XXVI.
Den volgenden dag haalde Rozeke uit de onderste la van haar kast een inktpot, een verroeste pen en een velletje papier te voorschijn, en zij antwoordde:
‘Beminde Alfons,
Ik neem de pen in de hand om u te laten weten den staet van mijn gezonteit en verop van u hetzelfde. Ware het anders het zou mij groot verdriet doen. - Uwen brief heeft mij en ook moeder en La, die hier nog altijd zijn, veel genoegen aangedaan en dezen nuchtink is meester Cattoir gekomen die ook juist eene briefkaart van u ontvangen had en hij heeft gevraagd om ook den brief die gij aan mij geschreven hebt te mogen lezen, en ik heb hem hem laten lezen omdat er toch niets kontrarie in stond en hij heeft nog eens gevraagd of gij toch niet en zult laten van nog eens met mijnheer den baron en mevreiwe over de verhooging van zijn pensioen te spreken. - Nu, beminde Alfons, laat