Sittigon
(1957)–Constant Butner– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 20]
| |
Vogelspinnen, kakkerlakken en pipa's.‘Heb je al plannen voor je vakantie, Harry?’ vroeg meneer Donkers op een ochtend aan het ontbijt. ‘Josua heeft het oude geweer van z'n vader gekregen, want baas Voorn heeft een nieuw gekocht. Hij wil wat gaan jagen, dus dan ga ik maar eens mee. Er is op de plantage genoeg te doen en te beleven. We zullen ons niet vervelen, Vader!’ ‘Ik heb een brief gekregen van een goede vriend van me, meneer Bosch. Hij is administrateur op de grote houtexploitatie Sabaroe. Ik heb hem indertijd wel eens over jou en Josua gesproken. Ik heb hem verteld over jullie dierententoonstelling twee jaar geleden en ook over jullie noodlanding aan de Oelemari, met Stunt, tussen de Oyarikoelè's. Hij schrijft nu, dat jullie, als je zo veel van het oerwoud en wilde dieren houdt, in de komende vakantie wel op Sabaroe mogen komen logeren. Hebben jullie daar zin in?’ ‘Zin in? Natuurlijk Vader! En ik weet zeker dat Josua ook graag mee zal gaan! Waar ligt Sabaroe ergens?’ ‘Sabaroe ligt aan de Coppename, ruim een dag varen vanaf de Coppename-monding.’ ‘Maar hoe komen we daar?’ ‘Meneer Bosch schrijft, dat jullie met de z.g. “binnendoor” tot de monding van de Wayambo mee kunnen. Daar zal een buitenboord van Sabaroe jullie komen ophalen.’ ‘Wat is die binnendoor?’ ‘Dat is een geregelde bootdienst, die van Paramaribo, via het Saramacca-kanaal, de Coppename-rivier, de Wayambo-rivier en de Nickerie-rivier naar Nickerie gaat. Hij vaart dus niet over zee maar binnendoor, over de rivieren.’ ‘Is dat een mooie boot, Vader?’ | |
[pagina 21]
| |
‘Ha, ha! Mooi? Nou, schrik maar niet! Hij vaart met twee snelheden, “langzaam” of “stop”. De binnendoor doet alle nederzettingen langs die rivieren aan, enfin, jullie zult 't wel zien.’ ‘Slapen we op die boot?’ ‘Ja, maar je moet je hangmat meenemen. Aan boord slaapt iedereen in 'n hangmat. Die hangen ze dan allemaal naast elkaar. Heel gezellig! Ook op Sabaroe slaap je natuurlijk in een hangmat.’ ‘Wanneer mogen we gaan?’ ‘Meneer Bosch zegt, dat de binnendoor elke week vaart, en ze sturen altijd de buitenboord naar Wayambo-monding, om de post en passagiers voor Sabaroe over te nemen.’ ‘Wat is die Wayambo-monding?’ vroeg Harry nieuwsgierig. ‘Niets. Alleen maar een bospolitiepost. Meneer Bosch heeft de bospolitie daar gewaarschuwd dat jullie waarschijnlijk komen en als de buitenboord er nog niet is, kunnen jullie daar je hangmatten ophangen, want je komt er om ongeveer vier uur in de ochtend aan!’ ‘Ik ga direct naar Josua. Oei, wat zal die in z'n schik zijn! Naar Sabaroe! De Coppename op. Twee weken in 't oerwoud!’ Harry rende de plantage over naar het planken huisje van baas en vrouw Voorn. Josua stond voor het huis met zijn geweer in de hand. Op enige afstand had hij een leeg blikje neergezet. Hij was zich aan het oefenen in het schieten. ‘Hallo, Harry!’ riep hij. ‘Ook eens schieten?’ ‘Zijn die patronen niet duur?’ vroeg Harry. ‘Jawel, maar m'n vader laadt ze zelf. Hij heeft een hele doos lege hulzen, kruit, hagel en slaghoedjes.’ Harry nam het geweer van Josua over. Hij mikte en schoot... mis! ‘Mis!’ riep Josua lachend. ‘Je moet het geweer stil houden als je mikt!’ | |
