| |
| |
| |
Terug naar de savanna
‘Ga jij maar gauw naar huis,’ zei meneer Bos tegen Kodjo, die die paar dagen in de stad bij meneer Bos logeerde. ‘Ik blijf hier nog een poosje rondneuzen om die Ho Sing Kie in de gaten te houden.’
Naar huis en slapen, dat was het enige waar Kodjo op dat moment oren naar had. Hij was doodmoe. ‘Dan ga ik maar, meneri... eh, dat baantje van havenarbeider is niets voor mij!’
Glimlachend keek meneer Bos de jongen na, maar richtte toen zijn blikken weer op de zwarte vrachtauto. De chauffeur was inmiddels uitgestapt en het douanekantoor binnengegaan. Het was niet de dikke Chinees zelf, maar een chauffeur, die blijkbaar de kisten al kwam ophalen. Die Ho Sing Kie liet er geen gras over groeien!
Door een openstaand raam kon meneer Bos de man volgen. Hij zag hem op de balie toelopen en daar een ogenblik wachten. Al spoedig kwam de douaneambtenaar Mijnals naar voren, die snel een paar woorden met de chauffeur wisselde. Deze laatste haalde enkele papieren uit zijn zak en overhandigde die aan de beambte.
‘De documenten...,’ mompelde meneer Bos, die natuurlijk niet door Mijnals gezien wilde worden. De ambtenaar drukte enkele stempels op de papieren en gaf ze aan de chauffeur terug, waarna deze de douaneman volgde in de richting van de loods en ze verdwenen uit het gezicht.
Meneer Bos bleef echter in de buurt van de vrachtauto. Hij zette zich neer op een kist tussen een aantal lege olievaten en wachtte, maar spoedig werd zijn geduld beloond. Een der zware schuifdeuren van de loods werd opengeschoven en vier arbei- | |
| |
ders brachten twee langwerpige kisten naar buiten, die ze op de vrachtauto laadden.
Op dit moment had meneer Bos gewacht. Rustig wandelde hij in de richting van de straat waar hij een taxi had zien staan, stapte in en beval de chauffeur: ‘Volg die zwarte vrachtauto daarginds.’
Maar hij had helemaal geen taxi nodig gehad want de vrachtauto van Ho Sing Kie reed maar enkele honderden meters langs de waterkant tot aan de zogenaamde Plattebrug, waar de scheepjes aanleggen die de verbindingen over de rivieren onderhouden. Daar werden de kisten weer uitgeladen en aan boord gedragen van een schip, dat meneer Bos onmiddellijk herkende als de oude ‘Coronie’.
Hij betaalde de taxichauffeur, die hem stomverbaasd aanstaarde en wandelde daarop haastig naar huis. Ze moesten nu zo spoedig mogelijk naar de Corantijn vertrekken. Als alles ging zoals meneer Bos verwachtte, zou de Coronie spoedig vertrekken, om langs het Saramaccakanaal en de boslanddorpen aan de Coppenamerivier, de Wayambo, de Arrawarrakreek en de Nickerierivier naar Nickerie te varen, en vervolgens de Corantijn op naar Kaboeri.
Het was natuurlijk nog mogelijk dat de kisten met tractoronderdelen voor Nickerie bestemd waren, maar dat leek meneer Bos niet erg waarschijnlijk. Na hetgeen hij van Kodjo had gehoord was hij ervan overtuigd dat de kisten helemaal geen tractoronderdelen bevatten...
In het Kabalebokamp wilde hij nu verder rustig de gebeurtenissen afwachten om dan op het juiste moment toe te slaan, maar daarvoor zou hij toch politiehulp nodig hebben en wel uit Nickerie, want de zaken speelden zich nu eenmaal af in het district Nickerie.
Nog diezelfde middag gingen meneer Bos en Kodjo weer aan boord van de sleepboot, die hen via Nickerie naar de Corantijn zou brengen.
‘In Nickerie ga ik eerst naar de districtscommissaris,’ vertelde meneer Bos, toen hij, met Kodjo op het achterdek gezeten, de witte gebouwen langs Paramaribo's waterkant kleiner en klei- | |
| |
ner zag worden. ‘Anders krijg ik weer die sufferd van een Siew mee.’
‘Maar... waarom laat u die kisten niet hier door de politie openmaken?’ vroeg Kodjo. ‘Had u niet beter direct in Paramaribo naar de politie kunnen gaan?’
‘En als er nu werkelijk tractoronderdelen in die kisten zitten... wat dan?’ antwoordde meneer Bos. ‘We moeten wachten of Ho Sing Kie die kisten inderdaad naar Kaboeri brengt en dan moeten we afwachten wat de mannen van Kaboeri er verder mee doen...’
‘Wat denkt u dat er in die kisten zit, meneri?’ waagde Kodjo te vragen.
‘Dat is moeilijk te zeggen...’ Peinzend keek meneer Bos naar de loods in de verte, waar de Habana nog aan de kade lag. ‘Lees de krant maar eens goed, Kodjo.’
‘Staat het in de krant?’ Verwonderd keek hij meneer Bos aan. ‘Maar...’
