schaamte op 't gezicht trok ze zich dadelijk diep in haar kamer terug.
Vroeger ging ze iederen ochtend naar de eerste mis. 't Was in haar kleurloos oude-vrijsters-leven als een uur van zalige extaze, een vast geluk dat elken dag terugkwam, in steeds vernieuwde, heerlijke bekoring. Hem daar te zien, als goddelijke zendeling in schitterend kerkgewaad; zijn stem te hooren die de vrome, heilige gebeden prevelde of de schoone, indrukwekkende litaniën zong; de zalving zijner zegenende gebaren als een milde lafenis haar ziel te voelen streelen, en te weten, te voélen, dat het alles háár werk en de vrucht van háre jarenlange opofferingen was,... o, 't bleef een geluk dat alles toch zoo rijk vergoedde en betaalde, een geluk, een gratie, die zij onophoudelijk waardeerde en waarvoor zij ieder uur den lieven Heer nog dankbaar was.
Nu ging ze in de week naar de mis niet meer. Hem nu nog te zien en te hooren, ware de wreedste der folteringen geweest. Nu bleef ze thuis, met vochtige oogen de mis lezend in haar dik gebedenboek; en 's zondags, als zij toch wel, wilde zij een goede christin blijven, ergens de mis hooren môést, liep zij, diep onder haar zwarten kapmantel verborgen, ruim een half uur ver, naar het naburig dorp ter kerk.
Wat er, sinds haar vertrek, met hem en in de pastorij gebeurde, wilde zij eerst niet weten;