Passagiers voor het oerwoud
(1960)–Constant Butner– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 48]
| |
Een dief aan boord?Vallend en opstaand bereikte Kodjo even later het groepje van vijf man, baas Doelweit, Frederik en de drie arbeiders. ‘Hé, ben je daar? We begrepen er niets van!’ riep Frederik uit, zodra hij Kodjo zag. ‘We hoorden je duidelijk om hulp roepen. We zijn jouw kant uitgelopen en zojuist hoorden we je wéér “Frederik” roepen, maar nu uit de richting van de boot.’ ‘Frederik!’ hijgde Kodjo buiten adem. ‘Het pakje is gestolen!’ ‘Hè, wat pakje?’ ‘Het geld van de maatschappij...,’ stamelde hij. ‘De kasaanvulling van meneer Bos?’ ‘Ja. Het zat in mijn trommel en nu is het eruit!’ ‘Maar dáárom gilde je toch niet uit het bos om hulp?’ vroeg Frederik verwonderd. Vlug vertelde Kodjo nu wat er gebeurd was en hoe twee Indianen met een korjaal juist op tijd gekomen waren om hem op te pikken. ‘Maar het kasgeld!’ riep hij weer uit. ‘Wanneer heb je het 't laatst gezien?’ wilde Frederik weten. Kodjo dacht even na... ‘Gisteravond, toen basi Tjin in onze kajuit was!’ ‘Was toen je trommel open?’ ‘Ja, maar toen ik keek was het pakje er nog. De trommel heb ik gesloten en mee naar boven genomen. Vanmorgen heb ik hem weer in de kajuit gezet. Op slot natuurlijk. Toen ik zojuist keek, was de trommel nóg op slot, maar... het geld weg!’ ‘Wat voor geld?’ vroeg baas Doelweit, die bij hen was komen staan. ‘Oh... zomaar... niets,’ zei Frederik. ‘Kodjo heeft wat verloren.’ Toen baas Doelweit even later met de drie arbeiders aan boord | |
[pagina 49]
| |
was gegaan, bleven Frederik en Kodjo nog even achter in de bosrand. ‘Weet je het zeker? Heb je goed gekeken?’ vroeg Frederik gejaagd. ‘Ja, 't zit niet in de trommel!’ ‘Baas Tjin is alléén achtergebleven... hij wilde niet mee gaan zoeken...,’ stelde Frederik vast. ‘Niemand nog iets zeggen. Het geld móét in elk geval aan boord zijn. Ik zou haast zeggen... bij baas Tjin. Denk je ook niet?’ Kodjo keek naar de grond. ‘Die zal toch geen geld uit mijn trommel stelen?’ ‘Het ís toch uit je trommel gehaald en iemand moet het toch gedaan hebben?’ hield Frederik vol. Somber staarde Kodjo voor zich uit. ‘Kom, laten we aan boord gaan. Spreek er met niemand over, Kodjo. Net doen of je niets hebt gemerkt.’ Direct ging Kodjo, gevolgd door de motorist naar de kajuit. Kodjo opende de trommel. ‘Kijk, Frederik, het pakje lag hier in deze hoek.’ Hij graaide in de hoek van de trommel en het volgende ogenblik stond hij daar met... het pakje in de hand! ‘Wat is dàt dan?’ informeerde Frederik. ‘Dit is... het pakje... ik begrijp er niks van. Zoëven...’ ‘Je moet beter kijken!’ snauwde Frederik hem toe. ‘Geld gestolen! Kijk liever beter uit! De schrik van die aboma zit zeker in je hoofd. Je bent nog in de war!’ ‘Nee, Frederik, werkelijk niet. Zoëven lag het pakje er niet! Ik heb toch zèlf gekeken!’ De Indiaan begon te lachen. ‘Er zijn hier tovergeesten aan boord, Kodjo!’ riep hij uit. Kodjo bekeek het pakje van alle kanten en ontdekte een kleine brandvlek op het papier. ‘Iemand heeft eraan gezeten!’ stelde hij vast. ‘Het papier is geschroeid. Dat was het eerst niet! Ik heb zèlf gezien dat de kassier het inpakte!’ Frederik nam het pakje van Kodjo over en bekeek de lak, waarmee het touw verzegeld was. | |
