| |
| |
| |
Drie arrestanten
De duisternis begon al snel over de savanna te vallen toen meneer Bos, zwaar leunend op de schouder van een van vreugde stralende Kodjo en te midden van de anderen die hem ook tegemoet waren gesneld, het kamp bereikte.
Meneer Bos zag er deerlijk gehavend uit, en hij leek een uitputting nabij te zijn. Zijn kleren hingen in rafels om zijn lijf. Hij had een stuk van zijn hemd gescheurd en dat als verband om zijn linkerarm gebonden, terwijl zijn armen en benen met bloed besmeurd waren door de vele sneden en schrammen die hij had opgelopen tijdens zijn eenzame, barre voettocht terug naar de airstrip.
‘God zij dank... verschrikkelijk... Polderman dood,’ waren de enige woorden die hij kon uitbrengen.
De onweersbui die hij nog de laatste kilometers had moeten verduren, had zijn kleren doorweekt en zijn vermoeide ogen stonden diep in zijn gezicht. Hij had een geweldige bult op zijn voorhoofd.
‘Ja, ja, we weten het,’ zei de vlieger rustig. ‘Niet praten, Bos, later kun je alles vertellen... éérst rusten, slapen!’
Vlug haalde de vlieger het eerste-hulptrommeltje uit zijn vliegtuig en samen met dokter Gomez verzorgde hij de verwondingen, die gelukkig niet van ernstige aard bleken te zijn. Intussen had Kodjo voor meneer Bos iets te eten klaargemaakt, terwijl deze maar zwijgend naar de grond zat te staren.
‘Sabotage,’ bracht hij nog met moeite uit toen ze hem in zijn hangmat hielpen.
Met een diepe zucht liet hij zich achterover in zijn hangmat vallen en sloot onmiddellijk de ogen.
| |
| |
Bezorgd staarde Kodjo naar zijn meneri... ‘God zij dank,’ had hij meneri horen zeggen en ook hij prevelde snel enige woorden van dank voor de redding van zijn meneri.
‘...en, Gran Gado,’ voegde hij er nog aan toe, ‘... wilt u er vooral om denken dat meneri Polderman een goed mens was?’
De hele nacht bleef Kodjo naast de hangmat van meneer Bos zitten. Kort na middernacht werd deze even wakker, hij zat plotseling rechtop.
‘Wat is er, meneri?’ fluisterde Kodjo. ‘Wilt u iets hebben?’
‘Water...,’ fluisterde meneer Bos. Snel haalde Kodjo een kroes water en hield die meneer Bos voor de mond.
‘Kodjo...,’ fluisterde meneer Bos, ‘het was ontzettend...’ Even sloot hij de ogen weer. ‘Kodjo, luister goed...,’ begon hij nogmaals en de bosnegerjongen boog zich diep over de hangmat om geen woord te missen.
‘Kodjo..., iemand heeft sabotage gepleegd!’
‘Ja, meneri, dat weten we... de Trio's... maar we gaan weg van hier. De dokter heeft meneer Lens een brief voor de regering meegegeven en die heeft besloten ons allemaal terug te roepen.’
‘De dokter...?’ fluisterde meneer Bos met vermoeide stem. ‘Weg van hier...? Daar komt niets van in. De Trio's kunnen het niet gedaan hebben...’
‘Wie dan?’ liet Kodjo zich ontvallen, terwijl hij meneer Bos de natte haren uit het gezicht streek.
‘Durf ik niet te zeggen... maar niet de Trio's. Ik ga morgen niet naar de stad... mond dicht, Kodjo.’
Uitgeput liet meneer Bos zich weer terugvallen. Het volgende ogenblik sliep hij alweer.
Pas toen het begon te dagen kroop Kodjo in zijn hangmat. Meneer Bos had zijn ogen niet meer opengedaan en toen vlieger Lens met Jacob en de dokter om zes uur weer naar de radio in het vliegtuig gingen luisteren, lieten ze Kodjo rustig slapen.
Meneer van Doorn meldde dat hij niets had kunnen vinden wat op sabotage duidde en hij was natuurlijk verheugd te vernemen dat meneer Bos inmiddels al was komen opdagen. De reddings- | |
| |
ploeg had het stoffelijk overschot van vlieger Polderman opnieuw begraven, nu beter, en ze zouden onmiddellijk de terugweg aanvaarden. De volgende ochtend kon de ploeg terug verwacht worden.
Terwijl de dokter en Jacob aandachtig zaten te luisteren naar wat meneer Lens en Van Doorn elkaar te zeggen hadden, had meneer Bos zich opgericht en Kodjo in zijn hangmat aangestoten. Verschrikt kwam Kodjo overeind.
