| |
| |
| |
Hoofdstuk 1
8 december 1972 was het op de dag af 350 jaar geleden, dat de schipper van de Aernem het meest noordelijke deel van Australië de naam van zijn schip gaf. Die dag was het ook precies 50 jaar geleden dat het schip Douglas Mawson voor de kust van Arnhemland verging.
Op die 8e december 1972 naderde een tweemotorig vliegtuig van de Australische luchtvaartmaatschappij, Arnhemland. Het was onderweg van Brisbane naar Port Darwin, de enige havenplaats in Noord-Australië. Er waren maar acht passagiers aan boord, die op één na allen Europa als eindbestemming hadden. In Darwin zouden ze overstappen op een KLM-toestel van de lijndienst Australië-Nederland. Rond het middernachtelijk uur was het vliegtuig in Brisbane opgestegen en als alles goedging, zou het in de loop van de ochtend te Darwin neerstrijken. Als alles goedging.
De eerste uren van de vlucht waren rustig verlopen. Hoog boven het wolkendek had het vliegtuig met een sterke wind in de rug negenhonderd kilometer in nauwelijks vier uur afgelegd. Nog maar enkele honderden kilometers scheidden het van Port Darwin, maar plotseling was de wind gedraaid. Ze hadden hem nu onverwachts pal tegen.
De tweede vlieger, tevens radiotelegrafist, schoof de gezagvoerder een papiertje toe waarop hij gekrabbeld had: Darwin meldt snelle weersverslechtering. In strijd met de weersverwachting had zich boven West-Irian een diepe depressie ontwikkeld, die zich snel naar het zuiden verplaatste. Tussen het toestel en de fonkelende sterrenhemel, hadden zich al dichte wolkenmassa's geschoven, onzichtbaar in het zwart van de nacht.
Doordringend maar regelmatig dreunden de twee zware motoren. Voorin de passagierscabine zat een lange meneer met een grote zwarte snor. Hij probeerde de krant te lezen, maar telkens zette hij zijn bril af en tuurde dan door de patrijspoort
| |
| |
naar buiten, waar hij slechts de felle blauwgele vlammen kon zien die uit de bakboordmotor lekten. Zijn reis ging niet verder dan Darwin. Achter hem zaten twee dames, die al een hele tijd in druk gesprek waren. Het waren Françaises, die terugkeerden van een vakantie in Melbourne. Parijs was hun eindbestemming.
Aan stuurboordzijde zat vooraan een man in uniform. Te oordelen naar de sterren op zijn uniform was hij een belangrijk luchtmachtautoriteit. Hij had net het avondblad dichtgevouwen en probeerde nu met beide handen gekruist over zijn dikke buik een dutje te doen. Het was duidelijk dat lange luchtreizen voor deze meneer dagelijkse kost waren. Op een handkoffer naast hem prijkte een kleurig etiket met de naam van een bekend hotel in Londen. Achter de luchtmachtmeneer zaten een dame en heer. Hij las een boek, terwijl zij de tijd doodde met een breiwerkje, maar nu lagen de naalden werkeloos in haar schoot. Ze zag er wat bleekjes uit en geen wonder, want ze had al de hele reis last van luchtziekte. De stewardess had het druk met haar. Ook nu kwam ze weer aanlopen met een glas. ‘Moet u in één teug leeg drinken,’ adviseerde ze zorgzaam. ‘Het zal u beslist opkikkeren!’
Flauw glimlachte de Engelse dame, nam toen het glas en mompelde zoiets als: ‘Ik zal blij zijn als we er zijn...’
‘U komt er wel overheen,’ antwoordde de stewardess, die Mary Evans heette, getuige het naamspeldje op haar uniform.
De luchtzieke mevrouw knikte hoopvol en dronk het glas leeg. Ze sloot de ogen en rustte met haar hoofd op de schouder van haar man.
‘Miss Evans!’ klonk een stem van achterin de cabine. Het was een jong meisje dat geroepen had. Ze zat met haar moeder, mevrouw Roberts, op de allerachterste rij. Moeder en dochter hadden deze plaatsen gekozen, omdat ze dan bij daglicht een vrij uitzicht naar beneden hadden. Als je voorin zat keek je op de vleugel en daar was je gauw op uitgekeken.
| |
| |
‘Miss Evans!’ klonk het weer. ‘Hoe laat zijn we in Darwin?’
