Sittigon
(1957)–Constant Butner– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 73]
| |
Josua gearresteerd.‘Vandaag is 't houtmeten!’ zei meneer Bosch. ‘Jullie hebben hier nu al een en ander gezien en meegemaakt de laatste dagen, maar je bent nog niet bij 't houtmeten geweest. Hebben jullie lust om mee te gaan?’ ‘Graag, meneer!’ klonk het uit twee monden tegelijk. ‘Wat gaat u meten?’ vroeg Harry. ‘Kijk, dat zit zo. De bosnegers hier kappen de bomen en wij halen ze weg. Ze worden betaald naar de afmetingen van de gekapte bomen. Als een bosneger een stuk of twintig bomen geveld heeft, komt hij vragen of ik ze wil meten. Dat doe ik dan voor vijf of zes man tegelijk.’ ‘Hoelang doet zo'n man over twintig bomen?’ ‘Dat hangt er van af of het hard of minder hard hout is wat hij kapt. Ze hebben opdracht alléén de houtsoorten wana, kopi en basralocus te kappen. Deze laatste is veel harder dan de eerste twee en de bosneger krijgt er ook meer voor betaald. Bovendien moeten ze de gevelde bomen vierkant bekappen, dus dat duurt ook wel een tijdje. Het hout moet aan verschillende eisen voldoen en daar ontstaat bij de meting nogal eens herrie over!’ ‘Wanneer gaat u?’ vroeg Josua. ‘Zo dadelijk. Ik ga meten voor vijf bosnegers. Ze komen dadelijk hier,’ zei meneer Bosch. ‘Ik neem m'n geweer mee!’ zei Josua. ‘Ik heb 't nog helemaal niet gebruikt.’ ‘Meneer Kieveld komt dadelijk ook. Die moet de blokken afstempelen. Dat is voor de houtcontrole in de stad.’ ‘Gaat dié mee?’ vroeg Josua verschrikt. ‘Ja zeker. Elk blok hout dat ik gemeten en goedgekeurd | |
[pagina 74]
| |
heb, wordt door de bospolitie afgestempeld. Met een grote hamer slaat hij er een merk in van Lands-Bosbeheer.’ ‘Trek je toch niks van die politieman aan, Josua!’ zei Harry. ‘Die man is geloof ik zo kwaad niet. Zeg maar niks tegen 'm, dan kom je ook niet in moeilijkheden!’ Nauwelijks had Harry dit gezegd of ze hoorden de boot van de bospolitie al en weinige minuten later stond meneer Kieveld voor hen. ‘Wat is er met de drie arrestanten gebeurd?’ vroeg Harry. ‘Die heb ik doorgezonden naar de stad. Daar moeten ze berecht worden. Omdat al 't geld terecht is, zal de straf wel meevallen, denk ik,’ zei meneer Kieveld. Intussen waren de vijf bosnegers ook gekomen en ze konden op weg gaan. Meneer Bosch schreef eerst even de namen van de vijf man in een boekje. Hij zou ze namelijk na de meting moeten uitbetalen. ‘Apatoe’ heette de eerste. ‘Skotoe’ de tweede, ‘Brokkosani’ de derde, ‘Auto’ nummer vier en ‘Leriman’ was de vijfde. Josua droeg zijn geweer over de schouder en hij had een paar patronen in zijn zak gestoken. Wie weet zouden ze wild zien en dan moest hij toch eens een keer iets schieten! Brokkosani kwam naast hem lopen en bekeek zijn geweer. Daarna vroeg hij iets aan Josua. ‘Hij wil m'n geweer hebben!’ zei Josua lachend. ‘Hij vraagt of ik 't hem cadeau wil geven!’ ‘Brutalen hebben de halve wereld!’ zei Harry. ‘Ja, maar ik geef 't niet!’ Een eindje verder begon Brokkosani weer. Hij vroeg wat Josua voor het geweer in ruil wou hebben, maar deze vertelde hem dat hij het geweer niet wilde ruilen. ‘Zeg 'm, dat hij er zelf een moet kópen!’ zei Harry. ‘Hij zegt dat 'ie geen geld genoeg heeft. Hij heeft pas een nieuwe bijl gekocht.’ Het bleek al gauw dat de vijf bosnegers rasbedelaars waren. | |
