| |
Trudi gaat ook mee
‘Daar komt meneer Viljoen, vader!’ riep Jenneke, die in de verte haar nieuwe vriend zag aankomen. ‘Hij komt naar ons toe!’
Japie had een zak op de rug en een wandelstok in de hand. Hij liep regelrecht op het huis van de familie Bakx af, waar Jenneke hem al stond op te wachten.
‘Vader, dit is meneer Viljoen van de sinaasappelfarm,’ stelde Jenneke de oudere man voor.
‘Zo zo, meneer Viljoen. Jenneke heeft me al veel over u verteld,’ zei vader, terwijl hij zijn bezoeker een ferme hand gaf. ‘Mijn naam is Bakx.’
Japie volgde meneer Bakx naar binnen, waar mevrouw Bakx net bezig was de koffie in te schenken.
‘Ja, meneer Bakx,’ begon Japie, ‘ik kom maar eens met u en mevrouw Bakx kennismaken. Uw dochter komt zo vaak bij ons op de farm, en ze doet ons altijd hele verhalen!’
| |
| |
‘Maar u kunt geloof ik ook goed vertellen!’ antwoordde meneer Bakx lachend. ‘Als ik tenminste Jenneke over u hoor!’
‘Och ja, u weet hoe jonge meisjes zijn, meneer Bakx. Ze horen graag verhalen over dieren en de wildernis, en daar heb ik in mijn leven veel mee te maken,’ vervolgde Japie. ‘Elk jaar moet ik naar het Krugerpark om er verschillende dingen te regelen, de wildstand op te nemen en zo meer, en dan maak je daar zo een en ander mee.’
‘Jenneke heeft ons verteld dat u haar gevraagd had mee te gaan, als u de eerstvolgende keer weer naar dat park moet, is dat zo?’ vroeg meneer Bakx.
‘Inderdaad,’ bevestigde Japie. ‘Dat heb ik haar beloofd. Tenminste, als u er geen bezwaar tegen heeft. Ik ga meestal alleen, en voor mij betekent het wat aanspraak en gezelligheid. Voor uw dochter is het vanzelfsprekend iets buitengewoons, de dieren zo in de vrije natuur te kunnen waarnemen. Bovendien is het erg leerzaam.’
‘Ach, ik heb er geen bezwaar tegen, meneer Viljoen,’ zei Jennekes vader. ‘Als mijn vrouw er geen bezwaar tegen heeft?’
‘O nee, van mij mag ze gerust met u mee. Ik heb in Potchefstroom heel goed over u horen spreken, en ik weet zeker dat ze bij u in vertrouwde handen is. Eh, is het daar niet gevaarlijk?’
‘Absoluut niet. Dat het Krugerpark gevaarlijk zou zijn, is een fabel, neemt u dat maar van mij aan, mevrouw,’ antwoordde Japie overtuigend.
‘Hoe ver is het rijden vanuit Potchefstroom?’ vroeg meneer Bakx.
‘Als ik 's morgens vroeg wegga, kan ik Pretoriuskop
| |
| |
net voor donker halen,’ vertelde Japie. ‘Een dag rijden dus. Zou het niets voor u en uw man zijn, mevrouw, om ook mee te gaan?’ vroeg Japie. ‘Mijn kar is groot genoeg.’
‘We zouden best willen, daar niet van,’ antwoordde Jennekes vader, ‘maar ik kan niet zo maar even er een paar weken tussenuit trekken. Ik ben hier pas!’ ‘En wie moet hier dan het huishouden doen?’ voegde zijn vrouw eraan toe. ‘Maar zin heb ik wel!’
‘Nee, meneer Viljoen,’ hernam meneer Bakx, ‘we vinden het erg vriendelijk aangeboden, maar we zullen het aan onze Jenneke moeten overlaten om het Krugerpark eens te gaan verkennen!’