De stewardess keek eens op haar horloge en antwoordde: ‘Om een uur of elf, jongedame.’
‘Barbara!’ zei het meisje vlug. ‘Barbara Roberts.’ Ze legde haar boek neer.
‘Om ongeveer elf uur in de ochtend, Barbara,’ herhaalde de stewardess. ‘Tenminste, dat is het tijdschema, maar ik hoor zojuist uit de cockpit dat we veel tegenwind hebben en dan kan het wel iets later worden. “Caro en Tamara”,’ las de stewardess de titel van Barbara's boek. ‘Mooi boek?’ Het meisje knikte.
‘Mijn man komt ons in Darwin afhalen, dus ik hoop niet dat hij lang zal moeten wachten,’ zei mevrouw Roberts.
Nauwelijks had ze dit gezegd of haar stoel leek onder haar weg te zinken en verschrikt greep ze zich aan de leuning vast.
‘Een luchtzak... heeft niets te betekenen,’ zei de stewardess geruststellend, maar ook zij moest zich vlug vastgrijpen om op de been te blijven. ‘Een kleine weersverandering,’ liet ze er wat verontschuldigend op volgen.
‘Ik schrok me dood,’ bekende Barbara hardgrondig, terwijl ze haar moeder bij de arm pakte. Het was haar eerste vliegreis. Niet voor haar moeder. Zij had met haar man al 'n paar keer de retourvlucht Australië-Nederland gemaakt. Hoewel Nederlands van geboorte, waren zij en haar man tien jaar geleden naar Australië geïmmigreerd. Barbara was toen nauwelijks vijf en kon er zich niets meer van herinneren. Roberts had in de loop van de jaren de Australische nationaliteit aangenomen, maar om de paar jaar brachten ze de familie in Nederland een bezoek; deze keer in gezelschap van hun dochter.
Meneer Roberts was zijn vrouw en dochter naar Darwin vooruit gereisd, omdat hij in die stad een paar zaken had te regelen. Hij zou zich daar weer bij hen voegen, om dan samen met hen de reis per KLM te vervolgen.
Barbara, meestal Babs genoemd, was een donkerblond en
| |
| |
opgewekt meisje met bruine ogen. Haar kortgeknipte haar krulde rond haar oren en in haar nauwsluitende spijkerbroek leek ze meer op een jongen. Haar moeder had zich eerst wel tegen die spijkerbroek verzet.
‘Je wilt toch niet zó met je ouders op reis gaan?’
Maar tenslotte waren toch haar jurken in de koffer gegaan en had ze zich in haar verschoten blauwe spijkerbroek reisvaardig gemeld. Er was toen ook geen tijd meer voor verkleden, en zo was ze dus ook het vliegtuig ingestapt.
Lang had Babs zich op deze reis verheugd, maandenlang had ze er naar uitgekeken, maar tot 't laatst was ze er niet helemaal zeker van geweest. Haar vader had namelijk één voorwaarde gesteld. Overgang naar de hoogste klas van de middelbare school. Die overgang was er tenslotte gekomen, zij het dan met de hakken over de sloot. Nu kon ze de eerste maanden de boeken laten voor wat ze waren en zich helemaal op de grote reis concentreren.
Plotseling maakte het vliegtuig een tweede sprong. Het leek wel of een onzichtbare kracht de machine ineens omhoogtilde. Barbara werd er bleek van om de neus. Opgeschrikt keken de passagiers om zich heen en een paar seconden later ging voorin de cabine het licht branden waarop te lezen stond: ‘fasten your seatbelts’, hetgeen zoveel betekende als: veiligheidsriemen vastmaken.
‘Is er iets niet goed?’ vroeg Barbara geschrokken, terwijl ze haar boek van de grond opraapte.
‘Wat remoustikken,’ zei haar moeder, die moeite had haar eigen schrik te verbergen. De stewardess kwam weer de cabine binnen.