‘Er staat natuurlijk niet in de krant wat er in die kisten zit, maar je kunt wel in de krant lezen waar sommige mensen in Demerara groot gebrek aan schijnen te hebben...,’ luidde het vage antwoord.
Kodjo probeerde zich te herinneren wat hij de laatste dagen in de krant had gelezen over Demerara, maar behalve dat er onlusten waren en dat er een man was gearresteerd die in verdovende middelen handelde, kon hij zich niets herinneren... verdovende middelen?
‘Verdovende middelen? Denkt u dat er in die kisten...?’
Meneer Bos haalde de schouders op en zei slechts: ‘Dat zou óók kunnen.’
De districtscommissaris te Nickerie was maar weinig ingenomen met het plan van meneer Bos om hem twee flinke politiemannen mee te geven, en zeker niet voor onbepaalde tijd.
‘We kunnen hier geen mensen missen, meneer Bos,’ zei hij verontschuldigend. ‘Als we nu zekerheid hadden dat er gesmokkeld werd was het wat anders. Er hebben ons echter nooit klach- | |
| |
ten bereikt over smokkelhandel. Natuurlijk, er wordt wel eens een flesje van dit of een potje van dat gesmokkeld, maar dat is van weinig betekenis. Als er kisten en een vliegtuig mee gemoeid zijn zou hier dus sprake zijn van een smokkel op grote schaal. Bovendien... wàt zouden ze moeten smokkelen? Levensmiddelen..., tabak of drank?’
‘Verdovende middelen, meneer,’ liet Kodjo zich ontvallen. Wat verlegen had hij stil naast meneer Bos op een stoel gezeten. Hij, Kodjo de bosnegerjongen, nu assistent van meneer Bos, had het al zo ver gebracht dat hij met meneer Bos bij de districtscommissaris op bezoek ging, en vol ontzag had hij de commissaris zitten aangapen, maar nu liet hij zich per ongeluk de woorden ‘verdovende middelen’ ontvallen. Het liefst had hij ze meteen weer ingeslikt. ‘Eh... ik bedoel...’
‘Verdovende middelen?’ herhaalde de commissaris lachend. ‘Ik heb altijd gedacht dat zulke artikelen in kleine pakjes werden gesmokkeld, maar niet in kisten. Hoe kom je daarbij, jongeman?’
Maar meneer Bos nam vlug het woord en antwoordde: ‘Mijn assistent heeft de krant gelezen... we weten natuurlijk niet wat er gaande is, maar dàt er iets niet pluis is, staat voor mij als een paal boven water!’
De districtscommissaris hief beide armen in de lucht en verzuchtte: ‘Ik wil u natuurlijk graag helpen, en als u werkelijk denkt dat... maar het lijkt me dan beter dat we hier die kisten in beslag nemen en openen. Dan weten we meteen waar we aan toe zijn. Die boot van Ho Sing Kie moet hierlangs komen als hij naar de Corantijn wil, want Ho Sing Kie gaat nooit over zee. De Chinees komt geregeld in Nickerie en hij staat hier goed aangeschreven. Hij schijnt een eerlijk handelsman te zijn.’
‘Maar wat doet hij te Kaboeri?’ vroeg meneer Bos.
‘Och... de mensen daar moeten óók leven. Hij zal wel eens wat vracht voor dat gehucht hebben. Er is daar immers een winkeltje? Ik weet het goed gemaakt. Ik zal de politie opdracht geven de Coronie aan te houden en als er kisten aan boord zijn met het merk DXCU 6640, dan maken we die open.’
| |
| |
Meneer Bos schudde het hoofd. ‘Verbeeld u dat er andere goederen in die kisten zitten dan tractoronderdelen... dan kunt u Ho Sing Kie toch niets maken, zolang hij deze goederen niet naar Demerara uitvoert. Bovendien zou het dan wel erg moeilijk worden om de mensen van Kaboeri èn die vlieger op heterdaad te betrappen, want dan gaat die Chinees natuurlijk niet naar Kaboeri.’
‘U zegt dat Ho Sing Kie op zijn invoerdocumenten “tractoronderdelen” heeft staan... als er nu in die kisten andere goederen blijken te zitten, heeft hij dus een strafbaar feit gepleegd... ook de douane-ambtenaar die de kisten zonder nader onderzoek heeft vrijgegeven. Dan hebben we in elk geval twee man! En wat de kerels te Kaboeri betreft... die zal ik door mijn mensen wel in de gaten laten houden, en die vlieger... eerlijk gezegd geloof ik dat u de toestand wel wat fantastisch inziet, mijn beste meneer Bos,’ zei de districtscommissaris vriendelijk. ‘Het spijt me, maar méér kan ik momenteel niet voor u doen. Ik heb er eenvoudig de mensen niet voor.’
Besluiteloos stond meneer Bos op. Hij keek de commissaris een ogenblik teleurgesteld aan en zei toen: ‘Doet u dan liever helemaal niets, want Ho Sing Kie mag nog niets merken...’
‘Tja, kijk eens hier, meneer, u heeft onze aandacht op die kisten aan boord van de Coronie gevestigd, dus is het onze plicht even na te gaan of hier tegen de wet gezondigd wordt...’