[pagina 75]
| |
Ze vroegen om geld, sigaretten en patronen. Meneer Bosch gaf ze alle vijf een sigaret, maar daar bleef het bij. Ze moesten een eind door het dichte oerwoud lopen, vóór ze bij de blokken kwamen. Meneer Bosch inspecteerde de blokken eerst, mat toen de lengte en dikte en noteerde die in een boekje. De bosnegers, die niet konden lezen of schrijven, bleken 't lang niet altijd eens te zijn met de meting. Soms ontspon zich een heftige woordenwisseling en leek het erop of meneer Bosch met de meting zou ophouden, maar altijd weer kwam de zaak in orde. De bosnegers trachtten soms hemel en aarde te bewegen om meneer Bosch een paar centimeters méér in zijn boekje te laten noteren! ‘In vroeger dagen, een paar honderd jaar geleden, hebben de Hollanders heel wat met die bosnegers te stellen gehad,’ vertelde meneer Bosch. ‘Ze vormden toen een voortdurende bedreiging voor de afgelegen plantages. Nu en dan overvielen ze die en roofden dan geweren, kruit, voedsel en verder alles wat maar van hun gading was.’ ‘Vertelt u daar eens iets meer over?’ vroeg Harry. Terwijl ze achter de bosnegers aanliepen, op weg naar de volgende partij blokken, begon meneer Bosch: ‘Weten jullie eigenlijk wel hoe de Hollanders in Suriname kwamen?’ De jongens moesten bekennen dat ze daar nooit bij hadden stilgestaan. ‘In 1667 werd Krijnsen, een van onze zeehelden in die dagen, er op uit gestuurd om Suriname op de Engelsen te veroveren. Met zeven schepen vertrok hij en na ruim twee maanden zeilen verschenen ze op de Suriname-rivier voor 't fort. Dat heette toen Willoughby-fort. Lord Willoughby of Parham was toen eigenaar van Suriname. Het fort gaf zich over en Krijnsen noemde het “fort Zeelandia”, naar het vlaggeschip van zijn kleine oorlogsvloot. Onderweg naar Suriname hadden ze er hier en daar nog een paar schepen bij gekaapt. Wij waren in die tijd weer eens in oorlog met Engeland, de tweede Engelse oorlog. Krijnsen had opdracht na | |
[pagina 76]
| |
de verovering van Suriname verder te zeilen. Ze leverden enkele malen slag met de Engelse vloot in de West en acht maanden na 't vertrek kwam de vloot weer in Nederland terug. De vrede van Breda, na de tocht naar Chattam, waarvan je op school geleerd hebt, maakte een eind aan de oorlog en wij behielden Suriname. Intussen deden de Engelsen in de West een aanval op Suriname en toen enkele maanden na de vrede van Breda enkele van onze schepen in Suriname aankwamen, bleek de kolonie weer in Engelse handen te zijn. Krijnsen werd toen weer met z'n Zeelandia en andere schepen uitgezonden en in mei 1668 veroverde hij wederom fort Zeelandia. Het leger dat de Hollanders in die dagen in Suriname er op na hielden, bestond hoofdzakelijk uit misdadigers, uit tuchthuizen enzovoorts! Zelfs werd een der eerste gouverneurs, Van Aerssen, door deze misdadigers vermoord. De Engelsen hadden vóór die tijd al slaven ingevoerd voor 't werk op de plantages en geregeld liepen die weg. Ze vluchtten