[pagina 22]
| |
‘Ik houd niet van jagen!’ zei Harry. ‘Ik ben niet gekomen om te schieten, maar ik heb goed nieuws, Josua!’ ‘Nieuws?’ ‘Ja, Vader heeft een brief van een vriend van hem op Sabaroe gekregen. Sabaroe ligt aan de boven-Coppename. We mogen daar komen logeren. Ik krijg over drie dagen vakantie. We gaan twee weken op Sabaroe logeren, Josua!’ ‘Heeft die meneer geschreven dat ik óók mee mag komen, weet je dat zeker, Harry?’ ‘Ik heb het net van Vader gehoord. Heb je zin?’ ‘Nou, dat hoef je toch niet te vragen. Natuurlijk heb ik zin! Ik neem m'n geweer méé!’ ‘Ik m'n fototoestel!’ zei Harry. ‘We kunnen daar leuke foto's maken!’ Harry vertelde nu alles wat zijn vader hem verteld had over de binnendoor en de hangmatten. ‘Heb jij een hangmat?’ vroeg hij. ‘Ik niet, maar ik kan die van m'n vader lenen!’ ‘Ik heb nog nooit in een hangmat geslapen!’ zei Harry. ‘M'n vader heeft er vorig jaar een voor me gekocht, maar ik heb 'm nog nooit gebruikt.’ ‘Je slaapt er lekker in, jô!’ zei Josua. ‘Mijn vader heeft er een waar een klamboe omheen gaat. Daar komt geen muskiet in!’ ‘Ga je mee, naar de rivierkant? Kijken of baas Hendrik er is!’ zei Harry. Baas Hendrik was de oudste bewoner van plantage Rustenburg. Zijn ouders hadden er al als slaaf en slavin gewerkt. Oude Hendrik, zoals de negentig jaren oude neger genoemd werd, had het altijd goed op Rustenburg gehad en daarom was hij er gebleven. ‘Dag meneer Harry, dag Josua!’ zei hij, toen de jongens plotseling voor hem stonden. ‘Baas Hendrik, Josua en ik gaan naar Sabaroe, de Coppename-rivier op. We gaan er twee weken logeren!’ | |
[pagina 23]
| |
‘Nou, jongens, jullie gaan ver van huis hoor. Oude Hendrik is nog nooit op de Coppename geweest. In mijn negentig jaren ben ik nooit verder gekomen dan het vliegveld Zanderij. Wie woont er op Sabaroe?’ ‘Het is een houtexploitatie. Ze kappen er hout voor de zagerij in de stad,’ antwoordde Harry. ‘Wat heeft u daar aan uw voet, baas Hendrik?’ ‘Een sika!’ ‘Sika? Wat is dat voor iets?’ ‘Ze noemen 't ook wel zandvlooien. Die leggen hun eitjes net onder de nagelrand van je tenen. Daar heb je dus alleen last van als je op blote voeten loopt. Je krijgt dan een gezwel op je teen, zo groot als een erwt. Dan snijd je 't gezwel open en met een naald wip je er het hele nest eitjes uit. Daarna gooi je er maar wat jodium op en klaar is Kees!’ ‘Leggen die sika's hun eitjes in de mensenhuid, baas Hendrik?’ vroeg Harry ongelovig. ‘Ja, en daar merk je niets van. Eerst is het een zwart stipje, dat je op een blanke huid natuurlijk kan zien, maar op een donkere huid niet. Het jeukt verschrikkelijk en het wordt een gezwel. Zo zijn er hier wel meer van die insekten, waar je voor moet oppassen. De filaria-muskiet bijvoorbeeld. Heeft u in de stad wel eens die vrouwen gezien met olifantsbenen, “bigi foetoe”Ga naar voetnoot1) noemen wij dat hier.’ Ja, dat had Harry vaak genoeg gezien. Het was een vreselijk gezicht. Soms zag je een vrouw lopen, waarvan een van de benen, of beiden, even dik waren als olifantspoten en dan nog vaak met afzichtelijke knobbels erop, als aardappels zo groot. ‘Je ziet 't het meest bij negervrouwen. In het bos komt 't helemaal niet voor. Alleen in de stad, waar de beruchte filaria-muskiet broedt in stilstaand water. Je hebt toch wel eens die mensen van de hygiënische dienst gezien? Ze komen ook wel eens hier op de plantage. Ze kijken overal rond of ze geen | |
