| |
| |
| |
Kodjo als havenarbeider
Het was alweer enkele dagen later toen de sleepboot in de vroege morgen de steven naar de kust wendde. Recht vooruit dobberde het lichtschip dat de ingang naar de Surinamerivier markeerde en waar in de buurt gewoonlijk de loods aan boord van de grote zeeschepen ging.
De enige grote schepen die de Surinamerivier opvaren zijn de passagiers- en vrachtschepen van de K.N.S.M. en de bauxietschepen. De K.N.S.M.-schepen gaan de Surinamerivier slechts een twintigtal kilometers op tot Paramaribo, terwijl bauxietschepen tot 16000 ton Paramaribo voorbijvaren tot Paranam, dertig kilometer verder. Deels gaan deze schepen echter kort na het opvaren van de Surinamerivier linksaf de Commewijne op en vervolgens via de bochtige maar zeer diepe Cotticarivier naar Moengo, ook een vind- en laadplaats van bauxiet, waar men met schepen van 9000 ton kan komen.
Behalve Kodjo was ook meneer Bos aan boord van de sleepboot. Deze laatste was vastbesloten een eind te maken aan de geheimzinnigheden rond zijn kamp aan de Corantijn en hij was onderweg naar Paramaribo om aan de houtmaatschappij verslag uit te brengen over het werk op de nieuwe Kabaleboconcessie, maar ook om een nader onderzoek in te stellen naar bepaalde zaken die hem verdacht voorkwamen.
Van de politie te Nickerie had hij weinig steun ondervonden. Agent Siew, die ze hem hadden meegegeven was een goede ziel, maar niet een man om tegen kerels als die te Kaboeri op te treden. Het onderzoek daar had, behalve een onnozel klein plankje, dan ook niets opgeleverd, maar daardoor was meneer Bos niet uit het veld geslagen, want hij was in de overtuiging dat de men- | |
| |
sen in Kaboeri hun komst verwacht, en tijdig maatregelen genomen hadden. Hij had gehoopt in het oude gebouwtje dingen te zullen vinden die hem nader tot een oplossing van het geheimzinnige gedoe zouden brengen, maar dat was niet het geval geweest. De twee plankjes, waarvan hij er dus één bij de savanna en één in het gebouwtje had gevonden, sterkten hem echter in zijn overtuiging dat er iets niet pluis was, maar wàt er aan de hand was... daarvan had hij nog steeds geen flauw idee.
Hij wilde nu eerst in Paramaribo bij het Staatsbosbeheer met zekerheid de houtsoort van de beide plankjes laten vaststellen, en zo mogelijk te weten komen waar deze houtsoort groeide. Verder zou hij graag wat meer weten over de merktekens, die voorkwamen op het plankje dat hij bij de zwamp had opgeraapt.
‘Waar brengen de bauxietschepen hun lading naartoe?’ informeerde Kodjo, die met belangstelling het grote zeeschip volgde.
‘Het meeste gaat naar Trinidad waar het wordt overgeladen in andere schepen, die het bauxiet naar Amerika brengen. Daar wordt het bauxiet tot aluminium verwerkt, maar in de naaste toekomst zal dat ook in Suriname zelf kunnen gebeuren.’
‘Komt er hier dan een aluminiumfabriek?’ informeerde Kodjo wat ongelovig.
‘Dat zit zo,’ vervolgde meneer Bos. ‘Je hebt natuurlijk gehoord van het Brokopondoplan.’
Kodjo knikte. ‘Daar gaan ze toch een dam in de rivier bouwen?’
‘Juist, bij het dorpje Brokopondo wordt de Surinamerivier afgedamd, dan ontstaat daar een reusachtig meer. In die dam gaan ze dan een waterkrachtstation bouwen.’
‘Waterkrachtstation?’ Dat was voor Kodjo een nieuw woord.
‘Een elektrische centrale. Kijk, voor en achter deze dam ontstaat natuurlijk een groot verschil in waterpeil. De hoge waterstand, die dus met sluizen kan worden geregeld, gaan ze gebruiken om energie op te wekken.’