naar de bossen en werden “bosnegers”. Deze ontvluchte plantageslaven begonnen een bedreiging te vormen. Het tegenwoordige Sommelsdijk, waar de Commewijne- en Cottica-rivieren samenvloeien, was vroeger een fort, gebouwd in 1685. Het diende ter bescherming tegen de aanvallen van de Indianen. In 1734 bouwde men het fort Amsterdam, waar de Suriname- en Commewijne-rivieren samenvloeien. Nu is er van dat fort nog maar weinig over. Het diende voor de verdediging van Suriname tegen buitenlandse vijanden. Op vele plaatsen werden versterkte posten gebouwd tegen aanvallen van bosnegers. Jullie hebben misschien wel eens gehoord van het zogenaamde “Kordonpad”. Die naam dateert uit die dagen. De versterkte posten lagen in een lijn van Jodensavannah aan de Suriname-rivier naar de bovenloop van de Commewijne-rivier en vandaar naar het noorden. De posten waren onderling verbonden door een pad en grote gedeelten van dit “Kordonpad” worden nu nog steeds gebruikt door de bosbewoners. Deze | |
[pagina 77]
| |
posten hebben goed geholpen tegen de strooptochten van de bosnegers. Zo, dat was een héél klein stukje geschiedenis van Suriname!’ zei meneer Bosch lachend. Intussen waren ze weer bij een gevelde boom gekomen. Meneer Bosch sloeg met de achterkant van een bijl tegen de kop van het blok en ontdekte dat dit blok ‘gepropt’ was. Onmiddellijk werd deze poging tot bedrog gestraft met algehele afkeuring van het blok. ‘Altijd proberen ze 't weer!’ zei meneer Bosch. ‘Wat ze gelijk hebben!’ lacht Josua. ‘Ik zou ook niet graag zo'n dikke boom doorkappen voor niets!’ Meneer Kieveld vatte direct vlam. ‘Zo, vind jij dat ze gelijk hebben. Bedrog, hè? Als hij met de houwer tegen de boom slaat, moet een kenner kunnen hóren dat de boom hol is!’ ‘Niks zeggen,’ fluisterde Harry, en Josua hield zijn mond, al wierp hij een woedende blik in de richting van de politieman.
Een eind verder bleven de bosnegers plotseling staan en wezen naar de grond. Een druk gesprek volgde. ‘Een dierenpad!’ zei Josua. ‘Kijk, dat zijn sporen van een boffroe! Het zijn verse sporen. Er is een kruispunt hier. Eén pad komt van die kant en één komt van die andere kant. Als je je hier verstopt, kan je een boffroe schieten! Vanuit die boom daar bijvoorbeeld!’ ‘Weet je waar ík wel zin in zou hebben? Om hier eens met m'n kiektoestel terug te komen en dan in die boom te klimmen. Als er wat over dit dierenpad komt, zou ik een mooie foto kunnen maken. Een foto van een tapir in 't wild!’ ‘Nou, dat kunnen we toch doen? Waarom niet?’ zei Josua. ‘Ja, maar niet schieten!’ zei Harry. De jongens waren een eindje achtergebleven en stonden op het kruispunt van de beide dierenpaden. | |
[pagina 78]
| |
‘Gebruiken de boffroes dat pad dan geregeld?’ vroeg Harry. ‘Ja, het zal wel naar een drinkplaats leiden. Geregeld gebruiken ze zo'n pad.’ ‘Zullen we morgen hier terugkomen? Morgenochtend? Dan gaan we in die boom dáár zitten; dat is er juist een prachtige boom voor, Josua!’ Brokkosani was bij de jongens gebleven en bekeek de sporen nauwkeurig. Hij snuffelde eens aan de grond. ‘Boffroe!’ bromde hij in zich zelf. ‘Kom, Josua, anders raken we | |