[pagina 24]
| |
stilstaand water in poelen, lege blikjes enzovoorts vinden, want dat kweekt de muskiet.’ ‘Krijgen alleen vrouwen filaria?’ ‘Wel nee, maar bij mannen kun je het moeilijk zien door die lange broek.’ ‘Een bosspin, baas Hendrik! Daar, op uw deur!’ riep Harry ineens. ‘Och, meneer Harry, m'n huis zit vol met dat gebroed! Er zit ergens een nest. Ik heb er al overal naar gezocht en ik ben al twee keer gestoken. Ik heb er zelfs eenmaal zware koorts van gehad ook!’ ‘Bosspinnen in uw huis? Brrrr! Hu! Wat een grote is dat!’ zei Harry. Bosspinnen behoren tot de grootste spinnen in Suriname. Vogelspinnen worden ze ook wel genoemd. Zwart- of roodharige spinnen, vaak zo groot als een hand. Door de lange haren zijn het afschrikwekkende dieren, die zich vliegensvlug kunnen voortbewegen en vèr springen. Ze leven in hoofdzaak van insekten, maar het komt vaak genoeg voor, dat ze kleinere vogels tot hun prooi maken. ‘Zullen we 't huisje van baas Hendrik eens van die bosspinnen bevrijden, Harry?’ stelde Josua voor. ‘Eh, ja... maar, eh... hoe wilde je dat doen?’ ‘Nou, 't nest zoeken en allemaal dood slaan.’ ‘Springen ze niet op je?’ ‘Nee, nee! Dat doen ze niet!’ stelde baas Hendrik hem gerust. ‘Ik zou 't wel prettig vinden als jullie me zouden willen helpen, want ik ben te oud en te langzaam om ze zelf te vangen!’ ‘Ik zou voor geen geld in uw huisje slapen!’ bekende Harry. ‘Hebben jullie thuis een flitspuit?’ vroeg Josua. ‘Ja, die zal ik halen!’ ‘Daarmee kunnen we in alle hoeken en gaten spuiten. Dan komen ze wel te voorschijn.’ | |
[pagina 25]
| |
Harry was al weg en een paar minuten later kwam hij met de flitspuit aanhollen. ‘We moeten uw boeltje naar buiten dragen, baas Hendrik!’ zei Josua, die de leiding van de spinnenjacht had genomen. ‘Er staat niet veel in, dus dat is gauw gebeurd!’ zei de oude neger lachend. Josua ging het huisje binnen. Het bestond uit één enkele kamer. De wanden waren van planken, met hier en daar flinke kieren. Een paar platen gegolfd zink vormden het dak. In een hoek stond een wankel tafeltje en op de grond lag een oude matras. Een scheef kastje, waarop een paar schelpen. Aan de muur wat vergeelde platen uit ouderwetse tijdschriften. ‘Wat is dat voor een medaille?’ vroeg Harry, op een bronzen penning aan de wand wijzende. ‘Vijftig jaren trouwe dienst op deze plantage, meneer Harry!’ zei oude Hendrik trots. ‘Die heb ik van een vroegere directeur gekregen. Uw vader is de twaalfde directeur van Rustenburg, die ik meemaak. Ja, negentig jaar is een hele tijd!’ ‘Tjonge jonge,’ dacht Harry, ‘negentig jaar oud, vijftig jaar trouwe dienst en dan slaapt hij in een hutje vol bosspinnen, op een paar vodden op de grond. Een penning aan de wand voor vijftig jaar trouwe dienst. Het is in de wereld toch raar verdeeld!’ ‘Laten we de boel er eerst uitgooien!’ riep Josua. Samen droegen ze de weinige bezittingen van oude Hendrik naar buiten. Grote kakkerlakken renden in alle richtingen. Sommige waren zo groot als je middelvinger! ‘Baas, wat een ongedierte!’ riep Harry uit. ‘Hoe kunt u daarin wonen, baas Hendrik!’ ‘Op mijn leeftijd kijk je niet zo nauw, meneer Harry. Kakkerlakken doen de mensen geen kwaad en hier kunnen ze niets vernielen. Ik ben te midden van kakkerlakken opgegroeid!’ Toen alle spulletjes buiten stonden, begon Josua overal te | |
