun lange, sleepende gewaden, in hun plechtige gezangen, in hun zalvende gebaren, waren zij ook een soort zachtere wezens geworden van goedheid en vertrouwen, verheven wezens, in harmonie met het gemoed der vrouwen.
Dat was de poëzie van elken dag die 't leven dragelijk maakte, die telkens weer een zoete lafenis en troost bracht in zooveel stroeve, nuchtere werkelijkheid.
De nacht was nu gansch ingevallen, het breede raam stond zwart tegen het zwarte van de straat, waar slechts een paar zwakke lichtjes treurig glommen in de huizen aan den overkant, en nog bleven de drie zusters daar in haar mijmeringen zitten, roerloos, met slechts nu en dan
| |
| |
een enkel woord, de oogen starend in de duisternis op de weemoedige verbeeldingen van haar gedrukten geest. Waar moest het met haar heen! Wat zou er van haar worden? Zouden zij langzaam aan 't lot te gemoet gaan van haar drie oude, ongehuwde Tantes; of zou er toch nog iemand komen, die haar het schoone, volle leven zou binnenleiden, zooals Max was gekomen voor Marie? Zij hadden nog niet alle hoop verloren, maar zij vreesden zoozeer. Zij voelden zooveel hindernissen om zich heen; zij zagen zoo heel weinig licht in het verschiet. Het had er reeds moeten zijn, zij wachtten reeds zoo lang. Clara was dertig, Adrienne acht en twintig, Edmée vijf en twintig. Zij voelden zich soms oud reeds; zij hadden al iets van haar oudere Tantes. Clara had veel van tante Clemence en ging er met den dag steeds meer op lijken; Adrienne deed denken aan de goedige tante Estelle. Alleen Edmée leek op geen van haar allen; maar Edmée had een treurige gezondheid; zij scheen maar half te leven; zij had zwakke oogen en een ongelukkig teint, met aldoor iets bleeks en slaperigs over haar gezicht, alsof zij nooit geheel ontwaakt was.
Die gedachte... de gedachte dat zij eenmaal zouden worden en verworden als de drie oudere Tantes, was de bestendige angst en de gruwel van haar gansche bestaan. Zij vochten in zichzelf tegen dat schrikbeeld, zonder de kracht in zich te voelen om aan de doodende beklemming te ontkomen. 't Is dat de drie oude Tantes, ofschoon zulks nooit met woorden uitgesproken was, heimelijk, almachtig over het leven en de toekomst der drie nichtjes regeerden. Zij waren rijk en haar fortuin moest later ook de nichtjes rijk maken. Om dat fortuin was het te doen; om
| |
| |
dat fortuin mocht nooit iets gebeuren dat tegen den zin van de Tantes zou zijn en haar ontstemming zou kunnen verwekken. Er zou geen sprake van geweest zijn dat Max trouwde met Marie als de Tantes ten slotte niet haar goedkeuring aan dat huwelijk hadden gegeven; en haast nog minder kon er kwestie zijn van het huwelijk der nichtjes als dit niet met het consent van de Tantes geschiedde. Dat was nu eenmaal zoo, dat stond als een grondwet in het leven van 't gezin Dufour en dat kon nooit veranderen. Het wezen der Tantes regeerde!
De deur van het salonnetje ging open en de zware gestalte van meneer Dufour verscheen in de door de ganglamp hel-verlichte opening.
- Wat! Nog in de duisternis! riep hij verbaasd; hebben jullie gesoupeerd?
- Niemand van ons had zin, antwoordde Clara met een matte stem.
Meneer Dufour lachte welgedaan en vettig.
- Le diner était bon, hein!
- Très bon, antwoordden zij kalm.
- Enfin, c'était une belle journée, une belle journée! pochte meneer Dufour met overtuiging.
- Une belle journée,... echoden zij.
- Max a fait un bon choix, un excellent choix! ging meneer Dufour opgewekt voort. Une belle fortune, une jolie fille, et des espérances! des espérances!...
De meisjes zeiden niets meer. Ook zij hadden espérances genoeg: was er maar wat meer effectieve werkelijkheid bij! De geestdriftige opgewondenheid van haar vader irriteerde haar lichtelijk, vooral Clara, die wel eens
| |
| |
nijdig uit den hoek kon komen. Zij bedwong zich, maar toch kon ze 't niet onder zich houden:
- Ik hoop dat ook wij eens dat geluk mogen hebben.
Meneer Dufour schetste in de duisternis een vlug gebaar van verbazing en haast van afwering.
- Tijd genoeg voor jullie; tijd genoeg! meende hij.
- Ja, riep Clara vinnig, voor ons is er altijd tijd genoeg! Voor ons komt het er niet op aan! Maar weet u dat ik over de dertig ben, en Adrienne acht en twintig, en Edmée straks zes en twintig, terwijl Marie nog drie en twintig moet worden.
- Qu'est-ce que ça prouve! Qu'est-ce que ça prouve! herhaalde meneer Dufour, achteloos en gesard zijn schouders ophalend.
- Er is hier niets voor ons, niets, niets! riep Clara bitsig. En plotseling barstte zij in tranen uit.
Meneer Dufour, Adrienne en Edmée schrikten alle drie geweldig op.
- Voyons... voyons... trachtte meneer Dufour te sussen. Du calme, du calme, les servantes pourraient nous entendre.
- Laat ons licht aansteken, stelde Adrienne bevend voor, alsof dit een remedie zou zijn om Clara tot bedaren te brengen.
- Ja, licht!... licht... echode meneer Dufour.
- Geen licht! geen licht! Ik sla de lamp aan stukken! gilde Clara eensklaps woest opspringend.
Meneer Dufour holde de kamer uit, smeet de deur achter zich toe.
- O, Clara, Clara! sidderde Adrienne. Er viel een plotse stilte. Men hoorde Clara's adem zwoegen. Zij liep
| |
| |
een paar keer gejaagd ijsbeerend, in het salonnetje op en neer, plofte dan op een stoel, bleef stom daar zitten, als een doode...
In de stille duisternis, in de angstige benauwdheid van het kleine kamertje gingen diepe zuchten op, die zich van lieverlede in doffe snikken oplosten. Zij dachten alle drie aan Max en Marie, die nu volmaakt gelukkig waren en haar overspannen zenuwen trilden...
|
|