Meneer Bos zag aan Kodjo's gezicht dat die er weinig van begreep, en hij verklaarde nader: ‘Als je water op de schoepen van een molen laat vallen, gaat die draaien. Dat gaan ze daar nu ook
| |
| |
doen, maar dan in het groot natuurlijk. Met het vallende water brengen ze dan machines aan het draaien die elektriciteit opwekken.
Van de aldus verkregen stroom kan de industrie gebruik maken en in de eerste plaats zal dat de aluminiumfabrikage zijn, maar in de toekomst hoopt men dat zich ook andere industrieën in Suriname zullen vestigen, want door het Brokopondoplan verkrijgt Suriname méér en goedkope elektrische energie. Eerst was men van plan de dam bij het bosnegerdorpje Brokopondo (‘brokkenbrug)’ te bouwen, omdat daar heuvels van voldoende hoogte zijn om de dam op aan te sluiten. Maar later werd het nabij gelegen Affobakka (‘grootmoedersrug’) aangewezen als een gunstiger plaats, maar de naam Brokopondoplan is gebleven.’
‘En de mensen die daar nu wonen, meneri?’
‘Het dorpje Kabel met het zendingshospitaal en de bosnegerdorpen Ganzee, Koffiekamp en nog verschillende andere dorpen komen op de bodem van het nieuwe meer te liggen,’ vervolgde meneer Bos. ‘Het is natuurlijk de taak van de regering om de ongeveer vijfduizend mensen die nu in het gebied wonen dat straks onder water komt te staan, over te brengen naar andere plaatsen. Deze dorpen verdwijnen dus van de kaart. Het reusachtige meer zal bevaarbaar zijn en dat biedt dan weer nieuwe mogelijkheden, onder andere voor de houtexploitatie rond het meer.
Alleen zitten de geleerden nog met de handen in het haar over sommige bomen die straks boven water uitsteken. Het zou namelijk veel te kostbaar worden om het hele gebied van tevoren te ontbossen. Maar daar zullen ze óók wel wat op vinden.’
Intussen was de Surinamemonding bereikt en in het kielzog van de oceaanstomer danste de lichte sleepboot de rivier op. Rechts zag Kodjo het villadorp Leonsberg opdoemen, maar al spoedig werd de oever aan het gezicht onttrokken door een gordijn van regenvlagen, die Kodjo en meneer Bos gauw naar de kajuit deden verhuizen. Ze kwamen niet meer tevoorschijn voor Frederik en zijn hulp de boot aan de steiger van de houtmaatschappij hadden gemeerd.
Er volgde een korte bespreking op het kantoor, waarna me- | |
| |
neer Bos met Kodjo de stad inging om op het kantoor van het Bosbeheer zijn licht op te steken over de houtsoort van de beide plankjes, die hij in zijn zak had. Hij kende alle heren op het kantoor en onmiddellijk werd het hout bestudeerd.
‘Deze houtsoort komt niet in Suriname voor,’ stelde een van hen, een houtvester vast, maar dat wist meneer Bos zèlf ook al. De houtvester bekeek daarop de plankjes eens onder de loep, noemde een Latijnse naam en zei beslist: ‘Deze houtsoort komt alleen voor in Panama en op het eiland Cuba... Waar heeft u ze vandaan, meneer Bos?’
Daarop vertelde meneer Bos waar hij de plankjes had gevonden, maar hij vertelde er niet bij waarom hij er zoveel belangstelling voor had.
‘Dus in Panama en op Cuba?’ herhaalde hij. ‘Nergens anders?’
‘Tenminste niet voor zover ik weet,’ meende de houtvester. ‘Deze houtsoort wordt daar veel gebruikt voor het maken van kratten en kisten.’
‘Kratten en kisten, Panama en Cuba!’ herhaalde meneer Bos. ‘Nou, dan worden de heren vriendelijk bedankt...,’ en hij schudde enkele handen. ‘Kom mee, Kodjo, erg veel wijzer ben ik niet geworden, maar voor een legpuzzel heb je nu eenmaal veel stenen nodig. Bovendien kunnen inlichtingen, die aanvankelijk onbelangrijk schijnen, later heel waardevol blijken te zijn.’
Hij haalde de latjes nog eens uit zijn zak en bekeek het merkteken op het ene. ‘Het zou natuurlijk kunnen zijn dat deze latjes van een kist of krat komen...’
