| |
Tegenslag
Nog voor zonsopgang de volgende ochtend reed Japie zijn auto de poort van Crocodile Bridge weer uit. Hij sloeg rechtsaf, de weg op naar Punda Maria, tweehonderd veertig mijl naar het noorden. Ze waren vroeg vertrokken, want onderweg wilde de ranger leeuwen jagen en nog voor zonsondergang in Punda Maria zijn. Voor zonsondergang, omdat de komende nacht de bestelwagen uit Punda Maria zou vertrekken, en voor die tijd moesten ze daar terug zijn.
‘Ik zal jullie nu precies vertellen wat we gaan doen, meisjes,’ zei Japie toen ze eenmaal op weg waren. ‘Zoals we nu wel gemerkt en gezien hebben, zijn er op verschillende plaatsen in het reservaat jagers, smokke- | |
| |
laars, bezig met het afslachten van onze kostbare dieren. Als we deze lieden hun gang laten gaan, zal binnen afzienbare tijd de wildstand in het Krugerpark tot een minimum gereduceerd worden. Het is natuurlijk verre van eenvoudig, deze mensen stuk voor stuk op te sporen, want ze wagen zich overdag niet op de wegen. We weten ook dat die fotograaf, zo noemt hij zich tenminste, iets met die smokkelarij te maken heeft. En ik vermoed dat hij de grote man is die we moeten hebben. Als het kan, moeten we natuurlijk ook de jagers zelf inrekenen. We moeten heel voorzichtig zijn, want zodra ze argwaan krijgen, kunnen ze gemakkelijk verdwijnen in de wildernis hier. Door het oerwoud bereiken ze de grens van Mozambique, waar ze hier overal vrij dichtbij zitten. En dat moeten we proberen te voorkomen.’
‘Hoe kunnen we die mensen te pakken krijgen?’ vroeg Jenneke nieuwsgierig.
‘Dat zal ik jullie vertellen. Als we vanmiddag in Punda Maria terug zijn, stel ik me direct in verbinding met de politiepost daar; die moet ons een paar mannetjes afstaan. We kunnen die lui natuurlijk niet met ons drietjes gevangen nemen! Vanavond of vannacht moet de bestelwagen uit Punda Maria vertrekken voor zijn reis naar Nelspruit. Nu heb ik het volgende vermoeden. Die chauffeur speelt onder één hoedje met Harris. Op zijn tocht door het park naar Nelspruit haalt hij op verschillende geheime punten de voorraden dierevellen en misschien ook wel olifantstanden op. Die brengt hij dan via het autospoor dat we gisteren hebben ontdekt, over de grens naar Mozambique. Eenmaal over de grens, wordt de boel natuurlijk door iemand overgenomen. Maar zover moeten we het niet laten komen.’
| |
| |
‘En wat doet die Harris dan?’ vroeg Trudi.
‘Daar kom ik nu op,’ vervolgde Japie. ‘Harris zit op dit ogenblik nog steeds rustig in Shingwedzi, en kijk maar eens even op de kaart.’
Dit zeggend, ontvouwde Japie de kaart van het reservaat en legde die op de schoot van Jenneke, die deze keer voorin zat.
‘Harris zit daar te wachten op het vertrek van de bestelwagen uit Punda Maria. Zodra de auto Shingwedzi passeert, gaat hij in zijn eigen wagen achter de bestelauto aan.’
‘Hoe weet je dat?’ vroeg Jenneke nu.
‘Zeker weten doe ik niks, maar ik vermoed het,’ zei Japie. ‘Ik vermoed dat hij met de bestelwagen meegaat, omdat die jagers voor hun vellen betaald moeten worden. Die kerels werken natuurlijk niet voor niets! Hij betaalt ze pas als ze de vellen in de bestelwagen hebben afgeleverd, contante betaling dus. Die smokkelaars zijn niet gek en ze zullen geen gesmokkelde dierevellen afgeven, als ze niet tegelijkertijd betaling ontvangen. Ze weten heus wel dat die Harris geen eerlijk man is. Omgekeerd betaalt Harris natuurlijk ook niet vooruit, want hij kan die lui evenmin vertrouwen. Er is dus maar één mogelijkheid: boter bij de vis. En dan moet Harris dus achter de bestelwagen aanrijden. Daarom zit hij nu in Shingwedzi te wachten.’