[pagina 50]
| |
‘Het ziet er wel naar uit dat iemand aan die lak geknoeid heeft... met een gloeiende spijker of zoiets. Het papier is wat geschroeid, ja. Was dat éérst niet?’ ‘Nee, zeker niet. Anders was me dat wel eerder opgevallen,’ zei Kodjo beslist. ‘Iemand heeft er aan gezeten. Dat móét basi Tjin geweest zijn. Hoe zou hij in die trommel komen... zonder sleutel? Dat slot is niet zomaar een gewoon slot dat je in alle winkels in de stad kan kopen.’ ‘Je weet toch hoeveel erin zit?’ vroeg Frederik. ‘Tweeduizend vijfhonderd gulden... zullen we het openmaken? Misschien zijn ze eruit!’ ‘Ben je wijs!’ riep Frederik uit. ‘Niet openmaken. Dan heb jij het straks gedaan!’ ‘Maar hoe weten we dan of het geld gestolen is?’ ‘Ach man, die brandvlek heeft er natuurlijk altijd al op gezeten! Je hebt zoëven met je neus gekeken,’ en Frederik gooide het pakje weer in de trommel. Nijdig smeet Kodjo daarop het deksel dicht en draaide de sleutel in het slot om. Hij was er zeker van dat hij zich niet vergist had... ‘Gooi de boot los, Kodjo!’ riep Frederik, die zijn plaats achter het stuur weer had ingenomen, en even later stuurde de motorist de boot naar het midden van de rivier. Toen ze rond de eerstvolgende bocht in de rivier waren zag Kodjo nog een stukje van de boomstam, waarop hij nog zo kort geleden zijn hachelijk avontuur had beleefd, boven water uitsteken. De slang was verdwenen... maar een geluk dat die Indianen waren komen opdagen. Terwijl hij daar in gevaar verkeerde... was Tjin misschien met zijn trommel bezig geweest. Hij had vast en zeker het pakje er uitgehaald, maar door zijn onverwachte terugkomst had hij haastig de trommel gesloten en het geopende pakje zolang bij zich gehouden. Had basi Tjin niet gezegd dat hij de anderen moest gaan roepen? Hij had hem natuurlijk weer van boord willen hebben om zijn diefstal te kunnen voltooien! Basi Tjin, de winkelier uit Kriekiemoffo! Zolang het geld nog | |
[pagina 51]
| |
aan boord was, wàs er nog de kans dat hij het terug zou krijgen... Hij moest die winkelier goed in de gaten houden en zijn gelegenheid afwachten. Hij móést het geld terug hebben. Wat zou meneri Bos wel zeggen! Hij zou zeker op staande voet ontslagen worden. Vijfentwintighonderd gulden, geen kleinigheid en daar had hij voor getekend. Basi Doelweit... zou die niet kunnen helpen? Die kon het toch niet gedaan hebben, stel je voor, basi Doelweit stelen! Hij hoefde het basi Tjin ook niet te vragen. Hij zou vast niet zeggen: ‘Ja, mati, ik heb je geld weggenomen en zie nu maar dat je het terugkrijgt!’ Basi Doelweit zou misschien eens met die winkelier kunnen praten. Als die hem vertelde hoe belangrijk het was voor Kodjo, dat het geld terugkwam... ach nee, dat zou niets helpen. Misschien kon hij voorlopig maar beter doen alsof hij niets gemerkt had! Frederik gelóófde het niet eens! Zou hij het pakje openmaken? Sàmen met basi Doelweit bijvoorbeeld. Die was dan getuige. Maar meneri zou die onbekende basi Doelweit misschien evenmin geloven. Nee, het pakje moest dicht blijven. Hij mocht het zelf niet openen, daar had Frederik wel gelijk in.