‘...uit Panama of Cuba,’ maakte Kodjo de zin af. ‘Wat kan er ingezeten hebben, meneri?’
‘Als we dàt wisten waren we een heel eind op streek! Dat ligt er natuurlijk aan wat die landen uitvoeren,’ antwoordde meneer Bos. ‘Als de kisten uit Cuba komen... en we vinden dit plankje te Kaboeri, dan kan er wel Cubaanse rum ingezeten hebben... maar ik heb in de winkel daarginds geen geïmporteerde Cubaanse rum gezien.’
Weer bekeek hij de merktekens. Het waren de cijfers 6640, met
| |
| |
de letters DXCU ervoor. De plankjes waren van langere planken afgebroken. ‘Dit is vermoedelijk het merk dat op een kist gestaan heeft. Misschien dat de douane ons wijzer kan maken, Kodjo.’
Korte tijd later stonden ze op het douanekantoor. Meneer Bos haalde een stukje papier uit zijn zak en schreef daarop DXCU 6640 en overhandigde dit aan de ambtenaar achter het loket.
‘Kunt u mij misschien vertellen waar goederen met dit merk op de kist vandaan komen, meneer?’ vroeg hij.
De man keek meneer Bos even aan en met een gezicht alsof hij wilde zeggen: ‘Weet je dàt niet eens?’ antwoordde hij nors: ‘CU... uit Cuba! Nog iets?’
‘Eh... ja, kunt u me ook vertellen wat voor soort goederen onder deze letters verscheept worden?’
Weer keek de man meneer Bos aan. ‘Dat zou een hele uitzoekerij worden,’ zei hij ten slotte. ‘Wacht u even, ik zal informeren,’ en hij verdween met het papiertje door een deur in een aangrenzend vertrek.
De ambtenaar bleef enige tijd weg, maar ten slotte ging de deur weer open en een korte dikke man in douaneuniform kwam op het loket af en zei niet erg vriendelijk: ‘Het is niet onze gewoonte inlichtingen te verstrekken aan onbekenden over douanezaken, meneer.’
Meneer Bos leunde zwaar op de balie en zei nadrukkelijk: ‘Maar dit is heel belangrijk... mijn naam is Bos, van de houtmaatschappij!’
‘En waarvoor heeft u die gegevens nodig?’
‘Dat is mijn zaak,’ antwoordde meneer Bos kortaf. ‘Eh... wat is úw naam?’
De douaneman deed of hij meneer Bos niet had verstaan en zei: ‘'t Spijt me, meneer, maar dat is niet meer na te gaan.’
‘Maar...,’ begon meneer Bos, ‘alle merktekens staan toch op de douane-inklaringsdocumenten vermeld?’
De man maakte echter aanstalten om hem zijn rug toe te draaien.
‘Dan wou ik graag uw chef even spreken,’ zei meneer Bos
| |
| |
toen plotseling. Dat scheen wel iets te veranderen, want de ambtenaar keerde zich nogmaals tot meneer Bos en antwoordde:
‘Denkt u dat de chef niets anders te doen heeft dan het uitzoeken van zulke onbenulligheden? Kijkt u eens, meneer Bos,’ zei hij ineens wat vriendelijker en hij deed zijn uiterste best om even te glimlachen. ‘Alleen een paar letters en cijfers... dat is toch niet meer na te gaan? Hier worden dagelijks zovéél goederen ingeklaard!’
‘Dat is beslist wèl uit te zoeken,’ hield meneer Bos vol, die zich nijdig begon te maken. ‘Mag ik uw naam weten, meneer?’
Een moment scheen deze herhaalde vraag de man van zijn stuk te brengen, maar toen antwoordde hij snel: ‘Mijn naam is Mijnals... als u dàt kan helpen.’
Hij scheen zich echter te bedenken en vervolgde: ‘Geef me uw adres maar, dan zullen we zien wat we voor u doen kunnen, meneer Bos.’
| |
| |
Maar zo eenvoudig was meneer Mijnals niet van zijn bezoeker af.
‘Ik heb u al gezegd dat het belangrijk is,’ drong meneer Bos aan. ‘Wilt u me bij uw chef brengen?’
De ambtenaar haalde zijn schouders op, aarzelde even en verdween toen door de deur, maar het volgende ogenblik was hij alweer terug.