‘Luister goed, Kodjo, er is hier op 't ogenblik niemand...’
Kodjo keek op het klokje. ‘Ze zitten bij de radio in het vliegtuig,’ antwoordde hij slaperig.
‘Des te beter... luister goed, we hebben niet veel tijd. Meneer Lens wil mij natuurlijk zo snel mogelijk naar de stad terugbrengen, maar dat zal niet gebeuren. We moeten hier eerst een heel lelijke zaak proberen op te lossen.’
Niet begrijpend keek Kodjo zijn meneri aan. Beiden waren uit hun hangmat gekomen.
‘Kijk maar niet zo gek,’ sprak meneer Bos snel. ‘Ik ben niet ziek en ik ben alweer aardig uitgerust. Ik voel me best... je moet me nu allereerst precies vertellen wat er hier is voorgevallen sedert mijn vertrek. Ik zie dat er brand is geweest...?’
‘Die nacht na uw vertrek al,’ antwoordde Kodjo haastig. ‘Ik werd midden in de nacht opgeschrikt door vlammen en geknetter van vuur uit het magazijn.’
‘Waar was dokter Gomez op dat moment?’ vroeg meneer Bos onmiddellijk.
‘De dokter?’ herhaalde Kodjo verbaasd, ‘...eh... die lag in zijn hangmat, dat weet ik heel zeker. Ik had hem daar even tevoren nog zien liggen en toen de brand uitbrak, lag hij er nog. Ik was nog niet ingeslapen...’
‘Maar de hangmat van de dokter hing toch in het magazijn?’
‘Niet waar, meneri, de dokter had zijn hangmat hier bij ons gespannen en daar is hij tot nu toe gebleven.’
‘Is alles verbrand... ook de voorraden? Of...’
Maar Kodjo viel hem in de rede.
‘Alles... behalve de koffers van de dokter. Ik herinner me dat
| |
| |
hij, toen de anderen sliepen, uit zijn hangmat kwam en in 't donker een koffer ging halen. Ik had wacht en kwam toevallig kijken hoe laat 't was.’
‘Kan hij toen die brand gesticht hebben, denk je, Kodjo?’
‘Dokter Gomez...?’ Kodjo moest even naar adem happen. ‘Nee, meneri, want daarna ging hij weer in zijn hangmat en pas enige tijd later brak de brand uit. Ik had intussen de wacht aan Jacob overgegeven en was al in mijn hangmat gekropen. De dokter sliep toen, geloof ik, allang.’
Meneer Bos staarde in het vuurtje en bromde: ‘Vreemd... vergis je je niet, Kodjo?’
Maar de bosnegerjongen schudde beslist zijn hoofd.
‘Dat weet ik zeker. Als hij een tweede keer uit zijn hangmat was gekomen, had ik het moeten merken want ik kon die nacht maar niet in slaap komen. Eh, u denkt toch niet dat de dokter...?’
‘Het doet er niet toe wat ik denk. We hebben geen tijd te verliezen.’
Vlug wierp meneer Bos een blik in de richting van de beide vliegtuigen die op enige afstand langs de airstrip stonden.
‘Vertel verder wat er gebeurd is.’
‘Nou, de volgende dag landde meneri Lens. Hij kwam een vat benzine brengen en toen hoorden wij dat u en meneri Polderman niet in Paramaribo waren aangekomen. Meneri Lens is toen opgestegen om naar u te zoeken en ik ben met hem meegegaan. Juist toen we wilden terugkeren zag ik in de rivier de Pipercup op z'n kop staan...’
‘En verder?’ drong meneer Bos aan, toen Kodjo even haperde.
‘Meneri Lens dacht dat uit zo'n wrak niemand levend tevoorschijn kon zijn gekomen. Het was al laat en we moesten nog vóór donker hier terug zijn.’
‘Ja, ja... en wat gebeurde er hier?’
Kodjo moest even nadenken.
‘Piloot Lens is de volgende morgen vroeg in de stad hulp gaan halen en 's middags kwamen hij en meneri van Doorn met twee toestellen en twee mannen terug. Meneri van Doorn is toen onmiddellijk met die twee mannen naar het noorden getrokken, naar
| |
| |
de plaats van het ongeluk. Ze hadden radio bij zich en we hadden juist gehoord dat ze het graf van meneri Polderman hadden gevonden toen u plotseling verscheen...’
‘Hm en verder? Is er verder helemaal niets gebeurd? Heb je nog iets aan dokter Gomez gemerkt? Hoe gedroeg die zich? Zenuwachtig? Is hij steeds bij jullie gebleven, zoals ik hem gevraagd had?’
In snel tempo vuurde meneer Bos zijn vragen op Kodjo af.
