Sittigon
(1957)–Constant Butner– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 89]
| |
Poemasporen.De volgende morgen zat meneer Bosch een brief te schrijven aan de vader van Josua Voorn. Hij legde uit wat er precies gebeurd was en beloofde alles te zullen doen om klaarheid in deze zaak te brengen. Hij zei ook, dat hij er vrijwel zeker van was, dat Josua onschuldig was. ‘We moeten allereerst alle bosnegers en stadsarbeiders op de man af vragen wie er meer van weet,’ dacht hij. ‘Als Josua 't niet gedaan had, had dus iemand 't geweer weggenomen. Dat moest in de nacht gebeurd zijn.’ ‘Johannes!’ riep hij. ‘Ja, meneer Bosch!’ ‘Heb jij wel eens gehoord van iemand die een sittigon zet?’ ‘Nee, meneer. Die worden hier nooit gezet. Niet dat ik weet tenminste. Als je in de nacht hoort schieten, is 't meestal een sittigon, maar hier hoor ik nóóit een schot in de nacht.’ ‘Nee,’ zei meneer Bosch. ‘Dat is zo. Wie zou dat gedaan kunnen hebben? Zeg, Harry. Hoelang ken jij die Josua al? Heeft hij niet gesproken over schieten?’ ‘Ja, nu u 't zegt! Die middag toen we dat dierenpad vonden, zei hij wel “we moesten met een geweer hier terugkomen”, maar ik stelde voor met een kiektoestel te gaan en dat vond hij toen direct goed. Nee, meneer, ik weet zeker dat hij het niet heeft gedaan. Wanneer zou hij bovendien die geweerval hebben moeten zetten? We zijn gelijk gaan slapen, gisteravond!’ ‘Nou, ja, dàt kan natuurlijk wèl, want hij zou 't toch in de nacht gedaan kunnen hebben?’ ‘Maar dan had hij 't mij wel verteld!’ zei Harry beslist. ‘Jij kent die jongen beter dan ik, Harry, en als jij er zeker van bent, houd ik 't óók daar op!’ | |
[pagina 90]
| |
‘Hoe krijgen we 'm nu uit handen van meneer Kieveld?’ ‘Dat zal nog niet meevallen. Van wie heeft Josua dat geweer gekregen?’ ‘Van z'n vader. Die had een nieuw gekocht en gaf z'n oude geweer aan Josua.’ ‘Had hij 't maar niet gedaan!’ zei meneer Bosch spijtig. ‘Dan zat zijn zoon nu niet in de penarie!’ ‘Die Kieveld heeft helemaal geen bewijs, maar toch neemt hij Josua mee! Màg dat?’ ‘Och, màg dat, màg dat! Hij heeft blijkbaar een hekel aan de jongen en ik moet ook toegeven dat het een heel raar geval is. Jullie staan bij een doodgeschoten bosvarken. De bospolitie komt erbij en vindt op een paar meter afstand van jullie een sittigon. Dan jullie verhaal over die boom en je kiektoestel. Bovendien is 't Josua's geweer! Nee, ik moet zeggen dat het moeilijk voor Kieveld te geloven is.’ ‘'t Is toch waar, meneer Bosch!’ verzekerde Harry hem nogmaals. ‘Ja, Harry. Ik geloof het graag, maar bij Kieveld moet je met bewijzen komen. In de stad kan de politie nagaan welke vingerafdrukken er op 't geweer staan. Dat zijn in de eerste plaats natuurlijk vingerafdrukken van Josua zelf. Ook van Kieveld, ja, en wat dat nog meer?’ ‘Nee,’ moest Harry toe geven, ‘'t klinkt niet eenvoudig!’ ‘We kunnen in elk geval beginnen met iedereen hier te ondervragen en dan zullen we verder zien!’ stelde meneer Bosch voor. ‘Laat alle arbeiders hier komen, Johannes.’ Toen Johannes verdwenen was zei hij: ‘Ik denk niet dat we er veel wijzer van zullen worden, want de sittigon is door de politie gevonden. Het is erg strafbaar, dus komt de dader er niet eerlijk voor uit, denk ik. Zo'n sittigon is ook vreselijk gevaarlijk.’ ‘Meneer Bosch,’ zei Harry, ‘als Josua die geweerval gezet had, zou hij mij er toch niet zo vlakbij gebracht hebben. Als ik een meter verder was gelopen zou ik zelf het slachtoffer | |