En zo zou het gebeuren. Nog diezelfde avond meerde de Coronie aan de Nickeriesteiger, waar twee politieagenten onder leiding van hun adjudant Ramlall de boot stonden op te wachten. Onmiddellijk stapten ze aan boord, terwijl nu ook meneer Bos en Kodjo kwamen toelopen.
Meneer Bos had er zich eerst niet mee willen bemoeien omdat hij het nu als een verloren zaak beschouwde. Ze zouden nu nooit die Kaboeri-vlegels en mister Allan in de kraag kunnen pakken. Onmiddellijk zag Kodjo de beide kisten aan dek staan. De Chinees stapte verwonderd de stuurhut uit en groette de politiemannen vriendelijk. Meneer Bos en Kodjo verwaardigde hij met geen blik.
| |
| |
‘Hallo schipper,’ begroette de adjudant hem, ‘een routine-onderzoek!’
‘Gaat uw gang!’ zei de Chinees beleefd en maakte een uitnodigend gebaar. De lampen die op de steiger werden ontstoken zetten de oude Coronie in een zee van licht. De adjudant stapte op de kisten toe en vergeleek de merktekens met wat er op een papiertje stond dat hij uit zijn zak haalde.
‘Zou je die beide kisten even willen openen?’ vroeg hij toen rustig.
‘Er zitten tractoronderdelen in!’ zei de Chinees beslist. ‘Waarom wilt u die zien? Ik heb ze in Paramaribo opgehaald.’
‘Ja, dat weten we. Waar moeten die kisten heen?’
‘Naar Kaboeri,’ luidde het onmiddellijke antwoord. ‘Ik begrijp niet wat u...’
Maar de adjudant onderbrak hem: ‘Kaboeri? Maar daar wordt toch niet met tractoren gewerkt?’
De Chinees haalde de schouders op en zei verongelijkt: ‘Weet ik 't? Ze hebben daar een oude tractor staan... nog van die vroegere houtmaatschappij Tropica, weet u wel? Misschien dat ze het ding weer aan het draaien willen krijgen. Overigens is het mijn zaak niet wat ze daar met die tractoronderdelen willen doen!’
‘Mogen we even in die kisten kijken?’ drong de politieman aan.
‘Maar ze zijn dichtgespijkerd... en misschien maken de heren op Kaboeri er bezwaar tegen als de kisten onderweg geopend zijn. Verbeeld u dat er straks onderdelen worden vermist. Dan ben ik verantwoordelijk, adjudant. Maar hier zijn de documenten,’ en de Chinees haalde enkele afgestempelde papieren uit de stuurhut. ‘Ziet u wel, de douanestempels staan erop... tractoronderdelen.’
‘Hm, ja, toch moeten de kisten even open,’ hield de adjudant vol, ‘order van de districtscommissaris,’ voegde hij er duidelijkshalve aan toe.
‘De districtscommissaris?’ vroeg de Chinees verwonderd en keek daarbij meneer Bos allerminst vriendelijk aan. ‘Eh... ik
| |
| |
heb helemaal geen gereedschap om ze te openen, adjudant,’ en verongelijkt spuwde hij over de reling.
Kodjo had echter zijn houwer in de hand en stapte naar voren. ‘Zal ik even helpen?’ bood hij gedienstig aan.
Nu zou onmiddellijk blijken dat die Ho Sing Kie een lelijke knoeier was en ook meneer Bos had zich belangstellend bij de politieman gevoegd.
‘Is dat allemaal voor deze meneer?’ vroeg Ho Sing Kie, kwaad op meneer Bos wijzend. Ook de adjudant rook nu lont. Hij antwoordde niet maar nam de houwer van Kodjo over en stak die onder een plank van een der kisten.
Met een vlugge beweging wipte hij enkele spijkers los en trok daarna de losse plank omhoog. Onmiddellijk stak hij zijn hand in de kist en haalde er enkele zware moerbouten uit tevoorschijn. Teleurgesteld keek hij meneer Bos aan en toen hij even later alle planken los had, staarden ze in een kist, die gevuld was met verschillende onderdelen van een tractor. De tweede kist werd geopend, maar ook die bleek gevuld te zijn met tractoronderdelen, zoals op de documenten vermeld stond.
‘Goed, Ho Sing Kie, timmer je kisten maar weer dicht,’ zei de adjudant met een zucht en tot meneer Bos: ‘Bent u nu tevreden?’
Deze had echter ongemerkt een houtsplinter opgeraapt en volgde de mannen de wal op, de Chinees mopperend bij zijn geopende kisten achterlatend. ‘Ik heb me vergist, adjudant,’ bekende meneer Bos. ‘Wilt u mijn vriendelijke groeten aan de districtscommissaris overbrengen? Zeg hem maar, dat ik onmiddellijk ben doorgereisd naar mijn kamp... maar hij hoort later nog wel van me!’
Niet helemaal begrijpend knikte de adjudant van politie, keek op zijn horloge en met een ‘Mijn dienst zit erop voor vandaag... goedenavond, heren,’ verdween hij in de duisternis.
Meneer Bos en Kodjo haastten zich terug aan boord van de sleepboot. ‘De Corantijn op, Frederik,’ luidde 't bevel, ‘...vannacht nog!’
