'n Leeuw van Vlaanderen
(1900)–Cyriel Buysse– Auteursrecht onbekend
[pagina 190]
| |
door een tuin vol prachtige boomen, laatste overblijfsels van het groote park, dat zich indertijd tot daar uitstrekte. Jaren lang was het bewoond geweest door een oud vrijgezel, zwaarmoedige menschenhater, die er geleefd had in volkomen eenzaamheid, met een ouden knecht, zoo somber en droefgeestig als hij zelf was. Op een ochtend had de knecht zijn meester dood gevonden in zijn bed, en sinds dien tijd zegden de lieden uit den omtrek dat het spookte op het oud, verlaten paviljoen. De menschenhater, - zoo vertelden de boeren - kwam er nog elken nacht terug en dwaalde er omheen, in bosschen en in velden. Geen mensch had nog op 't ‘Spookkasteelken’ willen wonen. In dit vreemd oord, tegen een spotprijs gekocht, kwam Robert zich vestigen. Hij verhuisde er de meubels die hem toebehoorden, kocht er enkele nieuwe, zeer eenvoudige bij, huurde een oude meid, die indertijd nog bij zijn ouders had gediend. Hij huurde ze niet op de gewone manier: loon tegen arbeid. Dat streed met zijn beginselen. Hij vroeg haar eenvoudig of zij bij hem wilde komen inwonen om hem te helpen in die dingen waar hij zelf geen verstand van had. En toen zij graag hierin had toegestemd had hij er bijgevoegd: - Je loon moet je maar zelf bepalen. Als ik zou denken dat je te veel vraagt zal ik je minder aanbieden. Als ik zou denken dat je te weinig vraagt zal ik je meer geven. Ook je werk moet je naar eigen zin maar schikken. Als ik je vraag om iets te doen en je hebt er bepaald iets tegen, doe het dan maar niet. Indien je daarentegen iets verlangt waarop je meent recht te hebben en daar ik misschien niet aan denk, dring er dan maar gerust op aan om het te | |
[pagina 191]
| |
verkrijgen! ik geef je zooveel mogelijk vrijheid en beveel je niets. Handel naar geweten. Verbaasd, als kon zij niet gelooven wat zij hoorde, had de oude meid met groote oogen naar haar jongen meester opgekeken. - Ha maar, meniere toch! 'k 'n ben-e 'k ik toch gien medam, 'k 'n ben-e 'k ik toch maar ouw meissen! had zij met van verbluftheid in elkaar geslagen handen uitgeroepen. - Dat 'n doet er niet toe, 't es lijk of 'k ou doar zegge, had Robert besloten. En met half November was hij in zijn nieuwe woning geïnstalleerd, in een eenzaamheid en een afzondering, die aan de levenswijs van den vorigen bewoner deed denken. Intusschen had Alfred zich met de scheiding der goederen belast. Twee groote boerderijen, enkele werkmanshuisjes, een twintigtal hectaren bouwland en een som van tachtig duizend frank als zijnde zijn aandeel in de fabriek, kwam toe aan Robert, die dadelijk daarmee zijn werk van relatieve sociale rechtvaardigheid en broederlijke liefdadigheid ondernam. Hij verminderde in eens tot de helft de pachtsom van zijn boeren, onder voorwaarde dat zij ook van hun kant hun arbeiders de helft meer dagloon zouden uitkeeren. De huur der werkmanshuisjes schafte hij volkomen af, en hij behield zijn aandeel in Alfred's fabriek, waar hij wel wist dat het onder goed toezicht was. Daarvan zou hij zelf eenvoudig leven en alles wat hij over had aan de behoeftigen om zich heen besteden. |
|