[pagina 91]
| |
geworden zijn! Dat risico zou Josua toch immers niet nemen? Het is te gek om er over te denken zelfs!’ ‘Inderdaad is dat wel énig bewijs, maar lang niet voldoende,’ zei meneer Bosch. Enige tijd later stonden alle Sabaroebewoners in groepjes verdeeld rond het kamp van meneer Bosch. ‘Mensen!’ riep deze in het Neger-Engels, ‘jullie hebben natuurlijk al lang gehoord wat er gisteren gebeurd is. De bospolitie heeft een ernstige vergissing gemaakt en mijn gast, Josua, meegenomen. Toen de sittigon afging zat hij in een boom er vlak bij. Iemand van jullie heeft het geweer van die jongen weggenomen en daarmee die sittigon opgesteld. Wie weet er iets van?’ Allen keken elkaar aan, maar er kwam niemand naar voren. ‘Komen jullie één voor één bij mij binnen. Daarna gaan jullie direct aan 't werk! Hendrik, jij bent de eerste!’ Hendrik stapte het kamp van meneer Bosch binnen en nam de pet van zijn hoofd. ‘Waar was jij vannacht. Ben je weggeweest?’ ‘Nee, meneer. Ik heb met anderen de hele avond gekaart.’ ‘Wie waren die anderen?’ Hendrik noemde wat namen en meneer maakte enkele aantekeningen. Daarna keek hij Hendrik strak aan en zei: ‘Hendrik, als je er meer van weet, spreek dan op. Een jongen is onschuldig opgepakt, terwijl iemand hier schuldig is!’ ‘Ik weet er niets van, meneer, zowaar als ik hier sta!’ ‘Goed, ga dan maar. Wie volgt?’ Met z'n blik volgde meneer Bosch Hendrik en hij zag dat deze even sprak met een andere arbeider, Rijger genaamd. ‘Rijger, kom jij eerst maar even!’ Rijger stapte naar binnen. ‘Ik, meneer?’ ‘Wat bedoel je met meneer?’ vroeg meneer Bosch. ‘Ik... bedoel... eh... ik ben onschuldig!’ verklaarde de man zenuwachtig. ‘Wat zei Hendrik zoeven tegen je, Rijger?’ | |
[pagina 92]
| |
‘Hendrik? Die zei niets!’ ‘Maar ik heb met mijn eigen ogen gezien dat hij iets tegen je zei, Rijger!’ hield meneer Bosch aan. ‘Hendrik? O ja, hij zei dat hij aan 't werk ging!’ was het antwoord. ‘Weet je dat zeker?’ ‘Ja, meneer.’ ‘Goed, ga dan ook maar aan je werk, Rijger. Je bent bedankt!’ zei meneer Bosch vriendelijk. ‘Johannes!’ Johannes kwam binnen. ‘Riep u mij?’ ‘Ga Hendrik eens even achterna en breng 'm hier terug. Let op of hij met Rijger spreekt!’ Johannes was alweer weg en even later kwam Hendrik terug. ‘Hendrik, ik had zo even Rijger hier. Ik zag dat je met Rijger praatte dus ik heb hem direct hier geroepen. Hij heeft me alles verteld, Hendrik. Hij vertelde ook wat je tegen hem zei! Wat heb je daar op te zeggen?’ ‘Heeft Rijger dan die sittigon gezet, meneer? Dat wist ik heus niet. Ik heb hem alleen gezegd dat ik direct aan 't werk ging. Rijger is een vriend van mij.’ ‘Goed, Hendrik!’ zei meneer Bosch lachend. ‘Ik probeerde 't maar. Jullie zijn in elk geval onschuldig. Wie volgt?’ Een voor een kwamen de Sabaroebewoners binnen. De stadsarbeiders en de bosnegers, maar iedereen hield zich volkomen onschuldig. ‘Nèt wat ik verwacht had!’ zuchtte meneer Bosch, toen de laatste man geweest was. ‘Zeg eens, Johannes! Waar ben jij geweest vannacht?’ vroeg hij plotseling, toen deze hem een kop dampende koffie voorzette. ‘In m'n hangmat gelegen, meneer!’ was het kwieke antwoord. ‘Wat je gelijk hebt!’ zei meneer Bosch. ‘Nu zijn we nog even ver als toen we begonnen!’ ‘Ik herinner me daar ineens, dat Josua voetsporen zag, | |
[pagina 93]
| |
toen we gisteren op 't kruispunt kwamen!’ vertelde Harry. ‘Het waren afdrukken van blote voeten. Ik herinner me dat Josua erg verbaasd was. De vorige dag had hij juist alle sporen uitgewist! “Er is iemand hier geweest,” zei Josua nog.’ ‘Ah, dat is interessant!’ riep meneer Bosch uit, maar meteen liet hij erop volgen, ‘'t heeft vannacht geregend, dus van die sporen is niets meer te zien! Jammer. Heel jammer! Bovendien lopen velen hier op blote voeten, dus het zou wel een hele uitzoeker ij worden voor de politie!’ ‘Kan Josua veroordeeld worden zonder verder bewijs?’ vroeg Harry. ‘Ik heb er geen verstand van,’ bekende meneer Bosch, ‘maar ze zullen hem vóór die tijd heus wel weer vrij laten. Kieveld probeert natuurlijk een bekentenis uit hem te krijgen!’ ‘Die krijgt hij nooit!’ ‘Zoveel te beter! We moeten nu naar andere middelen zoeken om er achter te komen wie 't gedaan kan hebben,’ zei meneer Bosch. Dat was makkelijker gezegd dan gedaan! Andere middelen! Welke? De hele dag doolde Harry doelloos door het Sabaroekamp. Hij sprak met verschillende mensen, maar hij kwam niets dichter bij de waarheid. De vrouwen van de bosnegers waren allen bezig met het koken van de maaltijd, terwijl de mannen met de houtkap in het oerwoud bezig waren. Plotseling kwam hij meneer Bosch tegen. ‘Ik ga eens kijken wat die vrouwen op 't vuur hebben staan!’ zei hij en Harry volgde hem. Bij de eerste hut gekomen groette meneer Bosch de bosnegervrouw vriendelijk. Harry kon de taal der bosnegers niet verstaan, dus hij kon niet volgen wat er gezegd werd. Na enig heen en weer gepraat zei meneer Bosch: ‘Ze zegt, dat de mannen een bosvarken geschoten hebben, gisteren! Ik zal haar eens vragen waar de restanten van 't varken zijn!’ Weer volgde een discussie, maar meneer Bosch werd niets | |
[pagina 94]
| |
wijzer. Ze liepen naar een andere hut en ook daar was varkensvlees in de pot boven het vuur! Maar ook daar kon meneer Bosch er niet achter komen hoe de vork precies in de steel zat. De vrouw zei iets over een bosvarken dat één van de bosnegers geschoten had, maar ze wist niet wie, niet waar en niet wanneer! ‘Ik heb een idee, dat ze zich van de domme houden!’ zei meneer Bosch. ‘Ik zal vanavond die bosnegers nog eris aan de tand voelen!’ ‘U kunt beginnen met de bosnegers die we eergisteren bij ons hadden!’ stelde Harry voor. ‘Die natuurlijk 't eerst!’ zei meneer Bosch, ‘maar als ze zich van de domme houden, krijg je er niet veel uit. Ze doen dan net of ze je niet begrijpen en lachen maar wat! Je zit je dan nijdig te maken, maar schiet er niks mee op!’ Langzamerhand begonnen de bosnegers uit het bos terug | |