‘En wat gaan we nu doen, Japie?’ wilde Jenneke natuurlijk weten.
‘Wij? Ik weet eigenlijk niet of ik jullie mee moet nemen... ik ga met enkele politiemannen op post staan, even voorbij Shingwedzi, aan deze kant van dat kamp. Zodra de bestelauto aankomt, houden we hem aan en dan rekenen we allereerst Harris in. Daarna nemen wij
| |
| |
plaats naast de chauffeur van de bestelwagen, met wat politiemannen achterin. We bevelen de chauffeur door te rijden, volgens de route die hij van plan was te nemen.’
‘Maar dan rijdt hij immers regelrecht naar Nelspruit. Hij zal die smokkelaars toch niet verraden?’ meende Trudi.
‘Je kent die lui nog niet,’ glimlachte de ranger. ‘Als de politie erbij is, valt hij gauw genoeg door de mand, en wanneer hij dan langs alle geheime opslagplaatsen rijdt, komen vanzelf die jagers te voorschijn, want die staan natuurlijk al op de uitkijk. Ze weten natuurlijk precies in welke nacht de bestelauto en Harris met zijn geld komt! Zodra ze te voorschijn komen, worden ze ingerekend.’
‘En dan heb je de voorraad tegelijkertijd!’ riep Trudi hoopvol uit.
‘Maar waarom zouden wij niet mee mogen? We kunnen toch helpen?’ veronderstelde Jenneke.
‘Dat wel, maar ik denk zo dat jullie ouders er niet erg op gesteld zouden zijn, als ze wisten dat jullie achter smokkelaars aanjagen, en dat nog wel in het holst van de nacht in de wildernis,’ zei Japie.
‘Nou, maar we kunnen best mee, hoor,’ vond Trudi. ‘Je zult eens zien wat wij kunnen. We hebben alles meegemaakt, en nu het erop aan gaat komen, wil je ons achterlaten?’
‘Nee, meisjes, het spijt me erg, maar dit is geen werk voor jongedames van jullie leeftijd,’ vond Japie. ‘Ik rij met die bestelwagen mee tot we alle jagers hebben ingerekend, en dan brengen we het hele zaakje onder hoede van de gewapende politiemannen terug naar Punda Maria. Daarna kunnen we de leeuwejacht nog wat
| |
| |
voortzetten. We gaan het Krugerpark nog niet uit, hoor. Blijven jullie maar lekker in Punda Maria wachten.’
‘Reuze jammer,’ vond Jenneke, en ook haar vriendin trok een diep teleurgesteld gezicht, maar daar stoorde Japie zich niet aan. Tegenover de ouders van de meisjes mocht hij het niet goedvinden.
Toen ze een paar uurtjes hadden gereden, voorbij Lower Sabie, terwijl ze ook Skukuza links hadden laten liggen, kwamen ze in de omgeving van Ngwanetsi. Al verschillende keren hadden ze in de verte leeuwen en leeuwinnen gezien, maar Japie zocht speciaal oude dieren. Ze stuitten nu op een groepje van vier leeuwen waarvan er twee tot de oudere garde behoorden. Ofschoon het Japie erg aan 't hart ging, moest hij toch besluiten de mooie, niets kwaads vermoedende dieren neer te leggen met een paar welgerichte schoten uit zijn jachtgeweer. Zo ging het nu eenmaal en zo moest het ook. Je kon het aantal roofdieren niet maar laten aangroeien, want anders zou je op het laatst alleen nog maar roofdieren overhouden, terwijl er dan geen waterbok of ‘gestreepte ezel’ meer te vinden zou zijn. Als gevolg daarvan zouden de leeuwen, door gebrek aan voedsel, het reservaat uittrekken, en dan was het Krugerpark geen wildtuin meer. Het was de plicht van de rangers om de wildstand op peil te houden, dus moest er hier en daar weleens een keer geschoten worden.
‘Dan doen die stropers eigenlijk nog een goed werk,’ meende Jenneke.