[pagina 79]
| |
de anderen kwijt!’ riep Harry. ‘Weet jij morgen de weg hierheen?’ ‘Als ik in 't bos eenmaal ergens geweest ben, vind ik het altijd weer terug,’ verklaarde Josua. Het was een vermoeiende dag. De blokken van de vijf bosnegers lagen erg ver uiteen en nergens waren nog sleepwegen of voetpaden in dit gebied. ‘Die worden pas aangelegd als 't hout gekeurd en gemeten is,’ had meneer Bosch uitgelegd. Josua en Harry bleven achteraan lopen, zodat er geen moeilijkheden tussen meneer Kieveld en Josua konden komen. 's Avonds had Harry aan meneer Bosch gevraagd waarom de bospolitieman het toch zo op Josua gemunt had. ‘Och,’ zei meneer Bosch, ‘'t is een eigenaardige kerel, die Kieveld. Die eerste ontmoeting tussen Josua en hem is wat ongelukkig geweest en dat kan hij nu niet verkroppen. Hij vindt zichzelf bovendien heel erg belangrijk. Ik heb ook vaak moeilijkheden met 'm gehad, maar ik móét nu eenmaal met hem samenwerken, dus ik laat 'm maar kletsen!’ Meneer Kieveld bleef die nacht op Sabaroe over, omdat er de volgende dag weer gemeten zou worden. ‘Morgenochtend vroeg gaan Josua en ik naar dat kruispunt van die dierenpaden,’ zei Harry. ‘We klimmen daar in een boom en dan zal ik proberen foto's te maken, als er een tapir langs komt!’ ‘Je kunt het natuurlijk proberen,’ zei meneer Bosch, ‘maar ik geef je niet veel kans, want er zitten hier niet veel tapirs.’
De volgende morgen waren Harry en zijn vriend alweer vroeg op pad. Josua had de richting goed onthouden en na enig zoeken vonden ze het kruispunt terug. Harry had zijn kiektoestel aan een riem om zijn hals hangen, terwijl Josua zijn geweer had thuisgelaten. Hij droeg een rugzak van meneer Bosch en daarin hadden ze brood en drinken voor de hele dag. | |
[pagina 80]
| |
‘Nu moet je verder erg stil zijn, Harry,’ fluisterde Josua. Hij bleef plotseling staan en wees naar de grond. ‘Vóór we gisteren doorliepen heb ik alle sporen in het dierenpad hier uitgewist om te kunnen zien of er daarná nog een boffroe zou langs komen. Kijk! Dat zijn boffroesporen, dus vannacht of gisterenmiddag is er een langs gekomen, maar...er zijn daar ook voetsporen, zie je dat? Blote voeten!’ zei Josua. ‘Daar begrijp ik niks van. Ik weet zeker dat ik hier op 't kruispunt àlle sporen heb uitgewist. Er is nà ons iemand hier geweest...’ ‘Nou, dat kan toch?’ ‘Ja, maar dat is toch wel heel toevallig. Er zijn hier geen mensenpaden en het oerwoud is zo groot!’ ‘Zullen we in dié boom klimmen, Josua?’ ‘O.K. Die tweede dwarstak daar is goed. We zitten daar net hoog genoeg en je hebt een goed uitzicht over 't kruispunt.’ De jongens klommen vlug in de boom. De stam was dicht begroeid met mos en de klimpartij viel niet mee. Josua zat het eerst op de tak, die ze tot observatiepost hadden uitgekozen. Harry volgde even later. ‘Nou stil!’ fluisterde Josua. Harry nam zijn toestel en keek in de zoeker, terwijl hij die richtte op het kruispunt van de dierenpaden. ‘Het punt komt er mooi op!’ fluisterde hij. ‘Kijk, er valt net een beetje zon op ook!’ Toen ze een hele tijd doodstil hadden zitten wachten, hoorden ze vreemde geluiden uit de omliggende bomen. ‘Monkey-monkey'sGa naar voetnoot1),’ fluisterde Josua. ‘In die boom, dáár!’ Harry zag ze ook. Grijsgeel gekleurde apen sprongen van tak op tak. Blijkbaar hadden ze de aanwezigheid van twee mensen niet opgemerkt. Ze hadden lange staarten en een wit behaard gezicht. Sommigen lieten zich van hogere takken pardoes omlaag vallen, om dan weer lagere takken te grijpen, | |