‘Nee... niets bijzonders... eh, de dokter was de volgende nacht iets kwijt.’
‘Wat?’ luidde de on middellijke vraag.
‘Dat heeft hij niet gezegd. Hij zei dat het niets te betekenen had... maar midden in de nacht werd ik wakker toen iemand tegen mijn hangmat stootte. Ik zag toen de dokter met een zaklantaarn over de grond kruipen en in het zand zoeken... de volgende morgen heb ik een klein hertje gevangen. U had 't moeten zien, meneri, zo'n lief beestje. De moeder was...’
‘Dat hertje interesseert me op 't ogenblik niet, Kodjo. Vlug, we hebben geen tijd. Heeft de dokter gevonden wat hij verloren had?’
‘Dat weet ik niet... maar de volgende morgen vond ik een prachtig steentje of stukje glas. De zon scheen er juist op en het fonkelde zo prachtig. Ik raapte het op en stond het juist te bekijken toen de dokter kwam. Hij had zeker gezien dat ik iets opraapte en toonde veel belangstelling voor het steentje. Hij vroeg of hij het mocht hebben voor zijn verzameling. Nou, ik heb 't hem natuurlijk laten houden. Eerst dacht ik dat het dìt was wat de dokter verloren had, maar... voor zo'n steentje zou hij toch 's nachts niet uit zijn hangmat komen? Verder was er, geloof ik, niets,’ besloot Kodjo. ‘O ja, toen ik de dokter vroeg waar hij in de nacht naar gezocht had, zei hij dat ik zeker gedroomd had en toen liep hij weg...’
‘Mond dichthouden,’ fluisterde meneer Bos, toen hij de vlieger, gevolgd door de dokter en Jacob, zag aankomen. ‘Gewoon je gang gaan.’
Kodjo begon ijverig in het vuur te porren en thee te zetten,
| |
| |
terwijl meneer Bos in zijn geleende pyjama de mannen tegemoet ging.
‘Weer zo fris als een hoentje!’ riep hij vrolijk uit.
‘Blij dat te horen, Bos,’ antwoordde de vlieger, ‘maar ik breng je na 't ontbijt eerst naar de stad. Je hebt verzorging nodig en daar kun je weer helemaal opknappen.’
‘Meneer Lens heeft goede berichten meegebracht uit de stad,’ kwam de dokter tussenbeide. ‘We gaan allemaal mee terug naar de stad en de airstrip zal wel op een andere plaats worden gemaakt. Een verstandig besluit van uw regering en daarmee is deze nare episode achter de rug.’
Hij gaf meneer Bos een fikse klap op de schouder. Vragend keek deze de joviale dokter aan. Hij antwoordde niet onmiddellijk, maar toen ze een uurtje later allemaal met hun bord op schoot zaten te eten, zei meneer Bos opeens:
‘Ik ga vandaag nog niet naar de stad, Lens.’
‘Maar ik heb opdracht jullie allemáál terug te brengen,’ wierp de vlieger tegen. ‘Waarom niet? Het is toch beter voor je?’
‘Men dacht dat ik dood was... maar dat is niet het geval en nu heb ìk hier dus weer de leiding, Lens. Voorlopig blijf ik hier!’
‘Zelden zo'n koppige kerel gezien,’ merkte de dokter moeilijk glimlachend op. ‘Ik geloof dat meneer Bos hier nog liever door de Trio's in de pan wordt gehakt dan iets op te geven.’
‘De Trio's zullen mij niet vermoorden,’ antwoordde meneer Bos slechts.
‘Maar vertel ons nu eerst eens hoe dat ongeluk zich precies heeft afgespeeld, Bos,’ begon de vlieger belangstellend.
De aangesprokene zette zijn bord neer. ‘Tja, dat is eigenlijk gauw verteld. Alles scheen goed te gaan en we koersten op de Eilerts de Haanstrip aan. We zagen de kale graniettoppen al toen opeens de motor raar deed. Polderman probeerde de zaak aan de gang te houden maar de motor bleef kuren vertonen tot hij er plotseling helemaal mee ophield. Het leek erop dat we in de bossen beneden ons terecht zouden komen, maar op het laatste moment zagen we de rivier en Polderman zette de kist op 't water neer. Er volgde een geweldige klap... alles gebeurde zo
| |
| |
verschrikkelijk snel, de kist sloeg, geloof ik, voorover... ja, wat er daarna gebeurd is weet ik niet.’
Met een pijnlijk gezicht streek meneer Bos over de bult op zijn voorhoofd die alle kleuren van de regenboog vertoonde.
‘Heeft meneer Polderman nog kunnen vaststellen wat de oorzaak van de storing was?’ vroeg de dokter geïnteresseerd. ‘Sabotage?’