‘U hoeft zich niet ongerust te maken,’ legde ze de passagiers uit op haar rustige manier. ‘We hebben vaak op deze route met slecht weer te kampen. Trek uw veiligheidsriemen goed aan, dan kan u niets gebeuren!’
‘Hoe slecht wel?’ wilde de meneer met de snor weten. De twee Franse dames hadden hun gesprek gestaakt en staarden
| |
| |
de stewardess verschrikt aan.
‘Wat regen en wind... heeft niet veel om 't lijf,’ antwoordde ze geruststellend lachend.
Barbara was toen alweer verdiept in haar boek.
Voorin de cockpit zaten de twee piloten nu allebei met de koptelefoon op de oren, gespannen op de instrumenten te turen. ‘Ziet er niet zo best uit,’ merkte de gezagvoerder op. ‘Darwin zit potdicht, hoor ik!’
‘We hebben nog een paar uur, en dan kan het daar opgeklaard zijn,’ meende de tweede vlieger. Hij had dit nog niet gezegd of een verblindende bliksemflits schoot door de inktzwarte hemel en een harde knal volgde. De vliegers keken elkaar een ogenblik aan maar zeiden niets. Het was een blik van verstandhouding. Ze wisten het maar al te goed. Waar ze zich nu bevonden was geen enkele uitwijkhaven in de buurt. Beneden hen lag het woeste hoogland van Queensland en het dichtstbijgelegen vliegveld was dat van Cloncurry. Maar dat was toch altijd nog ruim een uur vliegen in tegenovergestelde richting. De eerste vlieger duwde het gashandel naar voren. ‘Ik ga hoger zitten, misschien komen we er wel bovenuit,’ zei hij kort.
De machine schudde nu en dan hevig en met korte tussenpozen flitsten de elektrische ontladingen door de lucht. Weer volgde een luide knal als van een ontploffing, die het toestel deed sidderen in zijn voegen. De lucht van schroeiend rubber drong tot de vliegers door.
‘Een brandlucht,’ bromde de tweede in zijn microfoon. ‘Waarschijnlijk blikseminslag,’ maar de gezagvoerder hoorde hem niet.
‘Roep Darwin op!’ zei hij slechts, maar toen zou blijken dat de radio onklaar was geraakt.
Het vliegtuig werd nu als een speelbal heen en weer geslingerd. De hoogtemeter wees zesduizend meter aan en nog altijd waren ze niet boven de wolkenmassa's uit. Het had
| |
| |
nu geen zin meer nog hoger te klimmen, want zonder radioverbinding moesten ze zo vlug mogelijk naar het dichtstbijgelegen vliegveld, Cloncurry.
De eerste vlieger rukte de microfoon van zijn mond weg, en schreeuwde de tweede toe: ‘We gaan terug, naar Cloncurry ... proberen!’
De tweede vlieger bestudeerde de kaart van Queensland aandachtig. ‘Uitkijken, het is hier beneden bergland,’ waarschuwde hij. ‘Met hoge pieken!’
De gezagvoerder knikte. ‘Ga bij de passagiers kijken en stel ze gerust, maar vertel niets over het uitvallen van de radio of de koerswijziging.’
De tweede gespte zich los uit zijn stuurstoel en verdween uit de cockpit. Hij moest zich met twee handen links en rechts vasthouden om niet tegen de vloer gesmakt te worden.
In de passagierscabine gekomen schrok hij even. Er heerste een onbeschrijflijke wanorde. Tassen, koffertjes en andere bagage schoven in alle richtingen over de vloer, terwijl de stewardess moeite deed wat orde in de chaos te scheppen, maar ze kon zich nauwelijks op de been houden.
‘Slecht weertje!’ riep de vlieger lachend naar de luchtmachtmeneer.
‘Dat zou ik zeggen!’ antwoordde de man in uniform. ‘Het toestel gaat tenminste lelijk te keer! Alles onder controle?’
‘Alles onder controle,’ beaamde de piloot. ‘Geen moeilijkheden!’
‘De mensen achter mij maken zich ongerust,’ bromde de luchtmachtman de vlieger in het oor. ‘Een beetje paniek, geloof ik.’
‘Geen enkele reden daarvoor,’ antwoordde de tweede piloot.
