voor een talrijk gezin, om er winkel te houden.
Na eenig beraadslagen met zijn vrouw trok de koster zijn stoute schoenen aan en ging naar juffer Constance toe.
- Ik, da huis keupen, wa peist-e, 'k 'n hè doar gien geld veuren; 'k zoe mijn eigen huis moeten belasten! riep verschrikt de oude vrijster, toen hij haar 't geval uiteendeed.
Maar hij liet zich zoo gauw niet ontmoedigen: fleemend drong hij aan, sprak haar van allerhande voordeelen, van betere geld-belegging, van toenemende waarde op zulk een immeubel; en toen het Ezelken, in tweestrijd met zichzelve, zich schuldig voelend dat zij 't geld van juffer Toria zoo lijnrecht tegen den zin harer overleden weldoenster gebruikte, wel vreezend ook dat zij er nooit meer rente zou van zien dan van de jaren hèr geleende vijfduizend franken, scheen te weifelen en te wankelen, gaf hij den doorslag met de tragische verklaring:
- Os ge gij ons nie 'n keunt helpen, iefer Constance, moete we wij op 'n ander gemiente ons breud goan zoeken.
Het Ezelken voelde zich koud worden. Hem en en zijn familie niet meer zien, waaraan ze zoo