‘Maar die jagen niet alleen op leeuwen. Die kerels jagen speciaal op wild met een mooi velletje, zoals jaguars, luipaarden, verschillende soorten herten, en ook leeuwen natuurlijk, waarvan ze de kop opzetten, zebra's
| |
| |
en nog tal van andere dieren. De olifanten niet te vergeten. De ivoren tanden brengen goed geld op. Enfin, we zullen vannacht wel zien wat de voorraad is.’
Tijdens het neerschieten van de twee leeuwen waren de andere twee natuurlijk op de vlucht geslagen, en de meisjes hielpen Japie de lijken van de dieren van de weg af te slepen, een eind het bos in.
Bij kamp Ngwanetsi aangekomen liet Japie het hek openen, want hij wilde van daar uit Punda Maria opbellen en ook even in Shingwedzi informeren of Harris daar nog was.
Te Punda Maria kreeg hij direct mister Crawford aan de lijn.
‘Hier Viljoen,’ zei Japie. ‘Vertrekt de bestelauto vanavond nog?’
‘Waar zit u op 't ogenblik?’ was de eerste vraag van de andere kant.
‘In Ngwanetsi,’ zei Japie. ‘Ik ben op weg naar u toe. Ik wilde alleen maar even weten hoe laat de bestelwagen vanavond vertrekt!’
‘Waarom vraagt u dat?’ vroeg mister Crawford argwanend.
‘Dat zal ik u, zodra ik daar ben, precies vertellen,’ zei Japie wat ongeduldig. ‘U moet er tot dan met niemand over spreken.’
‘Waarover?’ vroeg de ranger te Punda Maria verbaasd. ‘Over het feit dat ik u gebeld heb en over wat ik u gevraagd heb,’ antwoordde Japie kort. ‘Hoe laat vertrekt hij vanavond?’
‘Zo laat als ik wil, natuurlijk,’ luidde het antwoord. ‘Ik heb er eigenlijk nog niet over nagedacht. Om een uur of zes, vermoed ik.’
‘Kunt u ervoor zorgen dat hij om die tijd dan ook
| |
| |
werkelijk vertrekt? Ik wil namelijk graag precies weten hoe laat hij vertrekt. Ik zal u later wel vertellen waarom,’ zei Japie.
‘In orde. Ik zal ervoor zorgen dat hij om die tijd vertrekt en niet vroeger of later. Eh... bent u iets op het spoor?’ vroeg mister Crawford nieuwsgierig.
‘Ik zal u alles haarfijn uit de doeken doen zodra ik bij u ben,’ beloofde Japie. ‘Enne, wilt u de politiecommandant bij u vragen om vier man voor mij gereed te houden? Maar in het geheim natuurlijk. Vooral de chauffeur mag beslist niets merken!’
‘Wat moeten die vier mannen doen?’ wilde mister Crawford weten.
‘Niets, alleen maar op mij wachten, want ik neem ze mee,’ verklaarde Japie. ‘Kan ik op u rekenen?’
‘In orde, meneer Viljoen. U kunt op mij rekenen. En moeten die politiemannen bewapend worden?’
‘Nou, en of. Dag mister Crawford. Tot ziens,’ en Japie legde de telefoon neer.
Even later had hij Shingwedsi aan de lijn.
‘Hallo, ja, Viljoen hier. Hoe staan de zaken met mister Harris?’
‘Nog steeds hier,’ antwoordde de bewaker. ‘Hij vertrekt vanmiddag, heeft hij gezegd. Waarheen wist hij nog niet.’
‘Nou, dat weet ik dan wel. Mooi, bedankt. Niets vertellen, hoor.’
‘Nee, meneer Viljoen. Ik zwijg als 't graf,’ kwam het antwoord.
Japie keek nadenkend naar buiten. Vanmiddag zou Harris vertrekken... ja natuurlijk, want in de avonduren zouden ze hem immers het kamp niet meer uit laten. Bezoekers mogen 's nachts niet door het park
| |
| |
rijden. Harris zou dus waarschijnlijk ergens buiten Shingwedzi de bestelauto opwachten.
‘Alles loopt volgens plan, meisjes,’ zei Japie verheugd. ‘Harris maakt zich al klaar. O, als hij eens wist.’