[pagina 26]
| |
spuiten. Met een oude bezem sloeg Harry dozijnen kakkerlakken dood, terwijl andere zich verborgen tussen de kieren in de wand. ‘Daar gaat een bosspin!’ riep Josua. Met een flinke mep hielp Harry het ondier naar de andere wereld. Josua drukte een kakkerlak met z'n grote teen dood. ‘Klik’ ging het. De rillingen liepen Harry nu en dan over de rug. Hij zou hier niet graag op zijn blote voeten staan! ‘Nóg een, Harry!’ En weer gaf deze een goed gerichte mep met de bezem. In alle hoeken en gaten spoot Josua de flit en Harry had druk werk met de jacht. Vliegensvlug liepen de spinnen langs de houten wand en je moest vlug zijn, want zó waren ze weer verdwenen in een kier. ‘Ik zie geen nest,’ zei Josua, toen hij even uitrustte. ‘Hoe zien die nesten er uit?’ wilde Harry weten. ‘'t Ziet er uit als een lange zak van spinsel, soms wel een voet lang.’ ‘We moeten daarboven eens kijken, vlak onder het dak, | |
[pagina 27]
| |
boven die balken. Ik heb er daar al een paar zien uitkomen,’ zei Harry. Josua nam een stok en haalde van buiten een kist. Hij zette die midden in het kamertje en klom er bovenop. Met de stok begon hij uit alle macht tussen de balken boven zijn hoofd te porren. Een grote bosspin rende langs het dak en verdween achter een balk. Plotseling kwam er een groot aantal te voorschijn, groot en klein. In hun haast lieten ze zich vallen en verschrikt rende Josua het kamertje uit. ‘Auw, auw!’ schreeuwde hij. Als een wildeman sloeg hij om zich heen. Harry mepte met de bezem een kwaadaardig heerschap op Josua's rug dood. Over de grond zochten de andere een goed heenkomen, maar ze vielen alle ten prooi aan de bezem van Harry. ‘Ik ben lelijk gebeten!’ zei Josua. ‘Hier, in m'n nek. Kijk eens?’ Inderdaad, waar de spin Josua gebeten had kon je een rood vlekje zien. ‘Hier wrijf er wat lemmetjeGa naar voetnoot1) op, Josua!’ zei baas Hendrik. ‘Lemmetje is overal goed voor!’ Even later waren de jongens alweer bezig met de schoonmaak in baas Hendriks huisje. De vloer was er nu bezaaid met dode kakkerlakken en bosspinnen. ‘Nou, baas Hendrik, er is heel wat uitgekomen. Grotere schoonmaak heb ik nog nooit meegemaakt! U kunt nu rustig slapen verder! Als u weer last heeft, roept u de schoonmaakdienst maar wéér!’ lachte Harry. ‘We zijn klaar, Harry. De boel kan weer naar binnen, maar vóór we dat doen, moeten we die matras en die andere spullen goed nakijken, want die zitten natuurlijk óók vol ongedierte!’ Inderdaad kwamen er uit de kapotte matras nog heel wat kakkerlakken te voorschijn. In het kastje bleek zich nog een | |
[pagina 28]
| |