‘De chef is er momenteel niet, meneer... maar we zullen het voor u uitzoeken. Mag ik uw adres?’
‘Laat maar...,’ antwoordde meneer Bos en met een ruk draaide hij zich om en liep, gevolgd door Kodjo, het kantoor uit. Vanuit een tegenover het douanekantoor gelegen winkel belde hij het douanekantoor op en vroeg de chef te spreken.
‘Hallo, u spreekt met de hoofdcommies,’ klonk het even later door de telefoon. Meneer Bos vertelde hem wat hij wenste en onmiddellijk kreeg hij de vriendelijke uitnodiging: ‘Komt u maar even op mijn kantoor, meneer Bos, dan zal ik dat onmiddellijk voor u laten uitzoeken.’
Meneer Bos hing langzaam de hoorn op de haak en mompelde: ‘Ook hier klopt iets niet, Kodjo... we worden warmer!’
Weer terug op het douanekantoor zei meneer Bos tot een ambtenaar aan een ander loket: ‘Brengt u me even bij de hoofdcommies? Mijn naam is Bos, ik word verwacht.’
Onmiddellijk stond de man op, opende een zijdeur en liet meneer Bos binnen.
‘Wacht hier maar even,’ zei deze tot Kodjo. ‘Ik ben zo terug.’
De hoofdcommies bleek een brede joviale Surinamer met grijs haar te zijn. Meneer Bos toonde hem het papiertje en vroeg: ‘Zoudt u mij aan enkele inlichtingen kunnen helpen? Ik wilde namelijk graag weten wat voor goederen er onder dit merkteken worden ingevoerd.’ Hij vertelde nog maar niet dat hij al eerder was geweest.
De hoofdcommies bestudeerde het papiertje en antwoordde: ‘CU... goederen uit Cuba... maar wàt voor goederen kan ik u niet zo ineens vertellen. Wacht u een ogenblikje, dan zal ik even de ambtenaar roepen die alle Cubaanse import behandelt.’
| |
| |
Hij drukte op een knop en zoals meneer Bos verwachtte, kwam even later de ambtenaar Mijnals binnen. De man schrok zichtbaar toen hij meneer Bos tegenover zijn chef zag zitten en vroeg met trillende stem: ‘U moet mij hebben?’
‘Ja, Mijnals, dit is meneer Bos. Hij wil graag weten wat voor goederen onder het nummer DXCU 6640 uit Cuba worden ingevoerd.’
‘DXCU 6640...,’ herhaalde de man, alsof hij de merktekens voor het eerst hoorde. ‘Dat zou ik werkelijk niet kunnen zeggen.’
‘Maar je kunt het toch wel even nagaan...,’ merkte de hoofdcommies op en daarna tot meneer Bos: ‘Wanneer zijn die goederen ingevoerd, meneer?’
‘Geen flauw idee,’ bekende deze.
‘Betreft het één enkele zending of is er een geregelde invoer onder dit merk?’ luidde de volgende vraag van de hoofdcommies, maar weer moest meneer Bos bekennen dat hij er totaal niets van afwist.
‘Dan is het haast onmogelijk om het uit te zoeken...,’ merkte de ambtenaar Mijnals snel op. ‘Dat kan wel jaren geleden zijn geweest.’
‘Kàn..., maar dat hoeft toch niet,’ luidde het korte antwoord van zijn chef. ‘Kijk de invoerstaten van de laatste maanden maar eerst eens na.’
Zonder verder een woord te zeggen verdween de ambtenaar, maar een tijdje later kwam hij weer terug met de mededeling: ‘Ik kan het zo gauw niet vinden, meneer. Is er haast bij?’
De hoofdcommissaris keek meneer Bos aan en vroeg: ‘Is er haast bij?’
‘Haast? Het betreft hier misschien een zeer belangrijke zaak, dat weet ik nog niet. Kunt u me het zo gauw mogelijk laten weten?’
‘Geef me uw telefoonnummer maar, meneer Bos,’ zei de hoofdcommies hulpvaardig. ‘Dan zal ik u direct bellen zodra ik de gegevens voor u heb.’ En tot de ambtenaar: ‘Zoek net zolang tot je het vindt, Mijnals, desnoods zoek je jaren terug!’
| |
| |
‘Goed, meneer,’ antwoordde de man en hij verliet het kantoor met een gezicht alsof hij de moeilijkste opdracht uit zijn gehele douaneloopbaan had gekregen.