Buiten gekomen zei hij: ‘We moeten nu snel verder, want Punda Maria is nog een heel eind. De rest van de leeuwejacht bewaren we maar voor later. Enne, ik moet met die politiemannen weer terug ook, tot voorbij Shingwedzi, om onze positie in te nemen. Als we die Harris maar niet tegenkomen, want hij maakt zich al klaar om het kamp te verlaten. We zullen de linkerweg moeten nemen, de hoofdweg dus, want Harris zal wel de zijwegen houden. Geboefte sluipt altijd langs achterommetjes.’
In snelle vaart stuurde Japie kort daarna zijn wagen het hek weer uit in de richting van Satara. Nog honderdnegentig mijl naar Punda Maria; dat konden ze in vijf uur halen, maar dan moesten ze wel flink doorrijden. Spoedig bereikten ze Satara en zonder stoppen ging het op George en Letaba aan. In Letabakamp moest Japie even benzine tanken. ‘Fijn,’ zei hij, ‘we komen mooi op tijd. Nog honderdtwaalf mijl.’
Met flinke snelheid zetten ze de lange reis noordwaarts voort. Eenmaal moesten ze de wagen zelfs langs een groepje leeuwen manoeuvreren. De dieren bleven midden op de weg liggen.
‘Het is altijd een gevaarlijke aardigheid om leeuwen lastig te vallen,’ vertelde Japie, toen ze die moeilijke hindernis hadden genomen. ‘Als zo'n beest zijn tanden even in je banden zet, ben je de sigaar.’
Even voorbij Letaba sloegen ze de linker weg in om zodoende Harris mis te lopen, die vermoedelijk niet op de hoofdweg zou wachten.
| |
| |
‘Je mag hier eigenlijk niet sneller rijden dan veertig kilometer per uur, dat is vijfentwintig mijl, maar nu moet het maar.’
Een grote stofwolk achter zich latend raasde de auto over de hoofdweg.
‘Hé!’ riep Japie ineens verschrikt uit, net toen ze bij een bocht kwamen. Een grote waterbok kwam het bos uit en liep de hoofdweg op. Japie gooide het stuur om, de wagen slingerde geweldig, slipte in het zand en met een smak vloog de auto tegen een boom... Versuft zaten alle drie een ogenblik te kijken. Het was allemaal zo vlug gebeurd. De wagen was met het rechterwiel tegen de boom gevlogen, waarna de auto een zwaai naar links had gemaakt en dwars over de weg was komen te staan.
‘Mijn hemel!’ riep Japie lijkbleek van schrik, uit. ‘Mijn hemel... hebben jullie je bezeerd?’ vroeg hij met trillende stem.
De meisjes hadden even tijd nodig om op verhaal te komen, maar geen van beide bleek gewond te zijn. Het wiel had de ergste schok opgevangen, het spatbord was eraf gerukt en het rechtervoorwiel was totaal verbogen. Een deel van de radiator was als een harmonica ingedrukt en al het koelwater siepelde eruit.
‘Zo, daar staan we nou,’ was alles wat de ranger er verder uit kon brengen. ‘Tjonge, wat een dreun.’
Ze stapten uit de wagen en trillend op hun benen liepen ze rond de gehavende auto.
‘Dat ziet er niet best uit,’ zei Japie spijtig.
‘Wat nu?’ was het eerste wat Jenneke kon uitbrengen. ‘Zeg dat wel... wat nu,’ zei Japie, terwijl hij het ontzette wiel bekeek. ‘Wat nu... we kunnen onmogelijk verder. De wagen kan alleen maar weggesleept wor- | |
| |
den.’ Maar meteen gingen zijn gedachten naar de bestelwagen, die hier vanavond moest passeren. Hij stapte weer in de auto en probeerde de motor te starten, maar er kwam geen geluid meer uit.
‘Die is mooi naar zijn grootje,’ stelde Trudi vast, die het hele geval nogal lakoniek opnam.
‘Wat nu?’ herhaalde Japie. Hij ging op de treeplank zitten, het hoofd tussen de handen. Plotseling stond hij weer op. ‘Die lui mogen ons niet ontsnappen!’ riep hij vastberaden uit. ‘We moeten er iets op vinden.’
Hij pakte de kaart en vouwde die open.
‘We kunnen onmogelijk op tijd hulp hebben, want teruglopen naar Letaba duurt veel te lang. Het is ongeveer twintig mijl.’
