'n Leeuw van Vlaanderen
(1900)–Cyriel Buysse– Auteursrecht onbekend
[pagina 23]
| |
En daar Robert, nog onder den indruk van 't schouwspel, niet dadelijk met zijn antwoord klaar was: - Hebt ge begrepen, voer hij voort, wat den spreker ontbrak om werkelijk het hart van dat volk te kunnen boeien, en hebt ge gevoeld welke edele taak is weggelegd voor hem die dat wèl zou kunnen? - Ja, ik voel wel dat er veel te doen is, antwoordde Robert stil. - Ach, kom, spreek er niet zoo moedeloos over! riep Chattel eensklaps driftig. De strijd dien wij, christelijke democraten, gaan leveren, is de nobelste strijd dezer eeuw. Wij willen, door broederlijke liefde en geloof in God, zoowel op materieel als op moreel gebied, de verheffing en ontwikkeling bewerken van het allernederigste, door alle eeuwen heen het meest verwaarloosde en mishandelde soort menschen: de arme plattelandsbevolking. Ons ideaal staat zóó hoog, en ons doel is zóó nobel dat geen hinderpaal, hoe groot ook, ons zou kunnen ontmoedigen. Maar wij zijn nog betrekkelijk zwak omdat wij weinig in getal zijn, en wij behoeven hulp en bijstand. Daarom vroeg ik u in name van 't Brusselsch centraal-comité om krachtig met ons mee te werken. Wat ik mij vroeger van u herinner geeft mij de verzekering dat gij een der onzen zijt, dat ge niet anders kunt dan onze idealen als de uwe beschouwen. Opnieuw liep Robert een poosje zwijgend naast Chattel, peinzend in de duisternis. Een kille motregen viel nu mistig uit de sombere lucht, en in de verte galmde steeds zwaar-luguber het gelui der doodsklokken. | |
[pagina 24]
| |
Uw idealen zijn de mijne, sprak hij eindelijk, en was 't niet dat ik zoo'n afkeer heb van alles wat naar gewone partijschap zweemt, zoo voegde ik mij misschien bij u. Ik heb er al meer over gedacht, maar telkens weer was 't in mij... Driftig en geërgerd viel Chattel hem in de rede - Ach, politiek! politiek! Wat heeft de politiek daar eigenlijk mee te maken! De politieke kant is enkel bijzaak in die prachtige beweging. De hoofdzaak is en blijft een nobel werk van rechtvaardigheid, van broederlijke, echt christelijke liefdadigheid. De redding van ons arm Vlaanderen, eenmaal zoo groot, zoo roemrijk, nu nog zoo mild begaafd aan nooit geopenbaarde krachten, alleen dáárom is het ons te doen. De vrijheid, de verlossing van ons diep ellendig volk, bedreigd met ondergang, niet meer door één, maar thans door twee, even gevaarlijke vijanden: van den eenen kant de tyrannie der rijke uitbuiters, geholpen en gesteund door een onwaardige geestelijkheid, die de goddelijke leer vervalscht; en van den anderen kant de tyrannie der nieuwe geleiders, der socialisten, die bezig zijn ons volk te doen bukken onder het juk van een leer, goed weliswaar in vele opzichten van stoffelijk belang, maar ten slotte toch verderfelijk en verfoeilijk, in haar bekrompen materialistische negatie van dien oppersten troost der nederigen: 't geloof in God. Hij animeerde zich, van lieverlede opgewonden door een sectarische geestdrift, die hij zijn vriend, welken hij weer bij den arm had genomen, poogde meê te deelen. - Ach kom, bestond er wel, voor een ontwikkeld, knap, rijk, geheel onafhankelijk jongmensch als Robert, hoogere missie, heerlijker ideaal dan deze | |
[pagina 25]
| |
waartoe hij hem kwam opwekken? Had men het recht werkeloos onverschillig de ellende en 't verval van zijn eigen volk bij te wonen? Was het wel mogelijk, voor wie een goed en eerlijk hart bezat, zich niet onweerstaanbaar meê te voelen sleepen, in die edelmoedige beweging van ware christelijke menschlievendheid, welke zich niet alleen over het kleine Vlaanderen, maar ook over de grootere landen: Frankrijk, Duitschland, Oostenrijk, Italië, tot zelfs over het materialistisch-democratische Amerika, en, met één woord, over het heele Christendom verspreidde? Nog nooit had het menschelijk hart voor een verhevener ideaal geklopt. Nog nooit had het groot menschelijk geweten zóó sterk en zóó helder als nu zijn altruïstischen plicht beseft. 't Was als een goddelijke openbaring, men waande God's eigen stem te hooren, die eindelijk de Menschheid tot het ideaal geluk van algemeen broederlijke liefde opleidde... En, bij 't aanhooren dier geestdriftige woorden, voelde Robert zijn eersten heimelijken tegenstand langzamerhand verzwinden, en in de pure diepten van zijn wezen kwam nu ook een groote hartstocht op. Het ideaal werd duidelijker, het glansde heerlijk uit de nevelen op, het kwam belichaamd en handtastelijk naar hem toe, hij zag het stralen in de akelige duisternis van den Novembernacht, veel grootscher nog dan Chattel het hem voor oogen tooverde, eensklaps zóó heerlijk-grootsch dat hij alleen had willen zijn, los van de benauwende drukking van Chattel's arm, om het nu uit te mogen jubelen, om het met uitgestrekte armen te omvatten en te koesteren als een geheime schat van redding en van zaligheid. Maar Chattel, die slechts voelde dat Ro- | |