‘Ik heb nog wat sinaasappels voor u meegebracht, mevrouw Bakx, een wat verlaat welkomstgeschenk,’ zei Japie, en hij overhandigde mevrouw de grote zak. ‘Ze zijn zó van de boom. Onderin zit een partij naartjies.’
‘Naartjies?’ vroeg mevrouw Bakx, ‘wat zijn dat?’
‘Mandarijntjes. Hier noemen we die naartjies,’ verklaarde Japie zich nader.
‘Ha, daar komt ook Trudi aan, Jenneke,’ zei haar vader, die vanuit zijn stoel de weg kon afzien. ‘Ze komt jou zeker opzoeken.’
‘Tja, dat is me ook wat, met dat meisje,’ begon mevrouw Bakx. ‘Ze hadden zo'n negermeisje nooit naar hier moeten halen. De toestanden hier zijn voor kleurlingen zo heel anders dan in Suriname of Nederland.’ ‘Wie is dat meisje?’ vroeg meneer Viljoen, toen hij Trudi het hek zag binnenkomen.
‘Een vriendin van Jenneke,’ antwoordde meneer Bakx. ‘Een vriendin, zegt u? U bent nog maar heel kort hier, meneer Bakx, en u kent hier de toestanden nog niet zo
| |
| |
goed, maar Jenneke moet hier niet als vriendin een negermeisje in huis halen. Dat kan nu eenmaal niet. U moet daarmee oppassen, want u zou er uw beste kennissen door verliezen!’
‘Ik begrijp volkomen wat u bedoelt, meneer Viljoen,’ antwoordde Jennekes vader. ‘Maar dit is een triest geval. Dit meisje is hier niet opgegroeid, ze is dezer dagen uit Nederland gekomen.’
‘Uit Nederland gekomen? Wie was er zo dwaas om zo'n meisje hierheen te halen?’ riep Japie verbaasd uit. ‘In Nederland kent men geen rassenscheiding zoals wij hier. Op den duur zal het hier ook wel veranderen, hoop ik, maar voorlopig zitten we er nog mee.’
‘Trudi is de pleegdochter van meneer Tuininga. De dochter van zijn broer eigenlijk...’ en meneer Bakx vertelde de hele geschiedenis, terwijl Japie aandachtig, met beide handen onder het hoofd, zat te luisteren. ‘Daar zullen ze veel spijt van hebben,’ zei Japie toen meneer Bakx was uitverteld. ‘Veel spijt. Het meisje wordt hier niet toegelaten op plaatsen waar de familie Tuininga zelf wel komt. Niemand hier in dit dorp zal bovendien begrijpen hoe ze aan een negerdochter komen. Het is in dit land voor een blanke bij de wet verboden met een naturel te trouwen. Nee, ze hadden die arme Trudi nooit naar Zuid-Afrika moeten halen!’ ‘Ja,’ zei mevrouw Bakx. ‘Ik hoorde gisteren van mevrouw Tuininga dat Trudi zich hier ellendig voelt. Het liefst zouden ze haar met het eerstvolgende vliegtuig hebben teruggestuurd, maar waar moeten ze het geld vandaan halen? Bovendien hebben ze nooit geweten dat het meisje zo donker gekleurd was. Ze wisten dat het een Surinaams meisje was, meer niet.’
‘Ook met de school zal het wel moeilijkheden opleve- | |
| |
ren,’ meende Japie. ‘Er zijn hier geen gemengde scholen.’
‘Mevrouw Tuininga vertelde me, dat de school hier Trudi niet als leerlinge wil inschrijven. Ze zeiden dat het meisje naar de naturellenschool moest, maar daar is het onderwijs zo beroerd, en Trudi kan heel goed leren.’ ‘Ja, daar heb je 't al. Ze zeggen hier bij voorbaat, “dat negerkind is dom”. Maar ze krijgen niet eens de kans om wat te leren!’ zei Japie.