flinke bosspin geïnstalleerd te hebben en daarmee was de jacht achter de rug. ‘We moeten maar meteen opruiming onder 't huis houden,’ besliste Josua. Het huisje van oude Hendrik stond ongeveer een voet boven de grond, op een aantal stenen blokken. Met z'n houwer kapte Josua een lange vorkstok van een boom en daarmee veegde hij, op handen en voeten, de ruimte onder het huisje schoon. Van alles kwam er onderuit. Meest lege blikjes en oude rommel. Een grote rat zocht een goed heenkomen, terwijl ook hier een leger kakkerlakken bleek te huizen. ‘U kweekt muskieten, baas Hendrik!’ zei Josua. ‘Ik? Muskieten kweken? Ik wou dat ik ze kwijt was. Ik kweek ze niet, hoor!’ ‘Toch wel!’ zei Josua. ‘In al die blikjes blijft regenwater staan. Kijk, overal liggen lege blikjes rond uw huisje. De muskieten leggen hun eitjes daarin en de larven leven in dat kleine waterplasje.’ ‘Misschien heb je wel gelijk, Josua. Zullen we de zaak maar eens goed opruimen?’ ‘Dat doen wíj wel, baas Hendrik. U heeft in uw jaren genoeg gewerkt! Laat nu maar eens vóór u werken,’ zei Harry lachend. Het duurde niet lang of alle blikjesrommel was in de rivier verdwenen. ‘Nou, ik ben jullie erg dankbaar, hoor,’ zei baas Hendrik, toen de jongens klaar waren. ‘Hier, baas, neem deze flitspuit maar. Wij hebben er toch twee. Ik zal straks een busje flit brengen. Daarmee kunt u al 't ongedierte uit uw huis houden!’ zei Harry en hij gaf de oude man de flitspuit. ‘Ik koop straks voor Moeder wel 'n nieuwe,’ dacht hij bij zichzelf. ‘Dat ding heeft me gemeen gebeten, jô,’ zei Josua, toen ze terug liepen naar het huisje van baas Voorn. | |
[pagina 29]
| |
‘Laat 'es kijken? Ja, 't is helemaal opgezwollen. Zou je niet naar de dokter gaan?’ ‘De dokter? Ben je wijs? Voor een spinnebeet? Laat maar zitten. Misschien een beetje koorts vanavond, maar dan is 't wel weer over!’ zei Josua beslist. ‘Wie komt daar aan?’ vroeg Harry. Een auto kwam de plantagelaan afrijden en stopte bij de jongens. Een lange grijze meneer stapte uit. ‘Kunnen jullie me zeggen waar meneer Donkers woont, jongens?’ vroeg hij vriendelijk. ‘Ik heb gehoord, dat er in de zwampenGa naar voetnoot1) hier in de buurt Pipa Americana's zitten. Ik kom eens kijken of ik er niet een paar te pakken kan krijgen!’ ‘Pipa wàt zegt u?’ zei Harry. ‘Americana!’ zei de meneer. ‘Dat zijn van die grote platte padden. Ze hebben zo'n driehoekige kop. Helemaal plat en erg groot.’ ‘Swampoe todoGa naar voetnoot2),’ zei Josua. ‘U bedoelt swampoe todo.’ ‘Ja, zo worden ze hier meen ik genoemd. Deze pad komt in de gehele wereld alléén maar in Suriname voor. Het is een van de merkwaardigste dieren hier. Ze hebben geen tanden en geen tong. De oogjes zijn zó klein, dat je ze haast niet ziet. Het is een weerzinwekkend dier. Als je ze omdraait, zie je op de gele buik een grote letter T.’ ‘Nooit van gehoord,’ zei Harry. ‘Gaat u die nú vangen?’ ‘Ja, maar ik wilde eerst meneer Donkers vragen of ik over de plantage mag.’ ‘Ik ben Harry Donkers, meneer. Gaat u maar gerust uw gang. Vader vindt het heus wel goed! Mogen wij met u mee? Ik zou ze wel eens willen zien,’ zei Harry. ‘Natuurlijk. Ik ben dokter Gijsberts. We zoeken die Pipa's voor wetenschappelijke doeleinden. We weten er nog maar heel weinig van en ik zoek nu een paar exemplaren om ze eens goed te kunnen bestuderen. Ik heb thuis een groot aquarium.’ | |
[pagina 30]
| |