Meneer Bos herinnerde zich dat de vlieger had uitgeroepen:
‘'t Lijkt wel of de motor geen lucht krijgt!’ Maar daarover zweeg hij voorlopig.
‘Ik kan me op 't ogenblik niet veel meer herinneren,’ verklaarde hij ontwijkend. ‘Wie zou er nu sabotage aan die Pipercup gepleegd hebben en waarom?’
Meneer Bos keek een ogenblik naar zijn gerafelde broek die over het touw van zijn hangmat hing te drogen. In de zak daarvan had hij iets dat meer licht op deze zaak kon werpen, maar hij achtte de tijd nog niet gekomen...
‘En toen, meneer Bos?’ liet Jacob zich ontvallen. Met open mond zat hij te luisteren.
‘En toen? Nou, ik moet daar een tijdje versuft gezeten hebben maar toen ik weer bij mijn positieven kwam, scheen ik tot mijn eigen verwondering weinig of niets te mankeren. Ik bloedde wat uit een paar glassneden en die bons van mijn hoofd ergens tegenaan was natuurlijk flink aangekomen, maar náást mij... enfin, ik zal jullie die verschrikkelijke geschiedenis besparen... dat komt later wel bij het officiële onderzoek. In elk geval moet onze vriend Polderman op slag dood zijn geweest. Ik wist eerst niet wat ik moest beginnen...’
‘Schurrrkestreek nog aan toe,’ liet de dokter zich ontvallen, ‘en verder?’
‘We hadden geen levensmiddelen aan boord en het geweer van de vlieger was middendoor gebroken. Ik kon dus niet blijven wachten of ik misschien gevonden zou worden. Ik wist dat we ongeveer vijftig kilometer noordwest van hier moesten zijn neergekomen, dus ik zou de strip lopende kunnen bereiken. Door middel van de zon kon ik gelukkig goed mijn richting bepalen.
| |
| |
Met behulp van een houwer heb ik toen, zo goed en zo kwaad als het ging, Polderman begraven. Ik had in het wrak een briefje willen achterlaten, maar ik had niets om mee te schrijven.
En toen ben ik aan het lopen gegaan. Wat een tocht! De eerste nacht heb ik op de onderste takken van een boom doorgebracht te midden van zwermen muskieten. De volgende dag heb ik gelopen wat ik kon. Water was er gelukkig hier en daar nog wel te vinden hoewel de meeste kreekjes droog stonden. Lange tijd werd ik de tweede dag op enige afstand gevolgd door een poema, die, geloof ik, meer nieuwsgierig was dan hongerig, want hij is de tweede nacht verdwenen... maar dat wist ik niet van tevoren... wat een nacht. Twee keer heb ik gedurende mijn tocht een vliegtuig gehoord. Dat moet jij dus geweest zijn, Lens! Ja, verder weten jullie het wel. Ik kwam een paar kilometer hier vandaan op het spoor dat de dokter, Kodjo en ik gekapt hebben tijdens onze tocht naar Appikalo. Dat bracht me dus op de airstrip terug. Bij het afdalen van een steile heuvel verloor ik de eerste dag al de houwer, mijn enige wapen en werktuig, in een ravijn en van toen af aan moest ik me dus gewoon door makkabossen, lianen en dichte begroeiing heen dringen. Nóóit meer!’ riep hij ten slotte uit. ‘Voor die arme Polderman heb ik niets meer kunnen doen... ik moet er niet aan denken!’
Vermoeid keek meneer Bos op.
‘O ja, dokter, ik was aanvankelijk een heel eind afgedwaald, veel te ver naar het westen, en voor ik ons oude spoor terugvond, moet ik diep in dat gebied terechtgekomen zijn waarvan u vertelde dat het vreselijk moerassig was, weet u nog wel? Op weg naar Appikalo liet u ons immers eerst een hele tijd in noordelijke richting lopen om die moerassen te ontwijken die volgens u westelijk lagen?’
‘Ach ja...,’ herinnerde de dokter zich opeens, ‘die zijn in deze tijd van het jaar natuurlijk opgedroogd.’
‘Geen spoor van enig moeras,’ verklaarde meneer Bos, de dokter strak aankijkend. ‘We hadden dus naar Appikalo een veel kortere weg kunnen nemen. Ik dacht dat u hier bekend was!’
‘Nou...,’ verweerde dokter Gomez zich en het was duidelijk
| |
| |
dat hij even naar zijn woorden moest zoeken, ‘toch liggen er in dat gebied diepe moerassen.’
