grijpend gezang der priesters met de zware tonen van het orgel langs de gewelven op. Zij zongen met zwaar-volle stemmen van verschillende intonatie, alsof ieder zijn eigen gevoelens en gewaarwordingen over de groote plechtigheid vertolkte. De stem van meneer Désiré had iets barsch en hards, alsof hij boos was; die van meneer De Stampelaere daarentegen iets opwekkend-triomfants, als een geschal van zege; en alleen de beide vreemde priesters schenen gewoon en plichtmatig te zingen.
De offerande duurde lang, eindeloos lang. Van alle kanten stroomde 't in een processie van brandende waskaarsen, uit de diepte der stampvolle kerk, naar het altaar en rondom de lijkbaar toe.
Op het kerkhof, toen de prachtige kist naar buiten werd gedragen, verdrongen honderden nieuwsgierigen elkaar om den gapenden kuil. De veldwachter, in groot uniform, met getrokken sabel, moest den stoet een weg banen.
- Pater noster, zong meneer Désiré, en allen knielden neer, terwijl hij, met den grooten, zwarten kwast, wijwater over de gebogen hoofden sproeide.
Het Ezelken, diep bewogen, schreide. Maar, door haar tranen heen, voelde zij als 't ware de koel-nieuwsgierige blikken der menigte op zich gevestigd: de menigte, die niet gelooven zou, dat ze werkelijk bedroefd was. Even sloeg zij haar behuilde oogen op, en schrikte. Aan de overzijde