[pagina 95]
| |
te keren, de houwer in de hand, terwijl ze meestal de bijlen in het bos achterlieten. Meneer Bosch liet de boodschap rondgaan dat hij vanavond in zijn kamp alle bosnegers wilde spreken. Direct na de avondmaaltijd kwam Johannes melden dat de bosnegers buiten stonden. ‘Mooi!’ zei meneer Bosch. ‘Laat ze allemaal binnenkomen.’ Met de ogen knipperend tegen het schelle licht van de petroleumvergasser, traden ze binnen. ‘Apatoe, Brokkosani, Auto, Leriman en Skotoe! Komen jullie vijven eerst eens dichterbij!’ De vijf mannen stapten naar voren, wat verlegen lachend. ‘Jullie hebben gisteren een varken geschoten, hoor ik van jullie vrouwen. Wie heeft dat gedaan?’ ‘Bigiman!’ zei Auto. Hij wees daarbij op een van de andere bosnegers. ‘Bigiman, kom eens hier!’ zei meneer Bosch streng. Grinnikend kwam deze naar voren. ‘Heb jij gisteren een pakira geschoten?’ ‘Ja, basie!’ was het antwoord. ‘Wáár heb je dat gedaan?’ ‘Na boesiGa naar voetnoot1)’ zei de man. De anderen begonnen weer te lachen. Ze deden alsof het een lachwekkende geschiedenis was en meneer Bosch had moeite zich niet boos te maken. ‘Ik wil precies weten wáár je die pakira gisteren geschoten hebt. Kun je me die plaats nog aanwijzen?’ ‘Nee, basie,’ lachend vertelde hij dat hij die plaats vast niet meer zou kunnen terugvinden. ‘Was 't een groot varken?’ ‘Ja, basie. Bigi gefaarlijk!’Ga naar voetnoot2) ‘Heb je 't geschoten met een sittigon?’ vroeg meneer Bosch plotseling. Een gemompel ging door de groep, maar Bigiman zei dat het | |
[pagina 96]
| |
verboden was een sittigon te zetten. Verboden door de bospolitie! ‘Ja,dat weet ik. Waarmee heb je 't geschoten?’ hield meneer Bosch aan. ‘Nanga me gon!Ga naar voetnoot1)’ was het onmiddellijke antwoord, en weer schoten enkelen in de lach. ‘Wat zeggen ze?’ vroeg Harry, die niets van de gesprekken begreep. ‘Ze zeggen dat deze man het varken geschoten heeft, maar met z'n eigen geweer.’ Hij wendde zich weer tot Bigiman. ‘Waar zijn de restanten van het varken?’ Bigiman vertelde dat ze de restanten nooit bewaarden, maar deze altijd in de rivier gooiden. ‘Zo worden we niet veel wijzer!’ bromde meneer Bosch. ‘We moeten morgen maar eens gaan kijken of dat varken er nog ligt.’ Meneer Bosch wendde zich weer tot de bosnegers: ‘'t Is goed, ik zal het verder uitzoeken. Is er iemand die me nog iets te vertellen heeft? Niemand? Dan kunnen jullie allemaal gaan. Smakelijk eten!’ Lachend verlieten de bosnegers het kamp van meneer Bosch. ‘Morgen vroeg gaan we op stap, Harry. Naar dat kruispunt!’ De volgende morgen gingen meneer Bosch en Harry het bos in. ‘Deze kant uit, geloof ik. De blokken van Apatoe heb ik die morgen éérst gemeten en die liggen deze kant uit,’ stelde meneer Bosch vast. Toen ze een uur gelopen hadden, bleef meneer Bosch staan. Had hij daar mensen zien lopen? ‘Ziet u wat?’ vroeg Harry verbaasd. ‘Ik dacht dat ik zoëven in de verte, tussen die bomen daar, iemand zag lopen. Maar nu is 'ie verdwenen!’ | |