Op een ijzeren plaat op het achterdek waren de drie arbeiders weer een houtvuurtje aan het stoken. Baas Tjin lag ook alweer languit op de bank, terwijl de poknokker zijn geweer zat schoon te maken. ‘Zeg eens, Kodjo,’ zei hij, ‘wat beweerde je straks toch over een pakje geld dat weg is?’ ‘Pakje geld, basi? Oh... pakje geld...,’ en besluiteloos stond de jongen te draaien. ‘Heeft iemand gestolen? Ben je geld kwijt?’ vroeg baas Doelweit met aandrang. ‘Ja, basi. Een pakje met vijfentwintighonderd gulden,’ zei Kodjo. ‘Wat? Vijfentwintig...? Dat is niet mis! Jouw eigen geld?’ ‘Nee, van de maatschappij. Het was geld voor meneri op Boesikondré. Kasaanvulling.’ | |
[pagina 52]
| |
‘Wie heeft dat gestolen? Waar had je het gestopt?’ informeerde baas Doelweit belangstellend. ‘In mijn trommel!’ ‘En... wie denk je dat het gedaan heeft?’ ‘... ik weet het niet,’ antwoordde Kodjo ontwijkend. Tegenover baas Doelweit durfde hij baas Tjin niet te beschuldigen. Hij had niet de minste bewijzen. ‘Wanneer vermiste je het pakje?’ ‘Het pakje is er nog, basi,’ zei Kodjo. ‘Het pakje... maar het geld is toch gestolen, zeg je?’ ‘Dat denk ik wel,’ was het antwoord. ‘Maar daar begrijp ik niets van... je zegt dat een pakje met geld gestolen is en nu zeg je weer dat het pakje er nog is!’ ‘Ik weet niet òf het geld gestolen is, ik bedoel... ik denk van wel. Iemand heeft eraan gezeten. Aan de lak!’ ‘Maar weet je dan niet of het geld er nog in zit? Dan zou ik eerst toch maar eens kijken! Hoe kun je nu zeggen dat er geld gestolen is als je niet eens in het pakje gekeken hebt!’ ‘Nee, basi, dat doe ik niet. Als ík het openmaak en het geld is eruit? Wat zal meneri Bos dan zeggen? “Jij hebt het lakzegel verbroken, dus jij bent de dief!”’ ‘Is de lak dan nog niet verbroken?’ ‘Nee, iemand heeft er wel aan geknoeid,’ en Kodjo vertelde nu hoe hij eerst het pakje vermist had en hoe hij het later weer in de trommel teruggevonden had. ‘Vreemd,’ zei de poknokker nadenkend. ‘Als je wilt weten of het geld gestolen is zul je het pakje toch moeten openen.’ Baas Tjin was opgestaan en kwam op de twee toelopen. ‘Beroerd geval, baas Tjin,’ begon de poknokker. ‘Deze jongen is maar liefst vijfentwintighonderd gulden kwijt! Tenminste... dat denkt hij.’ Vragend keek de winkelier beiden aan. ‘Denkt hij?... Hij zit blijkbaar goed bij kas. Een bosneger... wat bedoelt u met “denkt hij”?’ Baas Doelweit vertelde hem nu wat hijzelf juist van Kodjo had gehoord. | |
[pagina 53]
| |
‘Wie geeft er nu ook zoveel geld aan een bosnegerjongen mee!’ riep baas Tjin uit. ‘Moet iemand hier aan boord het gedaan hebben?’ en dit zeggende keek hij in de richting van de drie arbeiders achterop. Kodjo haalde zijn schouders op. ‘Ik zou eerst maar eens in het pakje kijken,’ raadde baas Tjin aan. ‘Dat durft hij niet,’ zei baas Doelweit. ‘En dat kan ik me ook wel begrijpen.’ ‘Nou... dan kijken wij toe, dan heeft hij toch betrouwbare getuigen? Wij zullen meneer Bos wel vertellen dat wij erbij waren toen Kodjo het pakje opende!’ De bosnegerjongen keek de mannen even aan. Dat leek hem een goed plan. Per slot wist hij toch niet zeker òf het geld wel gestolen was. ‘Ik zal het openmaken,’ besliste hij plotseling en hij verdween in de kajuit om enige ogenblikken later met het pakje in de hand weer te verschijnen. ‘Weet je wel zeker dat er zoveel geld in zat?’ merkte de winkelier op. ‘Ik sta u niet voor de gek te houden...,’ antwoordde Kodjo boos. ‘Ik heb er met mijn neus bovenop gestaan toen de kassier het inpakte!’ ‘Nou, vooruit... maak open,’ commandeerde baas Doelweit. Kodjo aarzelde nog even, maar toen greep hij zijn houwer en sneed het touwtje door. Voorzichtig wikkelde hij het bruine papier los, tot hij bij het tweede touwtje kwam. Dit hoefde hij niet los te snijden, want het tweede touwtje zat al zó los, dat Kodjo het gemakkelijk weg kon nemen. ‘De kassier in de stad heeft dit touwtje ook stevig vastgeknoopt, dat heb ik goed gezien!’ riep Kodjo uit. ‘Iemand heeft het geopend.’ Baas Tjin was even weggelopen. Hij moest nu voor zichzelf koken en zijn maaltje dreigde aan te branden. Kodjo verwijderde ook het tweede papier en een kreet van verbazing ontsnapte hem toen hij de inhoud zag... een paar | |
[pagina 54]
| |
proppen papier. Een paar proppen krantenpapier was alles wat erin zat! De dief had het geld gestolen en er waardeloos papier voor in de plaats gestopt... Woedend frommelde Kodjo het papier tot een bal en wilde die overboord gooien. ‘Papier bewaren!’ beval baas Doelweit. ‘Niet weggooien! Je kunt nóóit weten. Nu kun je meneer Bos tenminste nog iets laten zien!’ ‘U heeft gezien dat ik het pakje heb opengemaakt en dat er alleen maar een paar proppen papier in zaten,’ zei Kodjo teleurgesteld. ‘Zo is het,’ beaamde de poknokker. Kodjo verdween weer in de kajuit en stopte het bruine pakpapier in zijn trommel. Wat een toestand! ‘Het pakje is leeg, Frederik,’ zei hij enige ogenblikken later, toen hij naast de motorist stond. ‘Heb je het dan toch opengemaakt?’ ‘Ja... het geld is allemaal weg. Er zaten twee proppen papier in!’ Frederik keek een tijdje strak voor zich uit. Hij moest die drijvende plantenvelden in de gaten houden, want hij wilde er met zijn boot niet in verward raken... waarom had meneer Bos hèm het geld ook niet laten halen? Hij had het toch al verschillende keren gedaan en nóóit was er ook maar een cent verloren gegaan! Zou één van die drie bosnegers er meer van weten? Dat zou wel erg brutaal zijn... maar iemand moest het toch gedaan hebben. Een van de bosnegers, baas Tjin of die goudzoeker. Hoe kwam de dader zonder sleutel in die trommel van meneer Bos? Kodjo zou zelf toch niet...? Hij kon het zich moeilijk voorstellen, maar hij kende die jongen niet goed, dus... die mogelijkheid bestond óók nog. Kodjo hield hen misschien wel allemaal voor de gek. Wie anders? Kodjo had baas Tjin genoemd. Die was alleen aan boord geweest. Maar hoe kon die weten dat er zoveel geld in de trommel van een bosneger zat? Die winkelier uit Kriekiemoffo was wèl een vervelende kerel, dat had hij altijd al gevonden, en behoorlijk brutaal ook! | |
[pagina 55]
| |
