Passagiers voor het oerwoud
(1960)–Constant Butner– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 88]
| |
Komt er licht in de zaak?‘Kodjo, we gaan vandaag naar Kriekiemoffo. We moeten die baas Tjin daar eens aan de tand gaan voelen,’ zei meneer Bos de volgende ochtend, toen de jongen juist bezig was de in de stad gekochte tralies voor het ocelothok te timmeren. ‘Ik heb er lang over liggen piekeren, maar het lijkt me zo dat deze man er toch wel iets meer van zal weten, tenminste naar wat je verteld hebt, zou ik zeggen dat...’ ‘Ja, meneri, ik geloof vast dat basi Tjin het geld heeft,’ viel de bosnegerjongen hem in de rede. ‘Maar denk niet dat hij, àls hij er meer van weet, zo gauw door de mand zal vallen. Het lijkt me een gewiekste kerel die je voorzichtig moet aanpakken,’ vond meneer Bos. ‘Ik vraag me af of hij kon weten dat je geld bij je had.’ ‘Hij kan het vermoed hebben. Hij wist natuurlijk dat het kasgeld met de maatschappijboot moest komen, dus...’ ‘Was Tjin erbij toen de kassier je uitbetaalde?’ ‘Nee, meneri, basi Doelweit wèl. Ik ontmoette basi Tjin in het kantoor van de directeuri, dus dat heeft hem misschien wel op het idee gebracht.’ ‘Juist ja,... misschien wel,’ dacht meneer Bos hardop. ‘En wanneer precies ontdekte je voor het eerst dat er iemand in je trommel was geweest?’ ‘Toen ze allemaal in het bos naar mij aan het zoeken waren. Basi Tjin was alleen aan boord achtergebleven. Toen was het pakje geld uit mijn trommel verdwenen. Dát weet ik zeker,’ hield Kodjo vol. ‘En de eerste nacht had hij zijn hangmat beneden in de kajuit opgehangen, vlak bij mijn trommel. Ik stond toen even met Frederik boven te praten, terwijl de sleutel op mijn trommel zat... ik wist niet dat basi Tjin naar beneden was.’ | |
[pagina 89]
| |
‘Dan had hij het pakje toch direct al kunnen wegpakken?’ merkte meneer Bos op. ‘Misschien... maar hij heeft toen geen tijd gehad om het eerst open te maken, het geld eruit te halen en er proppen papier voor in de plaats te doen,’ meende Kodjo. ‘Inderdaad... hij kan het toen enkel hebben zien liggen en verder heeft hij op een goede gelegenheid gewacht... dat is mogelijk, kom, Kodjo, we gaan eens bij Tjin in de winkel kijken. Eh... de kassier heeft je toch geen briefje meegegeven waarop de nummers van de bankbiljetten vermeld stonden, is het niet?’ ‘Nummers? Nee, meneri, maar misschien dat zo'n papiertje wel in het pakje heeft gezeten... dat weet ik niet!’ was het antwoord. ‘Het waren spiksplinternieuwe biljetten, dat herinner ik me wel!’ ‘Splinternieuwe? Goed dat je dàt tenminste weet. Allemaal?’ ‘Ja, dat geloof ik wel. Het geld was in stapeltjes verdeeld en om elk stapeltje zat een gekleurd bandje. De kassier telde de stapeltjes één voor één voor me na.’ ‘Juist, zo komt het nieuwe geld van de bank. De dief heeft dus splinternieuwe bankbiljetten in zijn bezit,’ mompelde meneer Bos. ‘Kodjo, we moeten van nu af aan de omloop van geld in Kriekiemoffo proberen te controleren. Als we er plotseling nieuwe bankbiljetten onder vinden, kunnen we de nummers noteren en de bank in de stad weet dan wel aan wie die nummers werden afgegeven.’ ‘Mooi, meneri,’ riep Kodjo, die weer hoop begon te krijgen, enthousiast uit. ‘Morgen gaat Frederik weer naar de stad met een vlot, en ik zal hem een briefje voor de kassier meegeven om me de nummers van de biljetten te laten weten,’ besloot meneer Bos. ‘Maar... als basi Tjin het geld niet in Kriekiemoffo uitgeeft...,’ bedacht Kodjo zich ineens. ‘Dan komen we er nooit achter!’ ‘Dan zijn er nog andere middelen,’ was het antwoord, ‘maar laten we nu eerst naar Kriekiemoffo gaan. Heb je die tralies klaar? Maak dan eerst even de korjaal gereed. Hij staat, denk ik, | |
[pagina 90]
| |
vol regenwater. We gaan zo gauw mogelijk en... denk erom, mondje dicht!’ Toen Kodjo even later bezig was met het leeghozen van de korjaal kwam Frederik aanlopen. ‘We gaan morgen naar de stad,’ vertelde deze. ‘Zou je niet weer mééwillen?’ ‘Nee, dank je,’ antwoordde Kodjo. ‘Voorlopig niet meer.’ ‘Misschien moet meneer Bos weer een kasaanvulling hebben,’ plaagde Frederik hem, ‘dan zal hij jou wel sturen!’ ‘Jij zal toch deze keer wel een brief bij je hebben,’ antwoordde Kodjo, ‘want meneri kan voorlopig niet uitbetalen.’ Geheimzinnig haalde de motorist de schouders op. ‘Doe maar niet zo geheimzinnig, Frederik,’ hield Kodjo aan, ‘meneri moet immers een nieuwe kasaanvulling hebben.’ Van onder zijn hemd haalde Frederik een witte envelop te voorschijn en toonde die aan Kodjo. ‘Ik zou hem maar niet vuil maken!’ waarschuwde Kodjo hem, ‘met je olievingers maak je er vlekken op!’ Een olieduimafdruk op een witte envelop... plotseling herinnerde Kodjo zich wanneer hij dat gezien had. Hij herinnerde zich dat net zo'n olieduimafdruk op de envelop had gestaan die hij voor meneri naar de stad had gebracht. Hij had toen niet begrepen hoe die vlek daar gekomen was, maar nu... zou Frederik die avond vóór hun vertrek naar de stad de brief in zijn hangmat gevonden hebben en misschien opengemaakt? Frederik...? Hij keek de Indiaan een ogenblik argwanend aan en zei toen: ‘Wist jij wat er in die brief stond die ik verleden keer mee kreeg?’ ‘Ik... waarom? Hoe zou ik dat moeten weten?’ ‘... omdat jij die brief gelezen hebt, dat weet ik nou toevallig,’ hield Kodjo vol. ‘Ik heb niks met het gestolen geld te maken, als je dàt soms bedoelt,’ viel de motorist plotseling uit. ‘Dat zeg ik niet... maar je hebt die brief wel gelezen! Ontken dat eens? Dan weet meneer Bos het over vijf minuten!’ ‘... hoe weet je dat?’ vroeg Frederik geschrokken. | |
[pagina 91]
| |