‘In plaats van dat wij de smokkelaars inpikken, kunnen zij ons oppikken,’ zei Trudi.
‘Het is nu geen tijd voor grapjes,’ meende Japie geirriteerd. ‘We moeten eens even nadenken wat we nu moeten doen.’
Jenneke keek eens om zich heen. Ze ging maar weer liever in de auto zitten, een voorbeeld dat Trudi al gauw volgde.
‘We moeten het dan maar zonder de hulp van de politie klaarspelen,’ besliste Japie. ‘Weet je wat we doen? We houden die bestelauto hier aan. Hij moet toch stoppen, want hij kan hier onmogelijk passeren. Met onze geweren dwingen we de chauffeur en Harris om onder ons geleide door te rijden naar Letaba, en daar roep ik de hulp in van de ranger.’
‘Maar als de bestelwagen nu eens langs de andere weg komt, die rechter weg? Dat is toch mogelijk? Dan ontsnapt hij ons nog, want dan zien we hem niet eens,’ opperde Jenneke peinzend.
| |
| |
‘Daar heb je gelijk in,’ zei Japie met diepe rimpels in zijn voorhoofd.
‘We kunnen toch met z'n drieën teruglopen naar het punt waar de twee wegen samenkomen? Daar moet de bestelauto in elk geval langs komen,’ vond Trudi.
‘Dat wel, maar als de chauffeur mijn beschadigde auto verlaten op de weg vindt, zou hij weleens argwaan kunnen krijgen, en dan gaat ons plan niet op. Hij zou zich dan misschien niets van mister Harris aantrekken en regelrecht naar Nelspruit doorrijden,’ zei Japie.
‘Ze kunnen onze auto toch niet voorbij?’ zei Jenneke. Japie schudde zijn hoofd.
‘Met die bestelauto trekken ze hem gewoon even opzij. Dat is een koud kunstje. Het punt waar de wegen samenkomen, is maar een paar minuten lopen van hier. Ik zal erheen lopen en daar wachten. Komt de bestelauto langs de rechter weg, dan hou ik hem aan. Ik speel het met die lui wel klaar.’
‘En anders houden wij hem wel tegen,’ zei Jenneke.
‘Juist,’ vervolgde Japie. ‘Luister goed. Dan stoppen ze natuurlijk en ze stappen uit. Ze zullen jullie vragen wat er aan de hand is en waar ik ben. Dan vertel je over het ongeluk en zeg dat ik te voet naar Letaba ben om hulp te halen. Het kruispunt waar ik sta te wachten, is zo dichtbij, dat ik het beslist kan horen als de bestelwagen hier stopt. Jullie houden die lui even aan de praat en laat rustig dit wrak door de bestelwagen naar de wegkant trekken. Voordat ze dan zelf kunnen doorrijden, kom ik onverwachts opdagen en dan zitten ze in de val. Jullie moeten zorgen dat je ieder een geweer langs de weg verborgen hebt liggen, zodat je dat kunt opnemen zodra je mij hoort. Goed begrepen?’
‘Begrepen,’ antwoordde Jenneke. Maar voor alle ze- | |
| |
kerheid praatten ze het hele plan nog eens goed door, zodat de meisjes precies wisten wat ze moesten doen. De meisjes zouden dus rustig bij de auto blijven wachten tot de bestelwagen kwam opdagen. Ze zouden de chauffeur de wagen opzij laten trekken en als dat gebeurd was, zou Japie komen opdagen. Ze moesten dan direct hun geweren grijpen, en ze zouden verder wel van Japie horen wat er daarna moest gebeuren. En mocht de bestelauto langs de andere weg komen, dan stond Japie er alleen voor. De meisjes zouden het natuurlijk kunnen horen als de chauffeur voor Japie stopte. Deze zou proberen hen aan de praat te houden totdat de meisjes gekomen waren, en dan zouden ze onverwachts alle drie hun wapens op Harris en de chauffeur richten. Japie gaf de meisjes nauwkeurige opdrachten en liet hen elk om de beurt precies herhalen wat ze te doen hadden.