Kodjo had al die tijd meneer Bos aandachtig zitten bestuderen en het leek hem dat deze het verhaal over zijn ‘afdwalen’ uit zijn duim had gezogen. Hij kende meneri maar al te goed en zag het aan zijn gezicht! Hij had hier vast een bedoeling mee. Had hij een aanval op de Braziliaanse geleerde ingezet?
‘Nee, moerassen heb ik daar niet gezien, maar wel iets anders, iets véél interessanters.’
Ongemerkt hield meneer Bos de uitdrukking op 't gezicht van de dokter in de gaten. Deze spitste zijn oren.
‘Je maakt ons nieuwsgierig, Bos,’ zei vlieger Lens. ‘Wàt vond je daar?’
Meneer Bos keek eens om zich heen alsof hij een geheim ging vertellen en zei toen:
‘Het is misschien niet verstandig het jullie nu al te vertellen, maar als jullie me beloven er voorlopig je mond over te houden...?’
‘Op mij kun je rekenen, Bos,’ antwoordde de vlieger onmiddellijk.
‘Nou... op mij ook, hoor,’ liet de dokter zich horen, maar het was op zijn gezicht te lezen dat hij in grote spanning zat. ‘Is het dan zó belangrijk?’ liet hij er op sarcastische toon op volgen.
Vanzelfsprekend knikten ook Jacob en Kodjo van ja en meneer Bos vervolgde op gedempte toon:
‘Ik stootte daar toevallig op... of nee, laat ik het anders zeggen ...ik heb daar edelstenen gevonden.’
‘Wat voor edelstenen?’ luidde de onmiddellijke vraag van de vlieger. ‘Stenen van waarde?’
‘Ik heb er weinig verstand van,’ bekende meneer Bos ontwijkend, ‘maar op de plaats waar ik ze vond, was al door andere mensen gegraven. Ik vond er de sporen van schoenen...’
‘Speelt uw fantasie u geen parten?’ riep de dokter onthutst uit.
‘Edelstenen in moerasgebied en schoensporen waar geen mens komt! Heeft u niet een paar van die zogenaamde edelstenen meegebracht?’
| |
| |
‘Jazeker,’ antwoordde meneer Bos.
‘Die zou ik dan graag eens willen zien,’ vervolgde de dokter, die het meest van allen geïnteresseerd scheen te zijn in hetgeen meneer Bos vertelde.
‘Het lijkt me verstandiger ze voorlopig aan niemand te laten zien. Meneer Lens zal ze mee naar de stad nemen en daar moeten deskundigen maar uitmaken of het werkelijk echte... nu ja, ... edelstenen zijn. Ik ga morgen een uitgebreid onderzoek instellen. Gaat u mee, dokter?’
‘Mòrgen zegt u...? Goed, ik zal u vergezellen want u heeft me werkelijk nieuwsgierig gemaakt, maar ik denk dat uw fantasie op hol is geslagen. Schurrrkestreek! Edelstenen!’ De dokter barstte in een onbedaarlijk lachen uit. ‘Zou het niet verstandiger zijn zo snel mogelijk naar de stad terug te keren en die dwaze voorstellingen uit uw moede hoofd te zetten? U heeft een rustkuur nodig.’
En met een plotseling diep ernstig gezicht vervolgde hij:
‘Is de dood van onze vriend, meneer Polderman, nog geen voldoende les geweest?’
‘Och,’ antwoordde meneer Bos rustig, ‘een ongeluk kan ons allemaal overkomen.’
Dokter Gomez haalde zijn schouders op en wandelde weg. Even later zag Kodjo dat de geleerde zich in het kamp gereedmaakte voor een wandeling.
‘Meneri,’ waarschuwde hij direct, ‘de dokter gaat weg.’
Maar meneer Bos had de dokter geen moment uit 't oog verloren. Hij had bij gebrek aan beter zijn gerafelde en met bloed bevlekte kleren weer aangetrokken en zat schijnbaar rustig een sigaretje te roken, alsof hij diep in gedachten verzonken was.
‘Ja, ja, de dokter is iets van plan,’ fluisterde meneer Bos, ‘en nu hoop ik maar één ding!’
‘En wat is dat, meneri?’ vroeg Kodjo doodnieuwsgierig.
‘Dat hij doet wat ik verwacht dat hij zal doen!’ Nu was Kodjo nog even wijs. ‘Als ik me niet vergis, is die zogenaamde geleerde dokter Gomez helemaal niet de man waar wij hem voor houden, Kodjo.’
| |
| |
Een paar minuten later kwam dokter Gomez rustig langs wandelen, zijn zonnebril op en zijn jachtgeweer over de schouder.
‘Ik ga een beetje jagen,’ zei bij vluchtig in het voorbijgaan.