[pagina 26]
| |
bert eindelijk in zijn tegenstand begon te wankelen, dacht er in 't geheel niet aan hem los te laten. Meer en meer geestdriftig opgewonden, overtuigd nu dat hij tóch zou eindigen met zijn vriend over te halen, maakte hij hem met overdreven loftuitingen duidelijk hoe de partij georganiseerd was. Het hoofd, het hart, de ziel van alles was Desgenêts, de schatrijke Brusselsche philanthroop en kundige socioloog, gedecoreerd met ontelbare orden en nog onlangs geadeld. Hij was de stichter en de geldelijke steunpilaar van 't groote strijdblad De Christelijke Volkspartij; de stichter en de geldelijke steun van al de reeds gegeven en de nog te houden propaganda-meetings in de steden en dorpen; de stichter en de steun met één woord der partij zelve. Duizenden en duizenden van franken had hij er reeds, sinds de drie jaar van haar bestaan, aan opgeofferd; duizenden en nog meer duizenden was hij bereid te geven, als het hem maar niet aan goede hulp van medewerkers moest ontbreken. Hij was bereid tot alles, tot alles. Men had geen denkbeeld van den taaien moed en mildheid van dien echten volksvriend. Het was een genoegen, een geluk, naast hem in den strijd te mogen staan!... Hartstochtelijk drukte Chattel in de duisternis Robert's arm, pogend hem zijn eigen overdreven opgewondenheid mede te deelen. - En ge weet niet, voer hij met een intonatie van vertrouwelijkheid voort, ge weet niet hoe royaal-mild en tevens hoe innig-intiem hij ook aan huis met zijne medewerkers omgaat! 's Winters in zijn huis, laat ik maar zeggen zijn paleis te Brussel; 's zomers, op zijn buitenverblijf, of liever zijn prachtig kasteel te Onderdaele, vier à vijf uur hier vandaan gelegen, | |
[pagina 27]
| |
wordt men vorstelijk onthaald: ideaal-lekkere diners, met de fijnste wijnen en sigaren, enfin een Paradijs-leven, een echt Aardsch-Paradijs-leven! En hij heeft 'n dochter, 'n eenige dochter, nu pas een-en-twintig en opgevoed in zijn begrippen, een beeld van schoonheid en een ideaal van lieflijkheid! O! ge moet u bij ons aansluiten, eerst dan zult gij u werkelijk voelen leven! Robert, die reeds het jawoord op de tong had, voelde plotseling weer in zich den tegenstand opkomen, terwijl hij, in de duisternis, zijn wangen als van toorn en schaamte voelde kleuren. - Wat kunnen mij die lekkere diners en die sigaren schelen! viel hij Chattel ruw in de rede. - 't Is waar, dat kan u ook niet schelen, antwoordde Chattel, schielijk ontnuchterd en voelend dat hij zich zeer onbesuisd door zijn opgewondenheid had laten meesleepen. Maar reeds had Robert een soort spijt dat hij het verzoek zoo ruw had afgeslagen. Hij kende Desgenêts van reputatie en had veel over zijn liefdadigheid en zijn opofferingen in den nieuwen strijd gehoord. Er was een korte, gegeneerde stilte, waarin zij niets meer hoorden dan de doffe cadans van elkanders gelijkmatigen stap in de duisternis. - Ach, dat heeft met de zaak ook niets te maken, hernam Chattel op verzoenenden toon. Het ideaal staat immers veel hooger; en juist, dààrom omdat ik het zoo hoog en innig in mij voel, wend ik alles aan wat mogelijk is om goede, sterke krachten ter hulp aan te werven. Kom, kom, wees nu niet koppig. Vergeef het mij om de goede intentie, indien ik iets verkeerds gezegd heb, en laat mij niet teleurgesteld vertrekken. | |
[pagina 28]
| |
Toen kwam het jawoord weer in zachtheid over Robert's lippen, en hij zei het, stil, gedempt, in een gevoel van groote, diepe emotie. Luid jubelde Chattel het uit, hartstochtelijk in de duisternis Robert's beide handen drukkend: - O! dank! dank! Wat maakt ge me gelukkig! Wat maakt gij ons allen gelukkig! - Ik wil ten minste probeeren of ik met u mee kan werken, voegde Robert er nog als voorwaarde zijner toestemming bij; want er is onder begrepen dat ik, in geval van later afkeuring, mijn individuëele vrijheid van handelen volkomen terugneem. - Natuurlijk, natuurlijk, verzekerde Chattel. Zij waren aan den ingang van het dorp. Gejaagd trok Chattel zijn horloge uit onder de eerste lantaren om den hoek der straat. - Ik moet mij reppen, sprak hij; ik heb nog nauwelijks tijd om den laatsten trein te halen. Luister: a. s. Zaterdagavond is er te Brussel een groote vergadering van het centraal-comité der Christelijke Volkspartij. Daarin zal o. a. besproken worden een plan van algemeen verbond tusschen de verschillende anti-regeeringsgezinde groepen, om in de aanstaande verkiezingen tegen de klerikaal-conservatieve partij den strijd te voeren. Beloof mij, beloof mij op uw woord van eer dat gij er aanwezig zult zijn.’ - Ik beloof het, antwoordde Robert. Krachtig, met zijn beide handen, schudde Chattel opnieuw de handen van Robert. - Dank! hartelijk dank! juichte hij, met een trilling van emotie in de stem. En plotseling was hij weg, vlug loopend in de richting van 't naburig station. |
|