‘Ik ga vandaag eens in zuidelijke richting zoeken of ik een Triopad kan vinden. Vlak over de grens liggen verscheidene dorpen en ik zal... Wat heb je daar, Kodjo?’ vroeg hij, op Kodjo toestappend.
‘Kijkt u eens hoe mooi dit steentje de zon weerkaatst,’ zei Kodjo opgetogen. ‘Het lijkt wel geslepen glas.’
‘Waar heb je dat vandaan?’ informeerde de dokter, toen Kodjo hem het steentje in de hand legde.
‘Lag hier in het zand,’ antwoordde Kodjo. ‘Ik zag het omdat 't zo schitterde in de zon.’
‘Hm, wel aardig,’ luidde de mening van de dokter. ‘Ik verzamel alle mogelijke steentjes die er aardig uitzien... ik heb al een hele verzameling. Ik mag dit steentje er zeker wel bij doen?’
Kodjo moest ineens denken aan wat hij de afgelopen nacht had gezien. Dokter Gomez op handen en voeten tastend in het zand.
‘Is dit wat u verloren heeft, dokter?’ vroeg hij argeloos.
‘Ik? Verloren...?’ hakkelde de geleerde even. ‘O, gisteren bedoel je? Welnee, ik was het sleuteltje van een van mijn koffers kwijt, maar ik vond het even later in mijn zak!’
‘Maar waar zocht u dan vannacht naar?’ vroeg Kodjo wat nieuwsgierig. ‘Was u dat sleuteltje toen wéér kwijt?’
‘Vannacht?’ De dokter scheen nu toch even in de war te zijn, maar haalde ten slotte zijn schouders op en antwoordde bedaard:
‘Je hebt zeker gedroomd, Kodjo.’
Hij hing zijn geweer over zijn schouder en wandelde lustig fluitend de airstrip over. Nog even draaide hij zich om, zwaaide met een arm en verdween in de struiken.
Kodjo staarde hem, in gedachten verzonken, na. Waarom zei de dokter dat hij had gedroomd? Hij had hem toch duidelijk vannacht met zijn zaklantaarn onder de hangmatten zien rondkruipen?
Kodjo vond dat dokter Gomez maar vreemd deed, maar hij had wel eens gehoord dat veel geleerde bollen zo nu en dan vreemd uit de hoek kunnen komen.
Het grootste deel van de dag zaten Kodjo en Jacob in de schaduw van het kampje te praten en na te denken over het vreselijke