‘Goede vangst, dokter!’ wenste meneer Bos hem toe, maar 't viel natuurlijk wel op dat de dokter niemand uitnodigde hem op de jacht te vergezellen. Vlieger Lens zag de dokter lopen en riep hem achterna:
‘Hé, dokter, gaat u jagen? Wacht even, dan ga ik met u mee!’
De dokter deed aanvankelijk of hij niets hoorde en versnelde zijn pas. Hij was blijkbaar niet op gezelschap gesteld... precies wat meneer Bos verwachtte. De vlieger ging de dokter achterna, haalde hem in en zei:
‘Een ogenblik, dokter Gomez, dan ga ik met u mee. Nu meneer Bos nog niet terug wil, heb ik vandaag toch niets te doen.’
De dokter keerde zich met een ruk om en antwoordde bits:
‘Als ik ga jagen doe ik dat liever alléén. U zou misschien het wild verjagen, meneer Lens...’
Verwonderd en even uit het veld geslagen keek de vlieger de dokter aan. ‘O... nou, zoals u wilt,’ antwoordde hij ten slotte.
‘Niet dat ik iets tegen u heb, begrijpt u me goed, meneer Lens, maar jagen is nu eenmaal iets waarbij je heel stil te werk moet gaan en daarom ga ik liever alleen.’
De vlieger gaf geen antwoord en wandelde langzaam naar 't kamp terug, terwijl de dokter aan de overkant van de strip in het bos verdween.
Op dat ogenblik had meneer Bos blijkbaar gewacht. Hij sprong op en zei:
‘Kom mee, Kodjo, we moeten hem volgen!’
Snel ging hij daarop de vlieger achterna en riep:
‘Lens, leen me je geweer, vlug! Ik moet de dokter achterna!’
‘Wat ben je in 's hemelsnaam van plan, Bos, de dokter jaagt liever alléén!’
‘Leen me je geweer,’ zei meneer Bos nogmaals en nadrukkelijk. ‘Later zal ik je wel uitleggen waarom. Er is nu geen tijd te verliezen!’
Onmiddellijk overhandigde de vlieger zijn geweer en voor hij
| |
| |
verder iets kon zeggen, was meneer Bos in zijn gehavende kleren en met de talloze verbanden om zijn armen en benen de dokter achterna gesneld. Kodjo volgde hem op een holletje, nadat hij de eerste de beste houwer had gegrepen die hij zag liggen.
In de bosrand gekomen hoorden ze voor zich uit de dokter met schijnbaar grote haast zich een weg door het dichte bos kappen. Het was dus niet moeilijk de man te volgen. Ze mochten in geen geval door de dokter gezien worden en meneer Bos beduidde Kodjo nu en dan even halt te houden.
Kodjo stelde geen vragen. Hij begreep dat het nu de tijd niet was om meneri met vragen lastig te vallen, al had hij dan ook geen flauw idee van wat meneer Bos op 't oog had.
De dokter voor hen uit hield eerst enige tijd de noordelijke richting aan maar geleidelijk draaide hij toch meer westelijk. Het werd nu ook Kodjo duidelijk dat dokter Gomez in ieder geval niet op jacht was. Ze konden de dokter duidelijk horen kappen en dat was nu juist niet bepaald de manier om te jagen. Maar wat voerde de geleerde dan in zijn schild? Had dit allemaal iets met het vliegongeluk... met de dood van meneri Polderman te maken?
Opeens greep meneer Bos Kodjo bij de arm en trok hem tegen de grond. Ze waren de dokter te snel gevolgd en ze zagen hem ineens duidelijk voor zich uit. Gelukkig keek hij niet om. Hij scheen niet bang te zijn dat hij gevolgd werd. Het geweer nog aan de schouder kapte hij haastig met krachtige slagen lastige lianen en doornige takken door, zonder zich een enkel ogenblik rust te gunnen.
‘Mijn vermoeden wordt steeds sterker,’ bromde meneer Bos, ‘dat de man die je daar ziet een misdadiger is... die geleerde, joviale dokter Gomez...’
‘Wat heeft hij gedaan?’ waagde Kodjo te vragen. Meneer Bos antwoordde niet onmiddellijk, maar even later fluisterde hij:
‘Dat zal gauw genoeg blijken als mijn vermoeden juist is... dat mooie steentje dat je gevonden hebt kan onze dokter Gomez wel eens verraden hebben...’
‘Dat stééntje?’ Kodjo probeerde verband te leggen tussen dat
| |
| |
steentje, de edelstenen waar meneri over gesproken had, het vliegongeluk, de brand en nu deze plotselinge achtervolging, maar hij zag er nog geen kans toe. Meneer Bos knikte slechts, hij had een baard van vele dagen en hij zag er grimmiger uit dan Kodjo hem ooit gezien had.