‘Wie had dat nu kunnen denken...,’ verzuchtte Kodjo, toen
| |
| |
hij zich naast meneer Bos in de kajuit neerzette. ‘Ik begrijp er niets meer van.’
Meneer Bos haalde de houtsplinter uit zijn zak tevoorschijn en hield deze in het licht van zijn zaklantaarn. Daarna haalde hij uit een tas de beide plankjes. ‘Kijk eens goed, Kodjo... valt je niets op als je die houtsoorten vergelijkt?’
De bosnegerjongen nam de splinter in de ene hand, een van de plankjes in de andere en hield ze naast elkaar. ‘Verschillende houtsoorten!’ riep hij uit.
‘Juist,’ beaamde meneer Bos. ‘Onbewust heeft die Chinees ons geholpen!’ Maar nu zag hij in Kodjo's ogen toch weer een groot vraagteken.
‘Begrijp je dan niet dat die Ho Sing Kie waarschijnlijk vier kisten aan boord heeft? Is het je bovendien niet opgevallen dat het oude tractoronderdelen waren? Die Chinees zal toch zeker geen oude onderdelen uit Cuba importeren? De twee kisten uit Cuba staan beneden in het ruim van de Coronie, wat ik je brom! Die twee kisten aan dek stonden daar alleen om in geval van nood de politie om de tuin te leiden en dat hebben ze ook gedaan... maar wij zijn er ook nog, Kodjo! We zullen het nu zonder de politie moeten klaren!’
Op halve kracht voer de sleepboot de hele nacht door. Met behulp van het grote zoeklicht voorop stuurde Frederik met grote zekerheid zijn boot de Nickerierivier af en de Corantijn op. Toen de hemel zich in het oosten begon te kleuren en de langstaartpapegaaien weer met meer gekrijs dan ooit boven het oerwoud rondvlogen, waren ze al tot Baviaaneiland gevorderd.
‘We moeten oppassen niet door de Coronie te worden ingehaald,’ had meneer Bos gezegd, maar daar bestond geen gevaar voor want de Chinees had immers geen haast. Hij had meneer Bos en de politie behoorlijk bij de neus gehad... al moest hij toegeven dat die meneer Bos wel een heel fijne neus had...
Een eind vóór Kaboeri wees meneer Bos Frederik een kleine zijkreek. ‘Verschuil de boot in die kreek, onder de overhangende bomen, zodat je vanaf de voorbijvarende Coronie niet gezien wordt,’ beval hij.
| |
| |
‘Als Ho Sing Kie onze sleepboot nergens tegenkomt denkt hij natuurlijk dat we naar Paramaribo zijn gevaren. Waarschijnlijk zal hem dat zeer welkom zijn en hem en de Kaboeri-mannen verleiden hun plannen snel uit te voeren.’
‘Goed meneer Bos,’ antwoordde Frederik, ‘maar... hoe lang moet ik daar blijven liggen?’
‘Totdat je van mij hoort... wij gaan nu direct met de korjaal door naar het Kabalebokamp en we zullen proberen ongezien voorbij Kaboeri te komen... eh, heb je voldoende eten aan boord?’
‘Genoeg voor een week, meneer Bos.’
‘Uitstekend... tot ziens dan, Frederik... en houd je gedekt!’
Nog diezelfde avond hield meneer Bos in het kamp krijgsraad met al zijn mannen. Kodjo, baas Smit, Johannes, Ardjo en Persad zaten op enkele kisten in de hut van meneer Bos, terwijl hijzelf heen en weer liep.
‘Kijk eens, mannen,’ begon hij, ‘ik geloof dat we op het spoor zijn van een stelletje boeven die de onbewoonde Corantijn hebben uitgezocht om ongezien hun ongure praktijken te kunnen uitoefenen.’
‘Heeft u iets ontdekt, meneer?’ vroeg de voorman nieuwsgierig.
‘Ik... of liever gezegd, Kodjo en ik, hebben een hele hoop ontdekt! We weten echter nog niets met zekerheid, maar als de voortekenen niet bedriegen staan ons spannende uren te wachten! Ik wil niet op de dingen vooruitlopen, want de mogelijkheid bestaat dat ik het helemaal mis heb, maar één ding wil ik wel vertellen: We moeten vannacht om de beurt aan de rivier de wacht houden. Jullie weten dat het enkele malen is voorgekomen dat hier midden in de nacht mensen de rivier op gingen.’
De arbeiders knikten en keken meneer Bos nieuwsgierig aan. ‘Die mannen van Kaboeri...,’ merkte baas Smit op.
‘Inderdaad... Nu is de vraag: waar gaan ze naartoe en wat voeren ze daar uit?’
‘Ik geloof dat ze in de Kabalebo vissen,’ zei Persad.
| |
| |
‘In het holst van de nacht? Kom nou! Wàt ze precies doen zullen we, hoop ik, gauw genoeg te weten komen. Als alles zo loopt als ik verwacht dan denken ze op Kaboeri dat ik op 't ogenblik in de stad zit en daarom verwacht ik dat ze vanavond al op pad zullen gaan. Zodra de wacht hen voorbij hoort varen waarschuwt hij mij en dan trekken we er onmiddellijk op uit... zorg dat jullie geweren goed in orde zijn. Johannes heeft de eerste wacht tot negen uur, vervolgens Persad tot elf uur, Ardjo houdt dan tot één uur de wacht, baas Smit tot drie uur en Kodjo tot vijf uur. Begrepen?’