Nog diezelfde middag rinkelde de telefoon in het huis van meneer Bos, die op dat moment niet thuis was, maar zijn vrouw nam de boodschap aan.
‘Namens de hoofdcommies, dat onder de merktekens DXCU 6640 door de importeur Ho Sing Kie tractoronderdelen uit Cuba worden geïmporteerd. De laatste zending werd een maand geleden aangevoerd met het Cubaanse schip Habana....’
Ook de volgende dag waren meneer Bos en Kodjo alweer vroeg op pad.
‘De importeur Ho Sing Kie... maar dat is de eigenaar van het schip Coronie, dat ik te Kaboeri heb zien liggen, Kodjo.’
‘Brengt hij dan tractoronderdelen naar Kaboeri, meneri?’ vroeg de jongen verbaasd. ‘Daar werken ze toch niet met die dingen?’
‘Het is natuurlijk niet zeker dat die kisten met tractoronderdelen naar Kaboeri gaan. Hij kan de lege kisten natuurlijk voor iets anders gebruiken, maar één ding is wel zeker: die twee plankjes zijn afkomstig van kisten die Ho Sing Kie uit Cuba heeft ontvangen en naar Kaboeri gebracht. En die kerels van Kaboeri sjouwen met die kisten door het bos rond, anders had ik dat plankje niet bij de savanna kunnen vinden.’
‘En...?’ vroeg Kodjo, die dacht dat meneer Bos het raadsel nu vrijwel had opgelost. ‘Waarom nemen ze die kisten mee het bos in? Toch zeker niet gevuld met tractoronderdelen?’
‘Dat in geen geval... maar zou het niet kunnen zijn dat de mannen van Kaboeri goederen naar de savanna brengen die daar worden overgenomen door een vliegtuig, dat ze naar Demerara vliegt... of omgekeerd goederen uit Demerara naar de savanna brengt die daar door de Kaboeri-mensen worden overgenomen?’
‘Wat voor goederen?’ vroeg Kodjo onmiddellijk.
‘Nou... bijvoorbeeld gewone smokkelwaar. Ik weet niet hoe
| |
| |
op het ogenblik de prijzen liggen, maar het zou kunnen zijn dat de boter in Suriname veel goedkoper is dan in Demerara. Dan zou er dus boter naar Demerara gesmokkeld kunnen worden... of rum bijvoorbeeld. De goederen hoeven natuurlijk niet uit Cuba te komen. Ho Sing Kie gebruikt misschien die kisten om de goederen in te verpakken die hij naar Kaboeri brengt.’
‘Tjonge jonge, dan moeten ze er toch veel aan verdienen, als ze er een vliegtuig voor gebruiken... maar die vlieger, die mister Allan...,’ vroeg Kodjo, ‘dat was toch een verdwaalde sportvlieger die benzinegebrek had?’
‘Benzinegebrek kan hij wel gehad hebben, maar een onschuldige sportvlieger? Dat was, denk ik, maar een praatje!’
‘Maar als hij geen benzinegebrek had, had hij toch onmiddellijk weer kunnen vertrekken toen hij ontdekte dat niet de smokkelaars maar u en ik op de savanna stonden?’
‘Hij zal daarom ook wel benzinegebrek gehad hebben. Ik heb zo'n idee dat hij, nadat al zijn benzine was opgebruikt, op de verkeerde savanna terecht is gekomen, misleid door de rook. Hij heeft misschien gedacht dat de mannen van Kaboeri dat vuur voor hem gemaakt hadden om de windrichting aan te geven. Misschien kwam hij voor de eerste keer. Er waren in elk geval op de savanna geen sporen van een vroegere landing.’
‘Dan hoeft u alleen de politie maar te waarschuwen, die verschuilt zich op de savanna en wacht tot de mannen van Kaboeri en het vliegtuig komen opdagen en... knip, dan heeft de politie ze allemaal tegelijk te pakken,’ meende Kodjo.