‘Míjn zaken...,’ zei Kodjo ontwijkend. ‘Jij bent me achterna gelopen en je hebt mij toen die brief in mijn hangmat zien leggen. Toen ik weg was ben je...’ ‘Ik wilde alleen maar weten waarom ík die keer niet de opdracht kreeg de kasaanvulling uit de stad te halen!’ viel de Indiaan hem in de rede. ‘Zeg er alsjeblieft niets van tegen meneer Bos. Straks denkt hij nog dat ik iets met die diefstal te maken heb!’ ‘Schiet maar op en bemoei je voortaan met je eigen zaken,’ zei Kodjo nijdig. ‘Zul je er dan niet over praten?’ vroeg Frederik angstig. ‘... dat hangt er helemaal van af,’ was Kodjo's antwoord. ‘Hangt er helemaal van af.’ Frederik liep met gebogen hoofd naar de motorboot en verdween aan boord. Kodjo keek hem een ogenblik na en scheen even in gedachten verzonken. ‘Vóór Frederik morgen naar de stad gaat moeten we de boot eerst helemaal nazoeken. Dat ik daar niet eerder aan gedacht heb,’ mompelde hij in zichzelf. Op hetzelfde moment sprong hij uit de korjaal en liep naar het kamp van meneer Bos. ‘Is de korjaal schoon?’ vroeg die onmiddellijk. ‘Ja, meneri, de korjaal is klaar, maar... we moeten de motorboot eerst helemaal doorzoeken vóór hij morgen naar de stad teruggaat!’ ‘De motorboot? Waarom? Hoe kom je daar zo ineens bij?’ vroeg meneer Bos niet weinig verbaasd. ‘Nou, het zou kunnen dat Fr..., het zou kunnen dat iemand het geld aan boord verstopt heeft.’ ‘Frederik?’ ‘Een van de mensen die aan boord waren,’ antwoordde de bosnegerjongen vlug. ‘Dat waren jij, Frederik, baas Doelweit en baas Tjin, Gouverneur, Bigiman en Bonapart.’ ‘Degene die het gestolen heeft, wil het misschien zo gauw mogelijk naar de stad brengen,’ zei Kodjo. ‘Ja... maar, laat es kijken... baas Doelweit zou daar niets | |
[pagina 92]
| |
aan hebben, want die gaat niet met de boot terug, ook baas Tjin niet. De drie arbeiders wel natuurlijk en ook Frederik zelf, maar je denkt toch niet dat een van hen er iets mee te maken heeft? Zeg op, Kodjo, hoe kom je daar zo ineens bij?’ drong meneer Bos aan. Kodjo keek meneri even aan en antwoordde toen: ‘Ach, ik weet niet, ik dacht 't zo maar...’ ‘Voor alle zekerheid kunnen we natuurlijk de boot doorzoeken, ik had daar eigenlijk helemaal niet aan gedacht, maar... kom, laten we dat dan nu meteen maar even doen.’ ‘Frederik is aan boord, meneri!’ waarschuwde Kodjo. ‘Wat zou dat? Die mag het gerust weten, hoor,’ en meneer Bos stapte op de motorboot af, waar Frederik juist weer aan dek verscheen. ‘Kom mee, Kodjo!’ Aan boord ging meneer Bos onmiddellijk het trapje af, naar de kajuit. Kodjo en Frederik konden hem beneden horen rommelen. ‘Wat voert meneer Bos daar uit?’ vroeg Frederik. ‘Hij kijkt zeker zo maar eens rond,’ was het antwoord van Kodjo, maar hij keek de Indiaan niet aan. ‘Frederik!’ klonk het opeens van beneden. ‘Geef me al je sleutels!’ ‘...ja, meneer Bos!’ riep Frederik terug en met een vernietigende blik op Kodjo bromde hij: ‘Schurk!’ Het onderzoek aan boord duurde niet lang en voldaan stapte meneer Bos wat later weer aan wal, gevolgd door Kodjo. ‘Natuurlijk niets,’ zei hij, ‘...maar ik vraag me toch af hoe jij daar zo ineens bij kwam!’ Kodjo haalde zijn schouders op en tuurde naar het bruine water van de rivier. ‘De korjaal is klaar, meneri!’