‘Waar gaat dokter Gomez naartoe?’ vroeg Kodjo, nadat ze weer enige tijd behoedzaam het overduidelijke spoor van de man voor hen uit hadden gevolgd.
‘Waarschijnlijk naar een plaats waar onze regering bijzonder veel belangstelling voor zal hebben,’ kreeg hij ten antwoord. ‘Geduld,’ en onvermoeid bleef meneer Bos de dokter volgen.
Ze bevonden zich hier midden in het gebied dat de dokter nog maar enkele dagen geleden had aangeduid als moerassig. Nergens was enig spoor van water te ontdekken hoewel ze hier toch dichtbij de Sipaliwini waren. Nu en dan meenden ze het ruisende water in de stroomversnellingen te horen.
Warempel, daar klonk een stem... Het was de luide stem van de dokter die iets riep. Tegen wie had hij 't? Ze hoorden nu ook duidelijk iemand antwoorden, maar 't was een vreemde taal.
‘Portugees,’ fluisterde meneer Bos. ‘Dat spreken ze in Brazilië.’
Hij zat nu op zijn knieën en probeerde in de verte iets te onderscheiden, maar het oerwoud was hier zo dicht dat ze nauwelijks een tiental meters voor zich uit konden zien. Op handen en voeten kropen ze dichterbij. Langzaam aan werd het bos lichter terwijl de stemmen duidelijker werden.
Kodjo begreep dat de dokter een open plek had bereikt waar hij met grote zekerheid zijn weg naartoe gezocht had. Hier bevonden zich blijkbaar mensen... en geen Indianen. Onwillekeurig moest hij even aan de schoenafdruk denken die ze enkele dagen terug in het bos op de kreekoever en ook rond de hut van de piai te Appikalo hadden gevonden. De mensen waar dokter Gomez daarginds mee sprak, waren blijkbaar Brazilianen... en die zouden waarschijnlijk wel op schoenen lopen.
Voorzichtig kroop meneer Bos naderbij tot ze ten slotte onder dekking van het dichte gebladerte een goed overzicht hadden
| |
| |
van de open plek waar het zonlicht ongehinderd kon doordringgen. Er stroomde een smal kreekje en Kodjo zag een klein kampje staan waarachter vandaan nu opeens twee mannen tevoorschijn kwamen. Mèt schoenen aan, merkte hij onmiddellijk op.
De ene man had een schop in de hand en toen Kodjo zich een beetje oprichtte, ontdekte hij dat de mannen hier blijkbaar overal grote kuilen hadden gegraven. Edelstenen, schoot het plotseling door zijn hoofd. Dus meneri was hier tòch geweest, want hoe kon hij dit anders weten?
Ook meneer Bos deed moeite om ongezien de omgeving te verkennen en hij scheen niet goed te weten wat hij nu moest beginnen.
‘Wat gaat u doen?’ vroeg Kodjo fluisterend. ‘Graven die mannen naar edelstenen?’ Meneer Bos knikte en fluisterde terug:
‘We moeten wachten tot Gomez zijn geweer wegzet.’
| |
| |
Nauwelijks had hij dat gezegd of de dokter nam zijn geweer van zijn schouder en legde dat op het palmbladeren dakje van het kleine kamp. De dokter scheen een hele hoop te vertellen te hebben want hij was voortdurend aan 't woord, terwijl hij druk met de armen gesticuleerde. De beide mannen luisterden aandachtig. Ze zagen er alle twee onguur en haveloos gekleed uit. Een gescheurde lange kakibroek en naakt bovenlijf, terwijl geen van beiden zich in maanden geschoren scheen te hebben.
Een van de mannen haalde uit het kampje een doosje en toonde de inhoud aan dokter Gomez, waarna de dokter het doosje in zijn zak stak. Daarna ontspon zich weer een druk gesprek waarvan meneer Bos noch Kodjo een woord verstonden, maar vooral de dokter scheen zich nogal op te winden.
Toen ze zich al pratende van het kampje verwijderd hadden en met hun rug naar meneer Bos en Kodjo toe stonden, sprong meneer Bos onverwachts op, nadat hij Kodjo haastig had toegefluisterd: ‘Volg me!’ Met zijn geweer in de aanslag vuurde hij een schot in de lucht, rende het volle zonlicht in en schreeuwde:
‘Handen omhoog!’
Dodelijk verschrikt draaiden de drie zich om, de handen omhoog, maar vliegensvlug probeerde dokter Gomez nog zijn geweer te bereiken. Kodjo had het echter voorzien en was er eerder bij, zodat meneer Bos niet raak behoefde te schieten. De drie Brazilianen zagen nu twee geweren op zich gericht, waarvan een het jachtgeweer van de dokter zelf was.