‘Inderdaad zou dat de eenvoudigste oplossing zijn, maar verbeeld je dat ik het helemaal mis heb. Dan zit de politie daar te wachten op de savanna, misschien wel wekenlang, zonder dat er iets gebeurt. Bovendien zouden de mannen van Kaboeri de politie langs hun dorp zien komen. Ik geloof ook niet dat de politie met ons mee zou gaan als we geen duidelijker bewijzen hebben dan twee plankjes, een merkteken en een verhaal over een vlieger en drie onhebbelijke Kaboeri-mannen. Wat voor mij ook een raadsel blijft, is het gedrag van die douanebeambte Mijnals,’ bekende meneer Bos.
| |
| |
‘Die vent stond 20 raar te draaien. Waarom? Ik mag toch wel weten dat de importeur Ho Sing Kie tractoronderdelen uit Cuba laat komen? Anders had de hoofdcommies het me heus niet verteld.’
‘Heeft u de hoofdcommies over Mijnals verteld?’ informeerde Kodjo.
‘Nee, natuurlijk niet. Tenminste nòg niet. Ik weet het natuurlijk helemaal niet, maar àls Mijnals een knoeier is en de hoofdcommies gaat hem op de vingers kijken, dan is hij gewaarschuwd en dat zou dan de oplossing van het raadsel kunnen bemoeilijken. Hoe langer iedereen denkt dat er geen vuiltje aan de lucht is hoe beter. We moeten de weg van de kisten met het merk DXCU 6640 proberen te volgen vanaf het moment dat ze van boord komen. De eerste vraag is nu: Wanneer wordt het schip Habana weer te Paramaribo verwacht? Een ogenblik...,’ meneer Bos stapte een winkel binnen op om te bellen en kwam even later terug met een brede lach op zijn gezicht.
‘Vandaag of morgen!’ zei hij opgewekt. ‘Dat is ook toevallig! De Habana schijnt hier elke maand te komen. Nu heb ik het volgende plan, Kodjo. Ze laten ons niet zomaar aan boord van het schip om rustig eventuele kisten met het gezochte merk te volgen. Bovendien zou dat natuurlijk argwaan wekken. Nee, ik heb een beter plan. Jij verhuurt je als havenarbeider bij het lossen van de Habana. Zorg dat je bij de ploeg komt die de goederen in de loods brengt en geef je ogen goed de kost.’
‘Ik...?’ sputterde Kodjo. ‘Ik heb nog nooit...’
‘Ze hebben hier altijd een tekort aan havenarbeiders bij het lossen van schepen,’ onderbrak meneer Bos hem. ‘We hebben nog twee dagen in de stad, Kodjo, als het ons een beetje meezit kunnen we iets meer te weten komen, vóór de sleepboot ons weer naar de Corantijn brengt.’
Kodjo zuchtte. ‘Goed, meneri...’
Het was nacht. Fel beschenen de lampen en zoeklichten van het drieduizend ton grote schip Habana de kade, waar het een hele bedrijvigheid was van af en aan rijdende steekwagentjes, schreeu- | |
| |
wende havenarbeiders en draaiende hijskranen. De laadbomen van het schip waren voortdurend in beweging. In het voorruim werden grote partijen Surinaamse triplex geladen terwijl tegelijkertijd uit de achterruimen werd gelost.
Ook Kodjo bevond zich onder de arbeiders die glimmend van het zweet met hun ratelende wagentjes heen en weer reden tussen de hoge scheepswand en de loods waarin de geloste goederen werden opgestapeld. Hoog bovenaan de reling stond de voorman, die met luide schreeuwen zijn instructies gaf en zijn mannen tot sneller werken aanspoorde. In reusachtige netten werden de kisten, zakken en balen uit de diepe ruimen opgehesen, buiten boord gedraaid om daarna op de kade te worden neergezet. De arbeiders met weinig of geen ervaring reden met de steekwagentjes af en aan, terwijl de ervaren arbeiders belast waren met het werk in de ruimen.
Het was Kodjo niet moeilijk gevallen als los arbeider te worden aangenomen. De Habana was nog diezelfde middag binnengelopen en toen de havenarbeiders zich buiten de poorten van de grote havenloods begonnen te verzamelen sloot hij zich bij hen aan.