‘Praat er niet meer over... we moeten goed opletten, Kodjo.’ ‘Niet meer over praten? Dat kan jij makkelijk zeggen... het gestolen geld is nú nog aan boord. Morgen niet meer, dan zijn we in Boesikondré en kan de dief het in het bos begraven!’ ‘We moeten een gelegenheid afwachten, Kodjo. Ik heb al over de zaak nagedacht. Als het vanmiddag heet is, zal ik de boot stoppen om te gaan zwemmen, in de buurt van een kreek. Jij geeft het goede voorbeeld en misschien dat de anderen volgen. Dat is dan een prachtgelegenheid om alle kleren en boel te doorzoeken. De dief zal niet met het geld gaan zwemmen!’ Kodjo dacht een ogenblik na en zei toen aarzelend: ‘Maar denk je dàt de dief zal gaan zwemmen?’ ‘Je kunt nooit weten,’ hield Frederik aan. ‘Als het maar flink warm is en niemand denkt dat hij verdacht wordt.’ Bij zichzelf dacht Frederik: Dan kan ik ook gelijk Kodjo's rommel eens nakijken... ‘Zouden we vannacht niet beter alles eens kunnen doorzoeken... als ze allemaal slapen?’ stelde Kodjo voor. ‘Dat kunnen we altijd nòg doen,’ stemde Frederik in. ‘Wacht maar!’ De bosnegerjongen liep naar voren en hurkte neer op het kleine voordekje. Bonapart, Bigiman en Gouverneur lagen te luieren in hun hangmatten op het achterdek, de winkelier zat aantekeningen op een papiertje te maken, terwijl baas Doelweit in gedachten verzonken voor zich uit zat te staren. Frederik zat dromerig achter zijn stuur. Het begon al flink warm te worden. Het zuchtje wind van die morgen was alweer gaan liggen. Een lome stilte lag er over het oerwoud, een stilte die alleen verbroken werd door het regelmatig ploffen van de oude scheepsmotor. Nu en dan passeerden ze Indianen in hun korjalen, die op weg waren naar hun kostgrondjesGa naar voetnoot1) of jachtterreinen. Ten teken van groet hieven ze de hand op, waarna ze dan snel hun smalle bootjes recht tegen de | |
[pagina 56]
| |
door de motorboot veroorzaakte deining instuurden. Behalve een duikelaarGa naar voetnoot1), die voor de boot uit vloog en nu en dan met een sierlijke duik onder de waterspiegel verdween, liet geen dier zich zien. Zelfs de lawaaierige papegaaien zwegen op het heetst van de dag. Ze wiegden zich dromerig in de toppen van de hoge woudreuzen tussen het koele lommer. De duikelaar scheen zich van de hitte weinig of niets aan te trekken. Geen wonder, dacht Kodjo, telkens neemt hij een duik! Pardoes liet de vogel zich uit de lucht vallen om een visje op te pikken. Een eind verder kwam hij dan weer boven water. Als hij zwom zag je alleen zijn lange hals en kop boven water. Net een zwemmende slang. In de verte ontdekte Kodjo een nederzetting van Indianen. Een blauwe nevel van rook hing boven het dorpje, dat in het opengekapte stukje oerwoud bijna geheel verloren ging. Een aantal naakte kinderen stond op de oever te wuiven, terwijl vóór de kampjes enkele vrouwen even hun werk staakten om naar de passerende boot te kijken. Ze waren kassavekoeken aan het maken, terwijl de mannen in hun hangmatten lagen te dromen. De rivier kronkelde zich in allerlei haarspeldbochten, terwijl de vloedstroom met kracht het bruingele water bovenwaarts stuwde. Eentonig klonk het gedreun van de motor en Kodjo voelde zich loom. Hij rekte zich eens uit, maar op hetzelfde ogenblik stopte de motor en voeren ze op de oever aan. ‘Ik ga zwemmen. Véél te warm!’ riep Frederik uit. ‘Pracht idee!’ viel de poknokker hem bij en begon zich al direct uit te kleden. Rechts van hen mondde een brede kreek in de rivier uit en het was deze kreek waar Frederik op aan stuurde. ‘Koel boswater in die kreek, baas!’ zei Frederik, recht vooruitwijzend. ‘Ga je mee zwemmen, baas Tjin?’ riep de poknokker opgetogen. ‘Pfff, wat een hitte!’ ‘Zitten hier geen pirings?’ informeerde baas Tjin voorzichtig. | |