‘Dan hebben we nu nog wel even de tijd,’ besloot Japie, ‘want het is voorlopig nog niet donker. De bestelauto vertrekt uit Punda Maria om zes uur vanavond, dus die kan hier zijn zo rond tien uur. Als hij tenminste onderweg niet te vaak stopt. Het is best mogelijk dat hij op enkele punten al vracht geladen heeft.’
Ze zaten nu in de auto en ieder was een ogenblik met zijn eigen gedachten bezig.
‘Lijkt me geen lolletje om daar moederziel alleen op dat kruispunt verderop te staan,’ meende Jenneke. ‘Gevaarlijk ook.’
‘Welnee, ik heb bovendien een geweer bij me, en Japie met een geweer is geen gewillig slachtoffer,’ zei hij luchtig. ‘Desnoods klim ik in een boom, totdat ik ze hoor aankomen.’
‘Wij blijven maar rustig in de auto zitten,’ zei Trudi.
| |
| |
‘Maar zullen we de twee geweren vast langs de berm van de weg in het hoge gras verstoppen?’
‘Leg ze zo, dat je ze onmiddellijk kunt grijpen, hoor!’ waarschuwde Japie. ‘Op jullie vlugheid komt het aan. Zodra je mij hoort roepen: “Handen omhoog!” grijp je ieder je geweer en richt dat op Harris en de chauffeur. Je moet dan eens zien hoe gauw die chauffeur Harris in de steek laat en naar onze kant overloopt!’
‘Maar,’ begon Jenneke, ‘als ze hun handen nu eens niet omhoog doen en hun eigen geweren pakken. Moeten we dan vuren?’
‘In geen geval schieten. Ben je wijs, je mag die lui niet zo maar neerschieten. Zodra je mij hoort roepen: “Handen omhoog”, loopt een van jullie op de wagen van Harris toe en gooit het portier dicht. Van tevoren moeten jullie die vent natuurlijk uit zijn auto lokken.’
‘Dat is allemaal prachtig,’ vond Trudi, ‘als de zaak tenminste zo loopt als we verwachten. Maar misschien is Harris er helemaal niet bij.’
‘Zoveel te beter. Die krijgen we dan later wel,’ antwoordde Japie. Hij strekte zijn benen en vlijde zich op de voorbank neer. ‘Rust maar een beetje, meisjes. Het wordt een drukke nacht. Het is nu niet bepaald meisjeswerk, maar ik zie er voor jullie geen enkel gevaar in.’ Jenneke haalde haar schouders op. ‘Zal wel loslopen,’ zei ze slechts.
‘Het wordt spannend,’ meende Trudi. ‘Zo iets heb ik nog nooit meegemaakt.’
Het was doodstil in de omgeving. Geen vogel, geen insekt, niets hoorden ze dan het ruisen van de wind door de bomen en struiken. De uren gingen langzaam voorbij, de zon zakte lager en lager, tot hij tenslotte de hele westelijke hemel in een rossige gloed zette. Een prach- | |
| |
tig schouwspel, waartegen de nu haast bladerloze, verdroogde doornstruiken als grillige silhouetten afstaken. ‘Het wordt donker,’ stelde Japie vast.
‘Dan gaan de roofdieren erop uit,’ voegde Jenneke eraan toe.
‘Die zullen toch zeker niet bij de auto komen?’ vroeg Trudi wat onzeker.
‘Als je maar in de wagen blijft, kan je niets gebeuren!’ verzekerde Japie hun.
Spoedig viel de duisternis in, en naarmate het donkerder werd, namen de geluiden toe. Een eind verder op de weg zagen ze een hyena het pad oversteken. Even keek het dier schichtig hun richting uit, om dan, met de kop naar de grond gericht, behoedzaam en onderdanig zijn weg te vervolgen. De krekels begonnen hun nachtelijk concert, terwijl de roep van een nachtvogel vaag tot hen doordrong.
‘Was dat een leeuw?’ vroeg Jenneke plotseling.
Alle drie luisterden gespannen. Heel in de verte klonk het gebrul van de machtige leeuw door de nacht. Eindelijk was voor hen de tijd aangebroken om op jacht te gaan.
Het hek van kamp Punda Maria stond open... zojuist was daar de bestelauto weggereden. Peinzend keek mister Crawford hem na...
|
|