Ze hadden goed getij en met twee pagaaien duurde het niet lang of ze zagen in de verte al de blauwe rook van houtvuren tussen de bomen hangen. Kriekiemoffo was een groot bosnegerdorp. De naam betekende ‘kreekmonding’, want het lag juist aan de monding van de kreek die het zwampwater van achterop | |
[pagina 93]
| |
naar de rivier afvoerde. In het dorp woonde ook de ‘granman’, het opperhoofd van de bosnegers. De kapitein op Boesikondré was maar een ‘onderhoofd’. Ook was er op Kriekiemoffo een schooltje, dat in een bouwvallig houten kerkje gehouden werd. Verder de winkel die aan baas Tjin toebehoorde. Hij woonde zelf achter de winkel. Het gebouwtje was niet meer dan een hut, uit planken opgetrokken, waarin een toonbank en een groot aantal rekken waarop in grote wanorde blikken, flessen, zakken en andere goederen door elkaar stonden opgestapeld. Je kon er van alles krijgen, suiker, rijst, petroleum, tabak, maar ook houwers, kookpotten, lapjes goed, kruit, hagel en slaghoedjes, lucifers, zelfs ‘broeken voor de stad’ en zo meer. De goederen waren over het algemeen van slechte goedkope kwaliteit, maar tot voor kort was Tjin's winkel de enige in de bovenrivier, dus móésten de bosnegers wel bij hem kopen, als ze niet een lange reis naar de eerstvolgende winkel wilden maken. De vestiging van de maatschappijwinkel te Boesikondré was hem een doorn in het oog geweest, want hij had nu niet meer het rijk alleen. Onmiddellijk toen meneer Bos aan wal stapte schoten een paar bosnegerkinderen op hem toe. ‘Sensie, sensie, meneri! Swietie moffo, meneri!’Ga naar voetnoot1) Het bedelen zat er bij hen al vroeg in. Het gebeurde maar zelden dat er op het dorp een blanke kwam, en van alle kanten schoot de jeugd toe. Vrouwen kwamen uit hun hutten en keken meneri na, terwijl Kodjo hem volgde. Naar de winkel van Tjin hoefden ze niet ver te lopen. Er liepen twee magere witbruine honden van het vuilnisbakkenras buiten die de blanke man luid blaffend tegemoet kwamen. Maar toen Kodjo zich bukte waren ze al weg! Geen honden die een makkelijk leventje gewend waren! ‘Ha, meneer Bos!’ klonk het ineens buitengewoon vriendelijk uit de winkel. Gekleed in een hemd dat vroeger wit geweest moest zijn en een vuile lange kakibroek, kwam baas Tjin naar buiten. ‘Dat is lang geleden, meneer Bos, dat ik u hier gezien heb... en Kodjo, ook al van de partij?’ zei hij wat argwanend. | |
[pagina 94]
| |
‘Morgoe, basi Tjin,’ zei Kodjo beleefd. ‘Komt u binnen, meneer Bos... u wordt toch geen klant van mij? U kunt toch alles in uw eigen winkel krijgen... èn goedkoper!’ Tjin was met uitgestoken hand op meneer Bos toegelopen. ‘Ook goedendag, baas Tjin,’ antwoordde meneer Bos, terwijl hij de winkelier een hand gaf. ‘Hoe gaat het?’ ‘Ach meneer... hoe zal het een arme man gaan? Sedert u een winkel op Boesikondré geopend heeft valt er voor Tjin geen cent meer te verdienen. Dat weet u toch?’ ‘Kom, kom, Tjin, zó erg is 't niet,’ antwoordde meneer Bos. ‘Ik heb geen klanten van Kriekiemoffo, hoor. Onze winkel is in hoofdzaak voor de mensen die bij ons werken.’ ‘U drukt de prijzen, meneer Bos!’ viel de man uit. ‘Ik ben niet gekomen om over prijzen te praten... eh, daarover wilde ik indertijd al eens spreken maar je bent nooit voor een bespreking komen opdagen... er zijn nu ernstiger dingen die de aandacht vragen.’ ‘Ernstiger dingen?’ vroeg de ander verwonderd. ‘Moeilijkheden?’ Meneer Bos keek de winkelier eens goed aan. Hij wist zeker dat de man precies wist waar hij het over had! ‘Het gaat om vijfentwintighonderd gulden!’ zei hij ineens. ‘En dat is een flink bedrag.’ Baas Tjin deed zeer verwonderd en scheen er niets van te begrijpen. ‘Vijfentwintighonderd gulden?’ ‘Ja, die zijn gestolen... eh... daar weet je toch van?’ ‘Jazeker..., ik bedoel, ja, daar heeft Kodjo aan boord iets over gezegd... zijn die nog steeds niet terug?’ Meneer Bos antwoordde niet en ging onverstoord verder: ‘Het vervelende voor je is, dat jij óók aan boord was toen het geld verdween, en nu...’ ‘Als u daarmee wilt zeggen dat ik dat geld gestolen heb, dan...’ viel de winkelier uit. ‘Tut tut,’ suste meneer Bos, ‘dat beweer ik niet, maar je wàs toch aan boord, nietwaar?’ | |
[pagina 95]
| |
‘Ja, ik heb die reis meegemaakt van de stad tot hier, maar van diefstal van geld weet ik niets, hoor. Er waren nog anderen aan boord, behalve ik!’ ‘Zeker,’ beaamde meneer Bos, ‘drie bosnegers, de motorist, Kodjo en...’ ‘En die poknokker!’ riep baas Tjin uit. ‘En baas Doelweit,’ zei meneer Bos. ‘Dat waren zeven man in totaal. Baas Tjin, ik moet natuurlijk alles doen om deze vervelende zaak op te helderen.’ ‘Ja, natuurlijk, dat begrijp ik,’ was het antwoord van de winkelier, die nu een beetje begon in te binden. ‘Mooi,... dan heb je er zeker geen bezwaar tegen als wij je trommels eens inspecteren?’ ‘Mijn trommels? Daar is weinig bijzonders aan te zien, meneer Bos,’ was het ontwijkende antwoord. ‘Nou, dan hoef je er dus helemáál geen bezwaar tegen te hebben als we ze eens nakijken.’ ‘Ik? Welnee... helemaal niet. Bekijkt u ze maar gerust. Ze zijn van zink, twee hengsels, een deksel, meer niet. Goede kwaliteit!’ Op een rek stond een dozijn of meer trommels, die er allemaal net eender uitzagen als die van meneer Bos. Deze nam een trommel van het rek en bekeek die van alle kanten. ‘Waarom heeft u zo'n belangstelling voor die trommels?’ vroeg baas Tjin achterdochtig. ‘Dat zal ik je straks duidelijk maken,’ was meneer Bos' korte antwoord, ‘...heb je misschien even een spijker en een hamer voor me, baas Tjin?’ ‘U... wilt toch geen gaatjes in mijn trommel timmeren?’ ‘Maak je niet ongerust... mag ik een spijker en een hamer?’ ‘Ik... weet niet of ik die wel heb,’ zei de winkelier aarzelend. ‘Kom, kom, baas Tjin, je weet toch net zo goed als ik dat je hier spijkers en hamers verkoopt? Kijk, daar liggen ze op dat rek!’ En meneer Bos deed een paar stappen achter de toonbank en nam een nieuwe hamer en een spijker op. | |
[pagina 96]
| |
‘O ja, warempel, daar had ik zo gauw niet aan gedacht,’ was het antwoord en Tjin liet meneer Bos begaan. Nieuwsgierig keek hij toe wat die nu wel met dat gereedschap zou gaan doen. Meneer Bos stak de spijker in het scharnier en met enkele tikken van de hamer had hij beide scharnieren open en kon hij het deksel van de trommel afnemen. De winkelier stond even beduusd te kijken en het was Kodjo duidelijk dat de man geschrokken was, maar vlug herstelde hij zich en zei: ‘Da's óók een manier om zo'n trommel te openen!’ ‘Wist je dat dan niet?’ vroeg meneer Bos, de man scherp aankijkend. ‘Ik...? Waarom zou ik mijn trommels zó openmaken? Een slot en een sleutel is wel zo eenvoudig. Die verkoop ik óók!’ ‘Maar... als je nu eens de sleutel van het slot niet hebt en het slot is dicht?’ vroeg meneer Bos onverwachts. ‘Wat bedoelt u daarmee?’ ‘Niets... alleen maar dat je zó óók een trommel kunt openen!’ ‘Bent u helemaal naar Kriekiemoffo gekomen om mij dàt te vertellen?’ vroeg de winkelier geërgerd. ‘Dat weet een klein kind!’ Meneer Bos deed de pennen weer in de scharnieren en zette de trommel weg. ‘Die pennen gaan alleen gemakkelijk uit de scharnieren wanneer je op een bepaalde wijze op het deksel drùkt,’ zei meneer Bos nadrukkelijk. ‘Normaal kom je daar nooit achter, want niemand probeert dat, maar de man die in zulke trommels handelt zal het wel weten.’ ‘Hoe weet u het dan zo goed?’ informeerde de winkelier. ‘Wel, ik heb ernaar gezocht, omdat die trommel aan boord vermoedelijk door iemand geopend werd zònder sleutel.’ ‘Die trommel aan boord?’ vroeg baas Tjin verwonderd. ‘Wiens trommel?’ ‘Die trommel waar dat geld uit gestolen werd, díé trommel!’ beet meneer Bos hem toe. ‘En die trommel werd indertijd in jouw winkel gekocht. Het is precies zo'n trommel als die daar op dat rek!’ ‘Dus... omdat u bij mij een trommel heeft gekocht en daar | |
[pagina 97]
| |
geld uit is gestolen, heeft de winkelier het gedaan!?’ besloot baas Tjin, wie de zweetdruppels nu op het voorhoofd stonden. ‘Ik heb er enkel op gewezen dat het mij bekend is hoe zo'n trommel zonder sleutel eenvoudig geopend kan worden en dat jij en ik vermoedelijk de enige mensen zijn die dat weten!’ ‘Zo? Nu, dan zeg ik u hierbij dat ik niet wist dat die trommels zó óók geopend konden worden!’ zei de winkelier eensklaps. ‘Dat heb ik nu van u geleerd!’ ‘Weet je dat wel zeker?’ vroeg meneer Bos ernstig. ‘Ik heb het nu net voor het eerst gezien!’ hield de man vol. Meneer Bos keek even voor zich uit, maar plotseling schoot hem iets te binnen. ‘Je zei me zojuist dat zelfs een klein kind dat weet... en jíj wist het niet?’ Deze opmerking scheen baas Tjin even van zijn stuk te brengen en hij had niet direct een antwoord klaar. ‘...doet er verder ook niets toe wat ik wel en niet weet. Ik zeg u dat ik met die diefstal totaal niets te maken heb en... ik kan u verder niet langer te woord staan!’ ‘Eén ogenblikje nog, baas Tjin,’ zei meneer Bos vriendelijk. ‘Gedurende de bootreis ben je korte tijd alléén aan boord geweest, alléén met die bewuste trommel... herinner je je dat misschien nog?’ ‘Alléén? Ik? Kan me niet herinneren!’ ‘Toen de anderen mij aan het zoeken waren!’ hielp Kodjo hem zijn geheugen wat opfrissen. ‘Nou, en wat zou dat?’ ‘In die trommel zat toen een pakje met vijfentwintighonderd gulden, en...’ ‘Da's niet waar!’ riep baas Tjin ineens uit! ‘Niet waar?’ ‘Omdat... ik bedoel dat het niet waar is dat ik alleen aan boord was.’ Meneer Bos haalde de schouders op. ‘We zullen je verder niet storen, baas Tjin,’ antwoordde hij. ‘Je begrijpt dat we jou, net als de anderen, ook over deze kwestie moesten spreken!’ ‘Dat doet u dan wel op een vreemde manier!’ zei de winkelier | |
[pagina 98]
| |
zenuwachtig, maar blij dat meneer Bos aanstalten maakte rechtsomkeert te maken. ‘Haalt u er de politie niet bij?’ Op Kriekiemoffo was een politieagent gestationeerd, maar meneer Bos was nog niet van plan deze man erbij te halen. ‘Als we het zèlf niet kunnen oplossen dàn wel, maar zover zijn we nog niet. Enfin, we zullen wel zien. Dag baas Tjin!’ De winkelier bromde iets over zijn onschuld en gooide toen de deur achter meneer Bos en Kodjo dicht. ‘Pats! Die is dicht!’ merkte meneer Bos grinnikend op. De twee honden, die in de schaduw onder de winkel, die zoals de meeste Surinaamse huizen op korte paaltjes stond, hadden liggen dommelen, schoten plotseling luid blaffend weer te voorschijn. Kodjo behoefde zich maar te bukken om ze weer op de vlucht te doen slaan. | |