De twee Françaises staarden lijkbleek naar de man die zojuist uit de cockpit was gekomen. Geen van beiden sprak een woord, maar het was duidelijk dat ze ieder moment het ergste verwachtten. Ook de meneer met de zware snor scheen alle
| |
| |
hoop te hebben laten varen. Het weerlichten was hem al van het begin af aan niet ontgaan. Hij had het allemaal zien aankomen. ‘Waarom zijn jullie niet omgekeerd?’ schreeuwde hij de vlieger toe. ‘U zag het toch aankomen?’
‘Voor een beetje slecht weer?’ antwoordde de vlieger rustig en hij deed zijn uiterste best onbezorgd te glimlachen, alsof er niets aan de hand was. Een volgende slinger van het toestel deed hem naar het bagagenet grijpen en bijna lag hij languit over de knieën van de Franse dames.
‘Een beetje slecht weer, zei u?’ schreeuwde de man met de snor. ‘Ik noem het noodweer! Ik eis, eh... wij allemaal eisen dat u...’ maar wat men eiste kwam er niet uit, want op dat moment kreeg de man een handtas uit het rek boven hem, op zijn hoofd en hij uitte een krachtige vloek.
‘Geen reden voor paniek!’ riep de vlieger nu luid. ‘Heren en dames, we hebben wat slecht weer, zoals u wel gemerkt heeft. Ik zie dat u allemaal uw veiligheidsriemen hebt vastgemaakt. Uitstekend! Er is niets aan de hand en de stewardess zal goed voor u allen zorgen... alleen zal de thee wat later geserveerd worden.’ grapte hij. Op dat moment viel de stewardess haar geopende pantry binnen, waar alles wat vallen kon was gevallen en alles wat breken kon, was gebroken.
De enige die al over de eerste schrik heen was bleek Babs te zijn. Ze had haar riemen losgemaakt en hielp miss Evans op te staan, om daarna de ronddwarrelende kranten en tijdschriften te verzamelen.
‘Kranige hulp!’ prees Mary haar jonge assistente, terwijl ze zich schrap zette. ‘Wil je later ook stewardess worden?’ Op dat moment werd de vlieger, die zich bukte om de Franse dames ergens mee te helpen, tegen de vloer gesmakt. Hij bleef roerloos liggen. Onmiddellijk gespte de luchtmachtman zijn riemen los en schoot te hulp. Samen met de stewardess en Barbara zette hij de bewusteloze tweede vlieger in een stoel en gespte hem vast. Door deze onverwachte gebeurtenis werden de passagiers nu helemaal van hun stuk gebracht. De man met
| |
| |
de snor eiste luidkeels dat de gezagvoerder het toestel onmiddellijk uit de storm zou brengen, alsof dat een klusje van niets was. De luchtzieke dame zag nu zo wit als een laken. Ze liet versuft haar hoofd hangen terwijl haar man bezorgd om hulp schreeuwde, maar niemand kon in al dit geweld iets uitrichten.
De machine werd nu zo heen en weer gegooid, dat lopen door de cabine onmogelijk werd. Op handen en voeten kroop de stewardess naar voren. Met moeite opende ze het deurtje naar de cockpit. ‘De tweede is bewusteloos. Met zijn hoofd tegen de grond geslagen!’ riep ze in het oor van de man in de stuurstoel. De vlieger deed manhaftige pogingen enig geluid uit de boordradio te krijgen en tegelijkertijd het vliegtuig onder controle te houden, en het duurde even voor haar woorden tot hem doordrongen. Toen draaide hij zich met een ruk om en schreeuwde: ‘Ook dat nog?’
‘Wat doen we?’ wilde de stewardess weten.
‘Wat kunnen we doen, meisje? Ik wil proberen Cloncurry te halen, maar de radio is uitgevallen. Geen stroom. Blikseminslag. We hebben een reusachtige stormwind van stuurboord. Ik kan met geen mogelijkheid een plaatsbepaling krijgen. We kunnen evengoed boven de bergen zitten als boven zee!’
Hij had dit nog niet gezegd of de rechtervleugel viel en het toestel maakte een geweldige zwaai naar rechts. Tegelijkertijd liep de toerenteller van de stuurboordmotor snel terug.