[pagina 57]
| |
‘Niet in deze kreek,’ verzekerde Frederik hem. ‘Ik heb hier meer gezwommen. Heerlijk koel water!’ Op het moment dat Frederik de boot de kreekmonding instuurde, sprongen de drie bosnegerarbeiders overboord. Met forse slagen zwommen ze naar het midden van de kreek. ‘Kom aan, baas Tjin, een opfrissertje kunnen we allemaal wel gebruiken!’ riep de poknokker, die onmiddellijk nadat hij dit gezegd had een ferme duik nam. Ook Kodjo, die nog even had gewacht om te zien wie er zouden volgen, sprong nu in het water. Baas Tjin veegde zich het zweet van het voorhoofd en begon zich ook uit te kleden. De verleiding was te groot, al was hij dan ook geen al te best zwemmer. Voorzichtig liet hij zich van het gangboord in het water zakken. Frederik volgde hem op de voet, nadat hij de sleepboot aan een overhangende tak had vastgebonden. Kodjo, die het gezien had, zwom vlug rond de boot en klom aan de andere kant weer aan boord, terwijl de anderen in het midden van de stroom rondspartelden. Op handen en voeten kroop hij over het achterdek, onzichtbaar voor de zwemmers. Vlug doorzocht hij het hoopje kleren van de poknokker. Niets... Vlakbij stonden de trommels van de | |
[pagina 58]
| |
arbeiders. Ook deze onderzocht hij grondig maar ook hier vond hij niets. Waar waren de kleren van baas Tjin?... Onder de bank! Hij wilde ze zeker aan het oog onttrekken! Snel kroop hij erheen en doorzocht de zakken in de broek van de winkelier. Een potloodje, een beurs, wat sleutels en een zakdoek maar... geen vijfentwintighonderd gulden. Het koffertje van baas Tjin was op slot. Kodjo probeerde de sleutels en daar sprong het slot al open. Vlug graaiden zijn handen door het koffertje, zonder echter het gestolen geld te vinden. Na het koffertje van baas Tjin weer gesloten te hebben, kroop hij naar dat van de poknokker, maar dit was op slot, terwijl hij in de broekzak van baas Doelweit geen sleutel vond. Nu ja... dáár hoefde hij ook eigenlijk niet te zoeken. Teleurgesteld liet hij zich even later weer over de rand van de boot glijden. Waar kon de dief het geld gestopt hebben? ‘En...?’ fluisterde Frederik, die plotseling naast Kodjo boven water kwam. ‘Niets!’ was Kodjo's enige antwoord. De zwempartij was nu gauw afgelopen en Frederik wenkte de anderen aan boord te komen. ‘We moeten verder!’ riep hij, ‘allemaal aan boord komen!’ Proestend hesen baas Doelweit en baas Tjin zich tegen de boot op. ‘Wie... wie heeft er aan mijn kleren gezeten?’ klonk opeens de stem van de winkelier. ‘Kijk eens wat een plas op de grond en... mijn kleren zijn ook nat!’ Allen keken elkaar een ogenblik verbaasd aan. Kodjo had een heel waterspoor over het dek achtergelaten en zelfs op de beide koffers lagen grote druppels. Daar had hij niet zo gauw aan gedacht... ‘Zeg eens, mati, ik houd er niet van dat mijn zakken doorzocht worden als ik me even omdraai,’ zei nu ook baas Doelweit boos. ‘Dat is jouw werk, Kodjo!’ Deze antwoordde niet en verdween in de kajuit. De winkelier zat zijn geld na te tellen en zei ten slotte opgelucht: ‘Ik geloof niet dat ik iets mis...’ |
|