[pagina 99]
| |
Meneer Bos stak een sigaret op en zuchtte: ‘Kom, Kodjo, terug naar Boesikondré. We zijn hier voorlopig klaar,’ maar op hetzelfde moment ging de deur van de winkel weer open en baas Tjin schreeuwde driftig: ‘Wát u ook ontdekt, ík heb geen cent gestolen!!’ Boem! Daar vloog de deur weer dicht. Verwonderd keek Kodjo meneer Bos aan. ‘Wàt u ook ontdekt!’ zei hij. ‘Vreemd,’ mompelde meneer Bos in zichzelf. ‘Wàt u ook ontdekt! Wàt zou ik kunnen ontdekken?’ ‘Weet u al iets?’ vroeg Kodjo hoopvol. Meneer Bos liep zwijgend verder, hij scheen Kodjo niet te horen. Aan de waterkant gekomen bleef hij staan. ‘Wacht hier, Kodjo, ik ga even naar de granman!’ Meneer Bos liep regelrecht op de mooi met houtsnijwerk versierde hut van de granman toe en kuchte enige keren toen hij voor de lage ingang stond. ‘Wie is daar?’ klonk een mannenstem van binnen. ‘Ik! Meneer Bos van Boesikondré!’ kondigde deze zich aan. ‘Me kong,’Ga naar voetnoot1) klonk het weer van binnen en enige ogenblikken later verscheen de granman, een oude bosneger met een heel pienter gezicht. Een mooie pet, die hij in haast had opgezet, vormde met het bekende lendendoekje de enige kleding van de granman, die blijkbaar in zijn middagdutje gestoord was. Hij rekte zich enige malen flink uit en geeuwde luid terwijl hij met de ogen tegen het felle zonlicht knipperde. ‘Hoe gaat het, meneri?’ Met een handgebaar nodigde hij de blanke bezoeker uit te gaan zitten onder een manjaboomGa naar voetnoot2), waarin op de onderste takken een grote tamme vogel zat. ‘Mooie vogel,’ merkte meneer Bos op als aanloopje tot wat hij de granman te vertellen had. ‘Van de kinderen,’ antwoordde de oude man zonder op te kijken en geeuwde nog eens flink. ‘Granman, ik weet dat ik u stoor in uw slaap, maar ik moet u ernstig spreken!’ vervolgde meneer Bos en daarop vertelde hij | |
[pagina 100]
| |
de granman de hele geschiedenis over het verdwenen geld. ‘Heeft u een idee wie het gedaan heeft?’ vroeg de granman weinig geïnteresseerd. ‘Ik weet het niet zeker en ik wil daarom geen naam noemen,’ zei meneer Bos voorzichtig. ‘Maar u kunt ons helpen!’ Vragend keek de oude baas meneer Bos aan. ‘Als ik iets doen kan, zal ik u graag helpen.’ ‘Dat is erg vriendelijk van u, granman, en ik wist dat ik op de granman kon rekenen!’ vleide meneer Bos de man een beetje. ‘Kijk, het pakje bevatte alleen maar papiergeld en bovendien was alles splinternieuw!’ ‘U wilt nu zeker weten of op Kriekiemoffo nieuw geld in omloop is gekomen?’ ‘Ik denk niet dat het al in omloop is. Als de dief op Kriekiemoffo te vinden is, zal hij wel voorzichtig zijn,’ zei meneer Bos. ‘Maar mòchten er nieuwe bankbiljetten gezien worden...’ ‘Dan komen ze van die winkelier hier!’ voltooide de granman de zin. ‘Verdenkt u hem?’ Hoofdschuddend keek de oude bosneger in de richting van de winkel. ‘Dat moeten we uitvinden, granman. U en ik samen. Als u hoort over nieuw geld in uw dorp, laat u me dan zo vlug mogelijk waarschuwen? Ik heb dan de nummers van die biljetten!’ ‘Dat zal ik doen,’ beloofde de man plechtig. ‘U kunt op mij rekenen! Eh... en de politie hier?’ De granman scheen niet erg op de tussenkomst van de politieman gesteld te zijn. Hij keek tenminste erg bedenkelijk. Meneer Bos verzekerde hem echter dat hij het zo mogelijk zónder deze politieman wilde klaren. Hij nam nu afscheid van de granman en wandelde terug naar de waterkant. ‘Weet u al iets?’ vroeg Kodjo voor de tweede maal... maar ook nu kreeg hij geen antwoord. |
|