Hun leven van loutere Liefde was een zegen voor de ongelukkigen en behoeftigen
die hen omringden, en de sympathie en wederliefde dier eenvoudige menschen
werd soms overdreven tot een soort vergoding waarvoor Ghislaine en Robert zich
schaamden en geneerden. Want zij wilden voor hun weldaden geen dank hooren;
want zij schaamden zich tegenover blijken van erkentelijkheid voor daden die zij
slechts als hun allergeringsten plicht beschouwden; en als die eenvoudige
menschen in staat waren geweest hen te begrijpen, zouden zij meer dan eens
geantwoord hebben: ‘Wij zijn het, goede arme menschen, die u dank verschuldigd
zijn, omdat gij ons het onuitsprekelijk geluk laat kennen werkelijk iets goeds te doen
op aarde, omdat gij ons toelaat een weinig van 's levens maatschappelijke
wreedheid en onrechtvaardigheid te herstellen.’
Robert, trouwens, legde er zich vooral op toe, altijd zoo wijs en practisch mogelijk te
werk te gaan in wat hij wel eens schertsend de ‘tyrannie zijner liefdadigheid’
noemde. Niet dat hij de kinderachtige vrees had, eigen aan vele zwakke, liefdadige
zielen, onwaardigen te helpen en luiheid of ondeugd in de hand te werken; daarvoor
wist hij te goed aan wie hij gaf, en al zou er ook eens een misbruik zijn gepleegd,
door hoeveel ware leniging van smart werd dit anders niet vergoed? maar hij wilde
vooral dat zijn levensopvatting tot voorbeeld kon dienen, een voorbeeld van
gelukkig-zijn in logisch-leven volgens nobele gevoelens, een nederig voorbeeld van
eigen geluk in het geluk van zijn evenmensch, een voorbeeld zonder de minste
individueele ijdelheid noch eerzucht, het voorbeeld van den eenzaam-gelukkige,
wiens hoogste hoop en illuzie zou wezen zijn eigen