‘Laat uw auto maar hier staan, meneer,’ zei Josua. ‘Ik weet wel waar die beesten zitten. Hier niet ver vanaf is een kleine zwamp. Je weet wel, Harry, waar we vroeger wel eens kleine kaaimannen gevangen hebben! Ik heb daar jongens wel eens swampoe todo zien vangen. Ik bedoel Pipa... of hoe u die beesten noemt. Ik heb kinderen gezien, die ze met een hengel vingen. Ze bliezen het dier op tot een ballon, en gooiden het toen onder een auto. 't Gaf een hele klap.’ ‘Tjasses, wat gemeen!’ riep Harry. ‘Ja, dat is het zeker, maar kinderen doen wel eens meer gemene dingen tegenover dieren, waar ze later spijt van hebben,’ zei meneer Gijsberts. Ze volgden Josua. Al spoedig waren ze niet meer op de plantage en volgden een smal paadje. ‘Het zijn rare beesten,’ vervolgde de dokter. ‘De vrouwtjes dragen de eitjes op de rug!’ ‘Op de rug? Hoe kan dat?’ vroeg Harry onmiddellijk. ‘De rug van zo'n pad ziet er uit als een honingraat in 't klein. Met behulp van 't mannetje worden de eitjes verdeeld over de vakjes op de rug van 't vrouwtje. Vanzelf komt er een soort dekseltje overheen en in dat vakje ontwikkelt zich het jong.’ ‘Hier zitten ze in,’ zei Josua en hij wees naar een zwamp langs het voetpad. Er stond maar weinig water in. ‘Hoe vang je die beesten?’ vroeg meneer Gijsberts. ‘Voelen in de modder!’ was Josua's antwoord, en hij was al in de zwamp gestapt, ‘'k Zal wel eens even kijken, meneer. Als er weinig water staat, kruipen ze vaak in gaten in de kant van 't moeras.’ Josua waadde in het modderige water rond. ‘Ja, ik voel er een!’ Hij haalde een grote klont modder naar boven, waarin een platte grijsachtige pad zat. Een heel kleine driehoekige kop met heel kleine oogjes. Toen hij het beest omdraaide zagen ze duidelijk een grote zwarte letter T op de buik. | |
[pagina 31]
| |
‘Ja, inderdaad. Dat is er een!’ zei meneer Gijsberts verrukt. ‘Zou je er nog een paar kunnen vinden, denk je?’ ‘Zal wel,’ antwoordde Josua en hij graaide verder onder water in de modderige bodem. ‘Kwi-kwi!’ riep Josua uit en gooide een kleine zwarte vis op de kant. ‘Een van Surinames lekkerste zoetwatervissen. In de droge tijd kruipen ze in gaten langs de kant.’ Even later gooide hij nog een paar vissen op de oever. Hij greep ze zomaar in gaten en onder boomstronken. ‘Geen Pipa's meer?’ vroeg Harry, die bang was dat Josua nu verder op de kwi-kwi-jacht ging. ‘Nou, laat maar hoor!’ zei meneer Gijsberts. ‘Je wordt kletsnat en helemaal smerig. Ik wist niet dat het zo'n werk was om die beesten te vinden!’ ‘Hier is er nóg een, twéé zelfs!’ en Josua gooide nog twee grote platte padden op de kant. ‘Ik zie niks van die vakjes op de rug!’ zei Harry. ‘Nee, niet met het blote oog. Die zijn heel erg klein,’ legde meneer Gijsberts uit. ‘Het is zó wel goed boor; wel bedankt!’ en hij stopte de drie padden in een zak, die hij had meegebracht. Josua kreeg een gulden voor zijn werk, dat was nog eens een buitenkansje! ‘Wat gaat u nu met die Pipa's doen, meneer?’ vroeg Harry. ‘Thuis zet ik ze weer in modderwater en dan probeer ik ze in leven te houden. Dagelijks worden ze dan bestudeerd!’ Op de plantage teruggekomen namen de jongens afscheid van de dokter. ‘Als u er nog méér nodig hebt!’ riep Josua hem vrolijk na en stopte de gulden diep in zijn zak. 's Avonds aan tafel vertelde Harry over meneer Gijsberts en de Pipa Americana's. Over de rat, de kakkerlakken en de bosspinnen hield hij maar wijselijk zijn mond. Zijn moeder zou er een flauwte van krijgen...! |