[pagina 97]
| |
Toen ze op de plaats aankwamen waar meneer Bosch meende iets gezien te hebben, konden ze duidelijk enkele voetafdrukken waarnemen. ‘Dus toch! Zoëven liep hier iemand, maar toen hij ons opmerkte is hij er vandoor gegaan!’ ‘Wie kan dat zijn?’ vroeg Harry gespannen. ‘Ik dacht dat 't een bosneger was, maar ik kan me vergist hebben. Het was maar heel even dat ik iets zag. Ik was er niet op voorbereid!’ ‘Waarom zou die man dan bang zijn?’ ‘...dat moeten we uitvinden. Laten we eerst eens gaan kijken op dat kruispunt. Dat moet hier vlak bij zijn, als ik me niet vergis. Laat me eens kijken. We moeten dié richting uit!’ Harry keek naar alle kanten om zich heen en volgde toen meneer Bosch op de voet. Even later riep hij: ‘Dáár is 't. Recht vooruit is het kruispunt!’ Het volgende ogenblik stonden ze bij het dode varken. ‘Het is een flinke knaap!’ zei meneer Bosch. ‘Zie je hoe er hele stukken zijn af gekapt! Ik denk dat die bosnegers er met hun houwers stukken uit gesneden hebben. Van de poten is niets meer over!’ ‘Maar er zijn toch géén blote voetensporen!’ stelde Harry vast. ‘Nee, dat is vreemd. Het lijkt wel of er hier gevochten is. De grond is helemaal omgewoeld. Kijk, dat zijn waarempel sporen van een tijger, of wat ze hier dan tijger noemen. Een tijgerkatGa naar voetnoot1)). Of nee, 't zijn sporen van een poema. Ze zijn te groot voor een tijgerkat!’ ‘Zitten er hier poema's?’ ‘Ik heb ze hier nooit gezien, maar 't kan best. Hij heeft het dode varken zeker geroken. Eigenaardig dat er dan helemaal geen afgekloven beenderen liggen. Bovendien eet een poema geen dood vlees, voor zover ik weet. Dat doen hyena's en jakhalzen, maar die zijn er in Suriname niet. Als er een | |
[pagina 98]
| |
poema aan 't werk geweest is, moeten er toch beenderen iggen! Laten we in de omtrek eens goed zoeken, Harry!’ Meneer Bosch en Harry zochten daarop de gehele omgeving af. Het dode dier verspreidde een onaangename geur en al gauw besloten ze het op te geven. ‘Vreemd geval!’ zei meneer Bosch. ‘Dat zijn duidelijke sporen van de poema, of misschien de jaguar. Dat kan ook. Kijk, de sporen lopen overal rond het varken. Tja, er moet hier een poema aan 't werk geweest zijn. Die heeft zich lekker te goed gedaan.’ ‘En al die beenderen ingeslikt?’ vroeg Harry. ‘Dat begrijp ik ook niet, maar die zullen wel ergens liggen. We hebben hier verder weinig meer te zoeken, hè? In welke boom zaten jullie, toen het gebeurde?’ ‘In die boom, daar. Op de tweede tak!’ wees Harry. ‘Wat zullen jullie geschrokken zijn, toen dat schot afging! Waar stond die sittigon eigenlijk?’ ‘In dat bosje. Meneer Kieveld ontdekte 'm het eerst. Hij zag ineens een groen touwtje bij het varken en toen vond hij de geweerval!’ ‘Kom, dan gaan we maar. Ik vraag me wel af wie dat was, die we zoeven zagen lopen! Wat zou die hier zoeken? Geen vlees, want dat is al bedorven. En... helemaal geen mensensporen. Jullie eigen sporen zijn uitgeregend en daarna is er niemand meer geweest...?’ ‘Behalve die poema!’ zei Harry. ‘Behalve die poema...’ |