‘We gaan toch niet op die mensen schieten?’ vroeg Ardjo wat verschrikt, want de vredelievende Javaan moest niets van zulke dingen hebben.
Meneer Bos bedacht zich, hij kon beter Kodjo de wacht van elf tot één geven, want dat waren de uren waartussen hij eigenlijk de mannen verwachtte. Ardjo zou misschien bang worden en net doen of hij niets hoorde en zo kreeg dus Kodjo het middernachtelijk uur voor zijn rekening.
‘Denk erom, behalve het oliepitje in je kamp géén licht. Ze moeten denken dat de mensen hier in diepe rust zijn...,’ waarschuwde meneer Bos nog.
De wekker wees kwart voor één, diezelfde nacht, toen Kodjo aan de hangmat van meneer Bos schudde. ‘Meneri, ze komen!’ fluisterde hij enkele keren opgewonden. ‘Ik hoor een boot naderen.’
Met een ruk kwam meneer Bos overeind. Hij was onmiddellijk klaarwakker. Het was een pikdonkere en druilerige nacht. Even bekroop hem de lust zich om te draaien en de hele boel maar te vergeten... wat kon het hem eigenlijk schelen wat die kerels van Kaboeri uitvoerden, zolang ze hem en zijn mannen maar met rust lieten.
Het begon harder te regenen en een koele nachtwind speelde door het kamp. Hij huiverde even... maar het volgende ogenblik stond hij al met beide benen op de grond. ‘Ga direct de mannen wekken, Kodjo... de tijd is gekomen om toe te slaan!’
| |
| |
Op de rivier hoorde hij nu ook duidelijk het plonzen van pagaaien in het water. Even later telde meneer Bos in het schijnsel van een flauw oliepitje zes donkere gezichten die hem ernstig aankeken.
‘We zijn klaar, meneer,’ klonk de stem van baas Smit op gedempte toon en zelfs de anders zo luidruchtige Johannes fluisterde toen hij meneer Bos om enkele patronen vroeg.
‘Daar is nog tijd genoeg voor,’ bromde deze, die natuurlijk niet van plan was er een schietpartij van te maken en de geweren slechts als dreigement en zelfverdediging wilde gebruiken. ‘Denk erom, er wordt door niemand geschoten!’
In een lange rij verlieten ze daarna het kamp en trokken de duistere zwamp in, meneer Bos voorop. Het werd een nachtelijke expeditie die geen van allen licht zou vergeten. Er was er niet één die niet tenminste drie keer struikelde of kopje-onder ging, terwijl de moerasmuskieten de hele nacht door hun aanvallen bleven richten op de boven water uitstekende onbeschermde lichaamsdelen. In het licht van hun zaklantaarns zagen ze hier en daar de gloeiende ogen van kaaimannen en ander gedierte.
Meneer Bos sloeg een maal van schrik bijna achterover toen vlak voor zijn ogen een verschrikkelijk grote nachtvlinder in de lichtbundel van zijn zaklantaarn kwam fladderen, om het volgende ogenblik weer geruisloos te verdwijnen.
Drijfnat, bemodderd en doodvermoeid bereikten ze tegen de morgen droge grond. Daar werd een half uurtje rust gehouden, waarna het meneer Bos moeite kostte zijn mannen weer overeind te krijgen. De nachtelijke tocht door de diepe moerassen was kennelijk te veel voor hen geweest, maar met het opkomen van de zon, kwamen ook de moed en kracht om vol te houden weer terug en juist toen de mannen de savanna bereikten kwam de warme zon boven de bosrand uit.
De hemel was opgeklaard en de regenwolken van de vorige dag waren verdwenen. Meneer Bos leidde hen naar een plaats waar ze konden uitrusten en zich in de zon drogen. ‘Geen geluid!’ zei hij met vermoeide stem. ‘Nog even volhouden, mannen. Houden jullie je hier gedekt tot ik terugkom!’ Hij ging
| |
| |
daarop zelf, met Kodjo, een plaats innemen van waaruit hij de plaats kon overzien waar het spoor door het moeras de savanna in leidde, het spoor waarlangs hij de mannen van Kaboeri verwachtte.
Zwijgend maar gespannen zetten ze zich neer in het zand. Meneer Bos trok zijn laarzen uit en wreef zijn pijnlijke voeten, terwijl Kodjo zich languit in het zand uitstrekte. Hij was dooden dood-op. Sedert de nacht dat hij als havenarbeider had gesjouwd had hij maar weinig geslapen, en daarbij al die spanning en ten slotte deze barre nachtelijke expeditie, wat hem betrof kwam er niemand opdagen en bleven ze hier heerlijk de rest van de dag liggen. Lange tijd lag hij naar een spin te kijken die boven zijn hoofd enkele dauwdruppels uit haar web probeerde te schudden tot hij, door vermoeidheid overmand, de ogen sloot...