[pagina 81]
| |
maar nooit kwam er een op de grond terecht. Ze aten zaden en kleine blaadjes en het was aardig de dieren zo te kunnen bespieden. De apen zaten elkaar achterna door het gebladerte en Harry moest zich nu en dan een beetje uitrekken om de dieren in hun malle sprongen te kunnen volgen. Plotseling verloor hij bijna zijn evenwicht en vlug moest hij zich aan een andere tak vastgrijpen. Deze onverwachte beweging was door enkele van de apen opgemerkt en deze gingen vreselijk te keer. Alle apen keken nu hun richting uit, waarbij ze de kop op grappige wijze helemaal scheef hielden, alsof ze het beeld omgedraaid zagen! Het duurde echter maar kort, want zodra enkele de vlucht namen, volgde de rest in een oogwenk. De rust was weldra weergekeerd. ‘Een koni'koniGa naar voetnoot1),’ fluisterde Harry even later. Vlak bij het kruispunt zagen ze een koni-koni lopen. Behoedzaam bewoog het slanke diertje zich over de bosgrond, klaar om bij het minste verdachte geluid met enkele grote sprongen in het dichte struikgewas te verdwijnen. ‘Wat jammer dat ik nu m'n geweer niet heb meegenomen. Dan hadden we vanavond koni'koni in de pot! Wat ik je brom!’ fluisterde Josua, maar het dier had de stem gehoord. Even richtte het de kop op en het volgende ogenblik was het al verdwenen. Een aantal boshagedissen kroop naar een plekje zon, in het midden van het kruispunt en begon daar kuiltjes te graven, waarin ze heerlijk gingen zonnebaden. Ze draaiden zich behaaglijk in de rondte. Enkele hagedissen speelden krijgertje en renden door het rulle zand van het dierenpad, maar steeds kwamen ze weer op het zonnige plekje terug, om zich daar in de warmte te koesteren. De uren vlogen voorbij. De hagedissen waren gebleven. Het plekje zon verplaatste zich, maar de hagedissen gingen mee. Nu en dan zagen ze een anamoeGa naar voetnoot2), een bosrat of een | |
[pagina 82]
| |
bon-bonniGa naar voetnoot1), maar de grotere dieren, waarvoor ze gekomen waren, lieten zich niet zien. ‘Ik word stijf!’ fluisterde Harry. ‘Zullen we langzamerhand maar teruggaan? Misschien een andere dag nog eens?’ zei hij een beetje teleurgesteld. Plotseling vlogen de hagedissen verschrikt uiteen en in alle richtingen verdwenen ze onder het gebladerte. Josua gaf Harry een por met zijn elleboog. In de verte hoorden ze een knorrend geluid. De jongens zaten doodstil en staarden naar het dierenpad onder hen. Zouden ze toch geluk hebben? Harry's hand trilde van opwinding. Zou hij zo wel een foto kunnen maken? Het geluid kwam dichterbij, maar door het dichte bos konden ze het dierenpad niet ver overzien. De spanning groeide met de minuut. ‘Bosvarkens’, fluisterde Josua zo zacht mogelijk. ‘Hoor maar.’ Plotseling verscheen daar een groot zwartgrijs varken. Hier en daar wroette het met de lange snuit in de grond, waarbij het een knorrend geluid maakte. Harry hield zijn toestel gereed om, zodra het dier het midden van het kruispunt bereikt zou hebben, af te drukken. Het varken volgde nog steeds het dierenpad. Het was nu vlak bij de plaats waar een minuut geleden nog de hagedissen zich lagen te warmen in de zon. Gespannen volgden de jongens de bewegingen van het grote dier. Nog één meter en het zou het kruispunt passeren... Een geweerschot verbrak plotseling de spanning. De jongens schrokken geweldig. Wie schoot daar? Het varken was dodelijk getroffen vóór het kruispunt neergevallen en sloeg enige malen wild met de achterpoten, om dan roerloos te blijven liggen. ‘Wat was dat?’ vroeg Harry met trillende stem. ‘Iemand heeft geschoten!’ kon Josua er met moeite uitbrengen. ‘Zie jij iemand?’ vroeg Harry weer. | |
[pagina 83]
| |
‘Ik niet, maar hij zal zó wel komen opdagen. Blijf stil zitten.’ Angstig keken de jongens in het rond, maar er was geen mens te zien. ‘Begrijp er niks van!’ fluisterde Harry, ‘hoe kan dat nou?’ ‘Zullen we eens kijken?’ zei Josua. ‘Ben je niet wijs? Wil je óók een schot in je buik krijgen? Er is iets niet pluis hier. Blijf zitten waar je zit!’ Ze bleven doodstil zitten, maar er kwam niemand opdagen. ‘We kunnen hier niet tot vanavond blijven zitten, Harry. Kom, ik ga naar beneden. Ik begrijp er niets van.’ ‘Tja, wat moeten we doen? Iemand heeft toch geschoten? Waarom komt die jager niet te voorschijn? Zou hij ons gezien hebben?’ ‘Wat zou dat, hij hoeft voor ons toch niet bang te zijn?’ zei Josua weer. ‘Nee, maar ik begrijp er niks van. Vooruit, laten we dan maar eens kijken.’ Voorzichtig lieten de jongens zich uit de boom glijden. Toen ze bij het getroffen bosvarken stonden zei Josua: ‘Een buikschot.’ Ze keken om zich heen maar zagen niets verdachts. Wie zou het dodelijke schot gelost hebben en waarom kwam hij niet te voorschijn? ‘Zullen we weggaan?’ zei Josua een beetje angstig. ‘En dat varken?’ ‘Raak het niet aan! Ik vertrouw 't niks!’ Net toen de jongens wilden weggaan hoorden ze een stem achter zich. ‘Ho, daar! Wacht 'es even!!’ Het was de stem van meneer Kieveld! Dodelijk verschrikt keken de jongens in de richting waar de plotselinge stem vandaan kwam. Meneer Kieveld kwam naderbij. ‘Zo, zo, zijn jullie aan 't schieten? Ik was hier net in de | |
[pagina 84]
| |
buurt met de houtmeting en ik dacht, kom, ik ga eens even kijk wie daar aan 't jagen zijn. Het is warempel dat brutale kereltje weer!’ zei de politieman grijnzend. ‘Dan heeft u 't alweer mis!’ antwoordde Josua, ‘want we hebben niet geschoten. We hebben niet eens een geweer bij ons!’ ‘Niet geschoten? En wat is dàt dan?’ en hij wees op het varken. ‘Heb je dat soms met 'n katapult gedaan?’ ‘Ik weet niet wie dat beest geschoten heeft. Wij zaten in die boom, daar. Het varken kwam van die kant aangelopen en ineens schoot iemand, maar wie, weet ik niet! We hebben een hele tijd gewacht, maar we hebben niemand gezien!’ zei Harry. ‘Heel interessant is dat!’ zei meneer Kieveld. ‘Spoken, hè?’ Hij liep op het dode dier toe en bekeek de schotwond. ‘Hmmm, een hagelschot. Waar is het geweer dat je gisteren bij je had?’ vroeg hij aan Josua. ‘In 't kamp!’ was het korte antwoord. ‘En al hàd ik 't geschoten, wat dan nòg?’ ‘Kom, Josua! We gaan naar 't kamp terug,’ zei Harry. ‘Tut tut. Wachten jullie eventjes. Schoten vallen bij ons in Suriname niet zo maar uit de lucht!’ Meneer Kieveld bukte zich plotseling en raapte een groen touwtje op. ‘Ha!’ zei hij. Hij volgde het touw en... in het struikgewas, langs het dierenpad, stond een geweer opgesteld! ‘Een sittigon!Ga naar voetnoot1)’ riep meneer Kieveld uit. ‘Zo zo. Spoken, hè? Ja ja. Dus dáárom hebben jullie ineens zo'n haast!’ Meneer Kieveld nam het geweer op en bekeek het zorgvuldig. ‘Wie z'n geweer is dat?’ vroeg hij bars. ‘... mijn geweer!’ bekende Josua. ‘Míjn geweer! Hoe kan dat? Hoe is dàt mogelijk? Iemand heeft het hier neergezet! Ik heb er niets mee te maken!’ | |
[pagina 85]
| |
‘Ha ha!’ lachte de politieman. ‘Dat zei Ramdjan ook, toen hij gepakt werd! Die wist ook van niets! Je weet natuurlijk wel, dat het zetten van een sittigon ten strèngste verboden is!’ ‘Waarom?’ vroeg Harry argeloos. ‘Jij bent een bakkra en jij wéét dat misschien niet. Zo'n geweerval is dodelijk gevaarlijk voor mensen. Verbeeld je dat het iedereen vrij stond geweervallen te plaatsen, dan zou niemand het bos meer in durven. De mensen moeten tegen gevaarlijke individuen als jouw vriend daar beschermd worden!’ ‘Maar Josua hééft er niks mee te maken, meneer Kieveld!’ zei Harry beslist. ‘We zijn sámen naar hier gelopen en hij had geen geweer bij zich!’ ‘Jij bent blijkbaar ook niet in je eerste leugen gestikt!’ merkte meneer Kieveld op. ‘Eerst een sittigon zetten en dan een eindje gaan wandelen. Jullie hoorden 't schot en toen zijn jullie komen kijken wat de | |
[pagina 86]
| |
buit was! Maar op 't juiste moment was de bospolitie ter plaatse. Meneer Kieveld komt kijken wat zíjn vangst is!’ ‘Niet waar!’ begon Josua weer. ‘Houd jij je mond nu maar dicht verder, anders zal ik eens heel gauw maatregelen met je nemen. Gaan jullie maar terug naar 't kamp, ik zie jullie daar straks wel en... eh... jij, kereltje, gaat met mij mee vanavond!’ De politieman hing het geweer om zijn schouder en liep weg. ‘Probeer niet te vluchten, hoor, want we hebben je zó weer! Denk maar eens aan Ramdjan, gisteren!’ riep hij nog.
Vlak voor het vallen van de avond kwamen meneer Bosch en de politieman in het kamp terug. ‘Wat is er nu in hemelsnaam gebeurd, jongens?’ begon hij direct, toen hij de jongens zag zitten. ‘Hoe komen jullie erbij om een sittigon te zetten? Je weet toch dat zoiets streng verboden is. Dat is vreselijk gevaarlijk!’ ‘Wij hebben geen sittigon gezet, meneer Bosch. Heus niet!’ zei Harry. ‘Als wij dat kruispunt van die dierenpaden waren overgestoken, waren we zelf doodgeschoten door dat geweer! Wij hebben 't daar niet neergezet. Werkelijk waar. Wíj niet!’ ‘Josua..., zo heet jij toch, hè manneke?’ begon meneer Kieveld. ‘Je bent op heterdaad betrapt. Ontkennen heeft helemaal geen zin meer!’ ‘Ik heb niets te bekennen. Ik heb er niets mee te maken!’ riep Josua woedend uit. ‘Waar was je geweer dan, toen jullie vanmorgen weggingen, Josua?’ vroeg meneer Bosch vriendelijk. ‘Gisteravond heb ik het hier neergezet, met twee patronen ernaast!’ en hij wees naar een hoek van het kampje. ‘Of het vanmorgen er nòg stond weet ik niet, want ik heb niet gekeken!’ ‘Juist ja, niet gekeken, hè!’ viel meneer Kieveld weer uit. ‘Ja, maar meneer Kieveld,’ kwam meneer Bosch tussenbeiden, ‘het is toch mógelijk, dat een ander die sittigon gezet | |
