De eetlust was weg en kon, zelfs door de fijnste schoteltjes van Aamlie, niet meer worden opgewekt. De stem had een schor-hollen, doffen klank gekregen, de pijnen werden knagend en bestendig, en de groote mond met dikke, blauwachtige lippen, hing, als in benauwend hijgen, voortdurend half open. Alleen de oogen, de groote, stuursche, kwade, zwarte oogen, hadden nog niets van hun somber vuur verloren en schenen van de heldergebleven kracht harer geestvermogens te getuigen.
Juffer Toria scheen het voorgevoel te hebben, dat zij niet meer zou genezen. Zij geloofde niet langer aan de troostende voorspellingen van dokter Van Boeckel, zij koesterde zelfs een geheime, wrokkige minachting tegenover hem en deed niets meer van al wat hij haar voorschreef; maar met al de inspanning harer laatste krachten en de medehulp van 't Ezelken, streed zij, om, door den steun der goddelijke macht, misschien nog haar genezing, en, in elk geval, haar ziele-zaligheid te bewerken.
Juffer Constance werd in het dorp rondgestuurd, om oude en jonge ongehuwde dochters van uitmuntend gedrag, bij elkaar te zoeken, die, voor juffer Toria's genezing, gezamenlijke bedevaarten naar ver-afgelegen dorpen zouden ondernemen. Juffer Constance zelve, met Aamlie, voor de heilige huisbeeldjes neergeknield, bad vroom, en uren lang, elken ochtend en avond, en zelfs