Hij wist niet of en hoe lang hij had geslapen, maar plotseling zat hij recht overeind. Meneer Bos had hem bij de arm gegrepen en fluisterde: ‘Ssst, daar komen ze, Kodjo.’ De stem van meneer Bos trilde van emotie, nu hij zo dicht bij de oplossing van het raadsel was. Kodjo richtte zich wat op en tuurde in de aangewezen richting, maar meneer Bos drukte hem tegen de grond. ‘Platliggen! Ze komen langs het spoor...’
Inderdaad zag Kodjo enige tijd later drie mannen, het waren weer Donald, Johnny en Boy. Ze droegen een kist tussen zich in, een langwerpige kist... en Kodjo herkende de kist waarmee hij enkele dagen geleden op zijn steekwagentje door de loods van de K.N.S.M. had gereden, de kist waarop de douaneman Mijnals met zoveel voortvarendheid zijn controleteken had geplaatst.
De mannen waren in de zon gekomen en zetten hun zware vracht even neer. Ze waren door- en doornat, ook zij hadden door de moerassen geploeterd. Ze gingen alledrie op de kist zitten en rookten een sigaretje, maar lang duurde de rust niet want korte tijd later stond Donald op en ze hoorden hem zeggen: ‘We moeten opschieten... we moeten die vervloekte tweede kist nog halen...,’ en voort sjokten ze weer, de kist op hun schouders.
| |
| |
‘Als alles goed gaat hebben we ze nu gauw te pakken,’ fluisterde meneer Bos.
De mannen verdwenen een eind verder weer in het bos waar een nieuwe zwamp hen wachtte, meneer Bos en Kodjo hadden immers zelf het spoor van de Kaboeri-mannen tot die zwamp gevolgd? Maar deze keer zouden ze het spoor niet bijster worden, want meneer Bos beduidde Kodjo hem te volgen en, onzichtbaar voor de drie mannen, volgden ze hen.
Zwijgend ploeterden de drie mannen voort, gebukt onder de zware last, en al spoedig verdwenen ze weer tot hun middel in het moeras. Donald uitte enkele rauwe vloeken toen hij bijna struikelde, en verschillende keren leek het erop dat ze de kist lieten vallen, maar ze hielden zich op de been en hadden gelukkig geen tijd om rond te kijken, want meneer Bos verloor hen geen ogenblik uit het oog.
‘Moeten de arbeiders niet mee?’ fluisterde Kodjo bezorgd. Hij scheen ineens al zijn moeheid vergeten te zijn.
‘Straks,’ bromde meneer Bos. ‘Die kerels moeten immers nog terug voor de tweede kist. Als we hen met ons zessen volgden zouden ze ons spoedig opmerken en dat zou dan net iets te vroeg zijn.’
‘Verwacht u mister Allan?’ vroeg Kodjo, die moeite had in de diepe zwamp op de been te blijven.
‘Mister Allan of een ander, maar ik verwacht wel een vliegtuig. Waarvoor zouden ze anders deze kisten naar de savanna ver van de bewoonde wereld brengen? Er móet een vliegtuig komen.’
‘Wat zou er in die kisten kunnen zitten... wat denkt u, meneri?’ vroeg Kodjo nogmaals. Hij had het idee van verdovende middelen al opgegeven. De districtscommissaris had gelijk toen hij zei dat zulke lichte goederen niet in zware kisten werden verpakt. Meneer Bos moest wel een idee hebben... anders zou hij niet zo volhouden. Maar meneri glimlachte geheimzinnig, terwijl het zwampwater hun nu en dan rond de oren spatte.
‘Je moet de krant beter lezen, Kodjo,’ antwoordde hij slechts.
Recht voor hen uit zagen ze het oerwoud weer lichter worden... kwamen ze bij een tweede savanna? Inderdaad, na ruim een
| |
| |
kwartier door het moeras gebaggerd te hebben naderden ze de rand van een volgende open zanderige uitgestrektheid, smaller dan de eerste savanna, maar veel langer. Een ideale plaats voor een vliegtuig om te landen!
De drie mannen waren de savanna al ingelopen en zetten de kist naast een bosje neer, waar Kodjo een klein kampje ontdekte.
Zonder zich verder enige rust te gunnen keerden de mannen onmiddellijk terug naar de Kabalebo, waar hun korjaal met de tweede kist moest liggen. Meneer Bos en Kodjo lieten zich snel en als bij afspraak tot aan de nek toe in het water zakken, zodat alleen nog hun hoofden en geweren boven water uitstaken.
Met het gezicht naar het water gekeerd passeerden de mannen hen op slechts enkele meters afstand... maar nauwelijks waren ze in het dichte groen van de zwamp verdwenen of meneer Bos, gevolgd door Kodjo, plonsden naar de droge grond en even later renden ze over het warme savannazand in de richting van het kampje.
Het was een klein hutje van palmbladeren, waarin... een vat stond. Het vat bleek gedeeltelijk met benzine gevuld te zijn. Hieruit kon een vliegtuig dus bijtanken! En hieruit hadden de kerels dus mister Allan van brandstof voorzien.
Waarschijnlijk had de vlieger de juiste landingsplaats niet kunnen vinden en zich laten misleiden door de rook. Het was aan de diepe sporen die vliegtuigwielen in het zand getrokken hadden, te zien dat hier waarschijnlijk meerdere keren een vliegtuig was geweest.