‘Stuurboordmotor uitgevallen...!’ schreeuwde de vlieger wanhopig. ‘Lekkere boel... waarschuw de passagiers dat we...’ maar zijn woorden gingen verloren in het tumult.
In hotel Seaview te Port Darwin rinkelde de telefoon op de kamer van meneer Roberts. Hij was juist bezig zich aan te kleden om straks naar het vliegveld te gaan.
‘Hallo, met wie?’
‘Met Darwin airport, meneer Roberts, eh... bent u de meneer Roberts die per KLM naar Nederland heeft geboekt?’
| |
| |
sprak een mannenstem aan de andere kant.
‘Inderdaad, dat ben ik,’ antwoordde meneer Roberts opgewekt. ‘Goedemorgen!’
Even bleef het stil aan de andere kant van de lijn. Toen klonk dezelfde stem weer: ‘Eh... uw vrouw is met uw dochter vannacht uit Brisbane vertrokken?’
‘Voor zover ik weet wel, ja, hoezo? Toch geen moeilijkheden, hoop ik?’
‘Nou, eh... kijkt u eens, meneer Roberts, hoe zal ik het zeggen...’
‘Spreek op, kerel,’ onderbrak meneer Roberts de hakkelende man. ‘Wat heeft u mij te vertellen?’
Weer bleef het een ogenblik stil, toen kwam er een andere, forse stem. ‘Hallo, meneer Roberts, u spreekt met de chef van dienst, Darwin-airport. Ik vrees dat ik geen goed bericht voor u heb. Het toestel uit Brisbane is niet alleen ver over tijd, maar we hebben sedert vier uur vanmorgen geen enkel radiobericht meer van het toestel ontvangen. Het vermoeden bestaat dat ergens een noodlanding is gemaakt, maar we beschikken momenteel nog over geen enkel bericht.’
Er kwam geen antwoord uit het hotel.
‘Hallo, meneer Roberts, bent u daar nog? Heeft u mij verstaan?’
‘Jazeker, een noodlanding zei u?’
‘Inderdaad, dat vermoeden bestaat, maar we kunnen er nog niets met zekerheid over zeggen. Er heeft zich de afgelopen nacht een vreselijk onweer langs de Golf van Carpentaria ontwikkeld. De boordradio moet onklaar zijn geraakt, tja, en verder tasten we nog volkomen in het duister. Het laatste bericht kwam even voor vier uur. Toen meldde de gezagvoerder sterke tegenwind en hij vroeg om het laatste weerbericht en zijn positie. Daarna niets meer. We zullen u natuurlijk onmiddellijk bellen zodra we enig nieuws hebben.’
Meneer Roberts legde de hoorn neer en keek verslagen voor zich uit. Hij kon het verpletterende nieuws niet allemaal zo
| |
| |
vlug verwerken. Hij kon het nauwelijks geloven. Zeker, hij had de afgelopen nacht de storm wel gehoord. Hij was nog opgestaan, midden in de nacht, om zijn raam te sluiten, maar hij had geen moment gedacht dat...
Lang bleef hij met het hoofd tussen de handen zitten. Een uur later greep hij weer de telefoon en vroeg verbinding met het vliegveld.
‘Nog verder nieuws over het toestel uit Brisbane?’ was zijn eerste vraag.
‘We vrezen dat er reden voor ongerustheid bestaat,’ antwoordde de stem op het vliegveld voorzichtig. ‘Geen enkel vliegveld kan ons inlichtingen verschaffen. Het toestel is verdwenen. Misschien een noodlanding in het hooggebergte, in de jungle of...’
‘Op zee?’ vroeg meneer Roberts gespannen.
‘Mogelijk ... als het toestel uit de koers is geraakt,’ luidde het onheilspellende antwoord.
Meneer Roberts keek naar buiten. De zon stond al vrij hoog aan de blauwe hemel. Het leek windstil te zijn.
‘Hoe is 't mogelijk!’ zei meneer Roberts moeilijk.
‘Ja, meneer, die dingen gebeuren,’ antwoordde de man op het vliegveld, om maar wat te zeggen.
|
|