‘Wat heeft dit te betekenen, donders nog aan toe!’ schreeuwde de dokter woedend. Hij scheen het grappige woord schurrrkestreek helemaal vergeten te zijn.
‘Een overbodige vraag, dokter!’ antwoordde meneer Bos scherp. ‘Ik arresteer u en deze beide mannen. U wordt verdacht van brandstichting en sabotage aan een vliegtuig met de dood van een vlieger ten gevolge. Verder delft u edelstenen zonder vergunning en uw beide metgezellen bevinden zich zonder toestemming op Surinaams grondgebied. Nog meer vragen?’
Even was de dokter uit 't veld geslagen, maar toen schreeuwde hij woest:
| |
| |
‘Ik zal het aan mijn regering melden. Daar zult u nog wel meer van horen! Bovendien mist u alle bevoegdheid om ons te arresteren!’
‘Tot mijn spijt kan ik u mijn penning op dit moment niet laten zien, maar ik ben al jaren buitengewoon agent van politie en dat is me al heel vaak goed van pas gekomen. Kodjo, fouilleer ze alle drie en onderzoek hun kampje,’ beval meneer Bos. ‘Eh... en neem het doosje dat de dokter in zijn zak gestoken heeft.’
‘Je reinste roofoverval,’ siste dokter Gomez buiten zichzelf van woede. Hij liet even zijn handen zakken om Kodjo van zich af te houden, maar onmiddellijk klonk een knal uit het geweer van meneer Bos. Het schot sloeg vlak voor de voeten van de dokter in de grond en deed het zand opstuiven. Geschrokken stak de man zijn armen weer omhoog.
‘Volgende keer is het raak!’ waarschuwde meneer Bos hem.
Vlak nadat Kodjo het kampje was binnengegaan, hoorde meneer Bos hem luid schreeuwen en het volgende ogenblik kwam de bosnegerjongen met twee geweren naar buiten.
‘Onze geweren, meneri... die we in Appikalo zijn kwijtgeraakt!’ riep hij opgewonden en niet weinig verbaasd uit.
‘Hm, nòg een aanklacht,’ voegde meneer Bos de dokter toe. ‘Diefstal van twee geweren.’
Toen Kodjo meneer Bos het doosje overhandigde, opende deze het heel even en sloot het daarna onmiddellijk weer.
‘Wat zit erin, meneri?’ wilde Kodjo natuurlijk weten.
‘Nog meer van die mooie glinsterende steentjes,’ antwoordde meneer Bos. ‘Weet je wel...?’
Langzaamaan begon Kodjo nu het een en ander duidelijker te worden, maar hoe meneer Bos de dokter van sabotage aan het vliegtuig kon verdenken was hem nog een raadsel.
‘Je hebt de dood van meneer Polderman op je geweten, geleerde dokter,’ beet meneer Bos de man toe. ‘Dat ziet er maar lelijk voor je uit!’
‘Eerst bewijzen!’ was alles wat de woedende, maar machteloze Braziliaan kon uitbrengen. Zijn metgezellen bleken veel minder strijdlustig, ze deden hun mond niet open.
| |
| |
‘Bind ze alle drie de handen op de rug, Kodjo. Kap maar een paar lianen,’ gebood meneer Bos, maar Kodjo had uit het kampje al een flink eind touw tevoorschijn gehaald. Hij kapte het in drie stukken en bond vervolgens de Brazilianen de handen op de rug. Toen hij klaar was, gaf meneer Bos de mannen met zijn geweer een por in de rug en schreeuwde hun toe:
‘Vooruit, lopen! Dokter Gomez voorop, dezelfde weg terug!’
De dokter bromde iets tegen zijn mannen en op een rijtje volgden ze hun leider het bos weer in.
Meneer Bos, met zijn geweer in de aanslag, kwam achter de Brazilianen en daarachter kwam Kodjo, nu ook met een geweer in de aanslag en nog twee aan zijn schouder.
Meneer Bos keek even om en zei verheugd maar vermoeid glimlachend:
‘Begrijp je nu waarom die dokter de airstrip veel verder naar het noorden wilde hebben, Kodjo, en waarom hij dit bos een onbegaanbaar moerasgebied noemde?’
Kodjo knikte begrijpend, en meneri vervolgde:
‘Omdat het juist de bedoeling van al die vliegveldjes in het oerwoud is om verborgen rijkdommen in de Surinaamse bodem op te sporen!’
‘Rijkdommen?’ herhaalde Kodjo. ‘Die steentjes, of...’
‘Diamanten, vermoed ik...,’ luidde het antwoord.
|
|