‘Zullen we die kist openmaken?’ vroeg Kodjo, die zijn houwer al onder een van de planken zette.
‘Nu geen tijd, dat komt straks wel... we moeten vlug baas Smit en zijn mannen ophalen, vóór die drie kerels met de tweede kist terugkomen.’
Een goed half uur later was meneer Bos al bezig zijn mannen verdekt rond het savannavliegveldje op te stellen. Hij had ze allen een plaats aangewezen waar ze onmogelijk vanaf het kampje in de savanna gezien konden worden.
| |
| |
‘Straks verwacht ik een vliegtuig,’ zei meneer Bos haastig. ‘Zogauw jullie mij horen vuren rennen jullie allemaal voorwaarts en houd je geweer gericht op de drie mannen, maar in 's hemelsnaam: niet schieten, mannen! Mochten de kerels het bos invluchten, schiet dan hoogstens een waarschuwingsschot in de lucht, maar meer niet. In geen geval iemand raak schieten, want dan kom je onherroepelijk in moeilijkheden met de politie! Allen goed begrepen?’
De mannen knikten en gingen hun schuilplaatsen innemen. Ze waren plotseling allen over hun vermoeidheid heen en zelfs de stille en rustige Javaan scheen nu in opwinding te geraken. Meneer Bos had ieder één patroon gegeven om een schot in de lucht te lossen zo dit nodig mocht blijken om de mannen schrik aan te jagen. Daarna beijverden meneer Bos en Kodjo zich om hun sporen in het zand met een palmblad uit te wissen. Ze hadden nog maar net hun plaatsen ingenomen of heel in de verte klonk het gegons van een motor... een vliegtuigmotor!
‘Die lui hebben op Kaboeri vast en zeker radioverbinding met de vlieger in Demerara,’ merkte meneer Bos op, die zich met Kodjo het dichtst bij het kampje had verscholen.
‘Waarom zou dat vliegtuig niet in de buurt van Kaboeri landen?’ vroeg Kodjo. ‘Waarom zo ver weg?’
‘Wáár? Weet jij een geschikte plaats? Dit zal wel de dichtstbijgelegen veilige landingsplaats zijn. Rond Kaboeri is het immers ook allemaal zwampland en bovendien wordt een vliegtuig zo diep in het oerwoud ook niet gehoord... ik denk dat onze maatschappij met zijn houtconsessie die kerels aardig in de weg is komen te zitten! Geen wonder dat ze ons liever zien gaan dan komen!’
Intussen was het geluid sterker geworden, het toestel scheen regelrecht op de savanna aan te koersen en daar verschenen ook Donald en zijn trawanten, met de tweede kist op hun schouders, in de bosrand. De mannen dropen nog van het water toen ze zich over het gele savannazand naar het kampje haastten. Juist toen ze hun tweede vracht met een luide zucht en de nodige vloeken neerzetten verscheen het vliegtuig boven de open vlakte.
| |
| |
Meneer Bos en Kodjo herkenden onmiddellijk het zwarte sportvliegtuig van de vorige keer, maar deze keer scheen de vlieger zijn landingsterrein onmiddellijk te vinden. Misschien was het vorige keer mister Allan's eerste vlucht hierheen geweest. Voordien had wellicht een andere vlieger dit gevaarlijke karwei opgeknapt.
Eén maal cirkelde het toestel laag rond de open vlakte waarna het weer over de boomtoppen uit het gezicht verdween maar korte tijd later werd het weer zichtbaar, het daalde lager en lager en een geweldige stofwolk opblazend plofte het toestel in de savanna neer.
Op dat moment kwamen de drie Kaboeri-mannen uit hun kampje tevoorschijn en liepen met de armen zwaaiend naar het toestel... Meneer Bos en zijn mannen keken gespannen toe. Toen de stofwolk was opgetrokken zagen ze juist de vlieger uit het toestel klauteren en daarna de drie Kaboeri-mannen de hand schudden. Oude vrienden? Het was mister Allan, de man die ze te gast hadden gehad en zo plotseling en geheimzinnig weer was verdwenen.
Meneer Bos keek Kodjo een ogenblik aan en zei met een stem die trilde van opwinding: ‘Dit is het ogenblik, Kodjo.’ Hij hief zijn geweer in de lucht en vuurde.
Binnen enkele seconden klonken van alle kanten geweerschoten, terwijl allen op de vier man bij het toestel afstormden. Een ogenblik heerste er grote verwarring. De drie Kaboeri-mannen wisten niet hoe ze het hadden en stoven in paniek uiteen, maar toen ze ontdekten dat ze aan alle kanten door gewapende mannen waren ingesloten bleven ze staan. Zelf hadden ze hun geweren in de korjaal achtergelaten...
‘Handen omhoog of we schieten!’ riep meneer Bos hen toe en daar stonden de drie helden van Kaboeri, bevend met de handen in de lucht midden op de hete savanna. De vlieger was intussen razendsnel in zijn toestel gekropen, startte de motor en trachtte nog weg te komen, maar juist toen het vliegtuig met donderend geraas in beweging kwam en in een wolk van zand verdween, klonken twee geweerschoten. Zowel meneer Bos als Kodjo had- | |
| |
den op de banden van het toestel gevuurd... Toen de stofwolk optrok zagen ze het toestel op zijn neus staan, de gebroken propeller in het zand gedrukt, terwijl de dodelijk verschrikte vlieger haastig uit zijn kabine krabbelde, beide handen boven zijn hoofd.