Wel had de voorman even vreemd opgekeken een bosneger onder de havenarbeiders aan te treffen, want dat was een zeldzame gebeurtenis, maar ook Kodjo had ten slotte een gestempelde kaart gekregen waarop hij, als het schip was gelost, zijn loon zou kunnen ontvangen.
Enkele douane-ambtenaren liepen op de kade en in de loods rond en al spoedig had Kodjo Mijnals herkend. De man scheen grote belangstelling voor de merken op de binnengebrachte goederen te hebben. Hij was steeds daar te vinden waar de goederen in de loods werden opgestapeld.
Steeds maar weer haalde het net nieuwe goederen uit het ruim tevoorschijn, maar voorlopig waren het alleen zakken en balen, waar Kodjo geen belangstelling voor had. Juist toen hij de hoop begon op te geven kisten met het gezochte merk te zullen vinden, viel zijn oog op een langwerpige kist die zich tussen enkele balen wol in het net bevond.
| |
| |
Nog voor een der arbeiders de haak loskoppelde en het net opengooide had Kodjo het merk al gelezen. In zwarte letters stond daar heel duidelijk DXCU 6640... de gezochte kist! Was het er slechts één of kwamen er nog meer? Kodjo wist het niet, maar deze kist moest hij in elk geval te pakken zien te krijgen.
Zodra de langwerpige kist aan de beurt kwam om geladen te worden schoot Kodjo met zijn steekwagentje naar voren, enkele andere arbeiders opzij drukkend.
‘Hé daar, maat!’ riep een van hen kwaad. ‘Je beurt afwachten! Je verdient er geen cent meer om, hoor!’
Maar de bosnegerjongen schoof snel de punt van zijn wagentje onder de kist, een der mannen rolde de kist over en Kodjo had de begeerde vracht op zijn wagentje liggen. Het was een loodzware kist, dus dat klopte wel met wat de hoofdcommies gezegd had... tractoronderdelen.
In de loods gekomen stond de beambte Mijnals alweer op de uit- | |
| |
kijk naar de volgende vracht. Zodra hij het merk op de kist zag beduidde hij Kodjo de kist verder door te rijden naar een gedeelte van de loods waar goederen stonden opgeslagen, die al eerder door de douane waren gecontroleerd.
‘Streng verboden toegang voor onbevoegden’ las hij op een bordje en hij zag hoe de douaneman met een krijt enkele tekens op de kist zette. Kodjo begreep het onmiddellijk: het teken van de douane dat de inhoud is gecontroleerd.
Snel rolde hij de kist van zijn wagentje en haastte zich terug naar buiten, waar juist een volgende vracht langs de hoge zwarte scheepswand naar beneden kwam, en ook daar ontdekte Kodjo een kist met het merk DXCU 6640 bij, maar voor hij het wist kreeg hij enkele balen wol op zijn karretje, terwijl een andere arbeider de begeerde kist de loods in kruide. Kodjo hield hem echter goed in de gaten. Ook deze man werd door Mijnals verder de loods ingestuurd.
Kodjo had genoeg gezien. Hoewel hij tot het laatst toe zijn ogen goed de kost bleef geven, kwam hij het gezochte merk niet meer tegen. De twee kisten met tractoronderdelen waren dus op last van de beambte Mijnals helemaal achterin de loods geplaatst door deze van het douane-controleteken voorzien. Kodjo vond en het maar een geheimzinnige geschiedenis, zoveel drukte om een paar kisten tractoronderdelen.
Toen de volgende morgen vroeg de laatste vracht was gelost en Kodjo bezweet de andere arbeiders naar de betaalmeester volgde, zag hij op een afstand meneer Bos staan wachten. De douaneambtenaren hadden de loods gesloten en waren al naar kantoor.
‘En....?’ was het eerste wat meneer Bos vroeg. ‘Iets gezien, Kodjo? Jongen, wat zie je er vermoeid uit.’
Nauwelijks had Kodjo hem haastig verteld wat hij gezien had of meneer Bos trok hem opzij terwijl hijzelf vlug een paar passen achteruit deed en zijn hoed voor zijn gezicht hield. Vlak bij hen stopte een kleine zwarte vrachtauto waarop met grote letters ‘Ho Sing Kie, Importeur’ te lezen stond...
|
|