[pagina 87]
| |
heeft? Die heeft misschien Josua's geweer hier weggenomen!’ ‘Onzin!’ besliste de politieman. ‘De rechter moet dat maar uitzoeken. Bovendien heeft haast iedereen hier een geweer, dus waarom zou iemand zíjn geweer wegnemen?’ en hij wees op Josua. ‘De rechter?’ zei meneer Bosch. ‘Ja, ik neem dit gevaarlijk heerschap mee naar Wayambo moffo!’ ‘Maar... meneer Kieveld. Ik betaal graag een borgstelling, dan hoeft hij toch niet mee? Hij logeert hier en ik ben verantwoordelijk voor hem!’ ‘Nu niet meer! Van nu af aan logeert hij bij mij en ben ík verantwoordelijk voor zijn welzijn, meneer Bosch!’ antwoordde de politieman. ‘Ik werk niet met borgstellingen en die dingen, ik moet mijn plicht doen. Zulke individuen zijn veel gevaarlijker dan iemand die wat geld steelt, en toen kwam u óók niet met een borgstelling, is 't niet?’ voegde hij er grijnzend aan toe. ‘Dat was toch heel wat anders? Het is toch niet bewezen dat Josua die sittigon gezet heeft?’ zei meneer Bosch, die nu kwaad begon te worden. ‘U maakt toch niet uit wat ík doen moet, is 't wel?’ antwoordde meneer Kieveld. ‘Die jongen heeft de wet overtreden en een sittigon is een héél ernstig geval! In naam van de wet arresteer ik Josua. Kom manneke! Stap in m'n boot. We gaan!’ ‘Dan ga ik méé!’ riep Harry uit. ‘Blijf jij maar rustig hier, Harry, ík ga natuurlijk mee!’ zei meneer Bosch beslist. ‘U doet maar wat u wilt, maar u gaat niet met míj mee, meneer Bosch. Ik heb bij de uitoefening van mijn plicht geen steun nodig! Maakt u zich over deze schavuit geen zorgen. Bij meneer Kieveld is hij in goede handen, en... àls hij zo onschuldig is, komt hij wel weer vrij! Ha ha! Onschuldig! | |
[pagina 88]
| |
Goedenavond!’ De politieman nam Josua bij de arm en duwde hem in de richting van de boot. ‘Blijf van me af!’ schreeuwde Josua, buiten zichzelf van woede. ‘Wil je je soms verzetten?’ vroeg meneer Kieveld dreigend. ‘Josua, ga maar mee,’ zei meneer Bosch kalm. ‘Op 't ogenblik kunnen we niets doen. Maak je niet ongerust. We zullen alles in 't werk stellen om je zo gauw mogelijk weer vrij te krijgen!’ Josua nam zijn koffertje op en ging naar de politieboot. ‘Ik heb het niet gedaan, meneer Bosch!’ riep hij nog. Even later verdween de boot om de bocht van de rivier. Harry bleef met tranen in de ogen de boot nakijken. Josua keek niet meer om. Toen het gegons van de boot niet meer te horen was, draaide hij zich om en zei: ‘Hoe is 't mogelijk, meneer Bosch! Josua ís onschuldig!’ ‘Tja, ik geloof je graag, maar we moeten het bewijzen. Het wàs toch z'n eigen geweer!’ ‘Wat zouden ze nou met Josua doen?’ ‘Maak je daarover maar niet te druk, Harry. In Suriname wordt de pap meestal niet zo heet gegeten als 'ie wordt opgediend!’ |
|