‘Hallo, mister Allan,’ begroette meneer Bos hem, terwijl Kodjo en de anderen hun geweren op de Kaboeri-mannen gericht hielden. ‘Bent u weer verdwaald?’
De vlieger antwoordde niet.
‘Maar deze keer hebben we wèl belangstelling voor uw paspoort,’ vervolgde meneer Bos. ‘De vorige keer landde u op de verkeerde plaats? Onze drie vrienden van Kaboeri stonden u toen met enkele kisten op déze savanna op te wachten... Dat was toen zeker uw eerste vlucht hierheen, mister Allan?’
De man uit Demerara knikte verslagen. ‘Ik was hier niet bekend,’ hakkelde hij. ‘Ik val alleen maar in voor een andere vlieger, die momenteel ziek is.’
Blijkbaar hoopte mister Allan door een vlugge bekentenis zijn straf te kunnen ontlopen!
‘Gaat u daar maar bij uw vriendjes uit Kaboeri staan... eh, Johannes, jij bent goed in het werken met bostouw. Kap vlug een paar lianen en bindt de heren de handen stevig op de rug.’
Daarna stapte meneer Bos op de beide kisten toe waar Kodjo zijn houwer alweer ingestoken had, maar een ogenblik hield meneer Bos hem nog tegen.
‘En...?’ vroeg hij, Kodjo glimlachend aankijkend. ‘Wat denk je dat er inzit?’
Kodjo veegde met zijn arm het zweet van zijn gezicht en verzuchtte: ‘Ik heb de krant goed gelezen, maar behalve onlusten in Demerara en... onlusten in Demerara!’
Ineens herinnerde hij zich gelezen te hebben dat inheemsen op de politie hadden geschoten. Vuurwapens uit Cuba voor de rebellen in Demerara!
‘Wapensmokkel!’ riep hij uit, en meteen wipte hij met zijn houwer twee, drie planken los. Elke kist bleek twintig geweren, een mitrailleur en een groot aantal dozen patronen te bevatten...
| |
| |
bestemd voor de oproerkraaiers in Demerara en genoeg om de halve politiemacht van dat land neer te schieten.
‘Wie weet hoeveel wapens en munitie langs deze weg Demerara al zijn binnen gesmokkeld...’ zei meneer Bos terwijl hij de vier gevangenen minachtend aankeek.
Kodjo richtte zich ineens op. ‘Nu begrijp ik wat die kerels van mij wilden toen ze in ons kamp kwamen toen ik alleen was, en Johnny door de makkaslang werd gebeten...,’ mompelde hij. ‘Ze probeerden mij tegen de blanken op te zetten met allerlei opruiende verhalen. Ze wilden natuurlijk dat ik met hen zou meewerken. Later zou ik dan zelfs minister kunnen worden...,’ voegde hij er ernstig aan toe.
‘Laten jullie je toch niets wijsmaken door die bakkra en zijn bosnegerassistent!’ schreeuwde Donald opeens woedend. ‘Wij zijn immers jullie vrienden!’
| |
| |
‘Vrienden?’ stoof baas Smit nijdig op. ‘Jullie zijn de vijanden van ons volk!’ En hij drukte de loop van zijn geweer in de rug van de oproerkraaier.
‘Mogen we die kerels niet eerst eens flink afrossen, meneer?’ vroeg Johannes met gebalde vuisten, maar meneer Bos schudde het hoofd.
‘Handen thuis, mannen, die lui zijn het immers niet waard...’ Hij keek eens naar de lucht. De zon was inmiddels weer achter dikke wolken schuilgegaan.
‘Breng de gevangenen naar ons kamp, baas Smit, dan brengen we ze vandaag nog naar de sleepboot. We zullen de kajuit aan boord moeten gebruiken als cel voor de arrestanten. De Nickeriepolitie heeft nog nooit op zo'n gemakkelijke manier en zonder zelf één vinger uit te steken overtreders van de wet in handen gekregen!’
In optocht trokken ze even later de savanna over, maar aan de bosrand gekomen bleef Kodjo staan. ‘En die kisten, meneri...?’
‘Die moet de politie zelf maar komen ophalen,’ antwoordde die lachend. ‘En als ze dan nog even onze Chinese vriend Ho Sing Kie en die douaneman Mijnals in de kraag grijpen is het stel kompleet.’
Juist op het moment dat baas Smit en zijn mannen, met de geboeide gevangenen tussen hen in, opnieuw de zwamp introkken, begon het weer te stortregenen. Meneer Bos veegde vermoeid de natte haren uit zijn ogen, klopte zijn assistent op de schouder en mopperde: ‘Je staat hier altijd voor verrassingen. Je weet nooit wat de dag van morgen brengt!’
‘In elk geval méér regen...,’ antwoordde Kodjo met een diepe zucht en volgde zijn meneri weer het lauwe zwampwater in...
|
|