Jenneke was Trudi tegemoet gegaan en beide meisjes kwamen binnen.
‘Hallo, Trudi!’ riep meneer Bakx uit. ‘Kom eens hier, deze meneer heb je nog niet ontmoet, hè. Dit is meneer Viljoen, die heeft hier in de buurt een grote sinaasappel-plantage. Die hebben jullie in Suriname ook, is 't niet?’ Aarzelend kwam Trudi dichterbij en keek Japie wat wantrouwend aan. Het was haar aan te zien dat ze dacht: Nòg zo'n naturellenhater.
Japie stak zijn grote eeltige hand uit en zei vriendelijk: ‘Dag Trudi. Welkom in Potchefstroom. Meisje, je ziet er patent uit!’
Trudi glimlachte even en gaf Japie een hand.
‘Als je niets te doen hebt, ben je op de farm altijd welkom, Trudi!’ zei Japie. ‘Jenneke komt ons ook geregeld opzoeken, en je komt maar eens met haar mee, beloof je dat?’
‘Graag, meneer,’ antwoordde Trudi, Japie aankijkend. ‘In Suriname had een broer van mijn moeder ook een plantage. Daar kwam ik vaak.’
‘Nou, kijk eens aan! Dan kun je mij misschien nog wel wat leren,’ zei Japie lachend. ‘Eh, zou je niet mee willen komen met Jenneke naar de Krugerwildtuin, Trudi?’
| |
| |
Even staarde Trudi de vriendelijke meneer aan. Jenneke had haar al uitvoerig over het Krugerpark verteld, en heimelijk koesterde ze de wens er ook eens naar toe te kunnen gaan. En nu werd ze ineens zo maar uitgenodigd!
‘Heel graag, meneer!’ antwoordde ze verheugd. ‘Heel graag!’ maar ze voegde er onmiddellijk achteraan, ‘als ik tenminste mag!’
‘Nou, dan heb ik twéé passagiers, volgende maand,’ zei Japie. ‘Dat belooft gezellig te worden.’
‘In Suriname kwam ik ook dikwijls in het oerwoud,’ zei Trudi. ‘Daar heb ik ook veel dieren gezien, en mijn vader had zelf ook verschillende dieren. Mijn vader is dood...’
‘Zo zo, en wat voor dieren had je vader dan wel, Trudi?’ informeerde Japie belangstellend.
‘Twee apen, drie papegaaien, een neusbeertje en ook nog een wasbeertje,’ vertelde het Surinaamse meisje. ‘Zulke dieren hebben we hier niet, wel apen natuurlijk, maar andere. Jullie hebben in Suriname kleinere dieren in de bossen. Hier is er veel groter wild, zoals olifanten, nijlpaarden, giraffen, neushoorns en nog veel meer. Wat is bij jullie het grootste dier in het bos, Trudi?’ vroeg Japie.
Het meisje moest even nadenken. ‘De tapir,’ antwoordde ze. ‘Mijn vader heeft ook eens een tamme tapir gehad!’
‘O ja, je zou nog vertellen wat voor zaakje je in de game reserve hebt op te knappen, Japie,’ zei Jenneke ineens.
‘Kan iedereen hier goed zijn mond houden?’ vroeg Japie, allen om de beurt aankijkend.
‘Dat zal wel loslopen, denk ik,’ zei meneer Bakx
| |
| |
lachend. ‘Is het dan geheim?’
‘Ja, eigenlijk wel,’ vervolgde Japie. ‘Voorlopig zijn het nog maar geruchten en vage vermoedens, maar de laatste tijd worden er in Mozambique, dat is Portugees Oost-Afrika, geregeld huiden aangeboden, op de markt zelfs, en nota bene van dieren die in Mozambique haast niet meer voorkomen. Mozambique grenst aan het Krugerpark, en nu bestaat het vermoeden, dat een stelletje jagers uit dat land die dierevellen over de grens uit onze game reserve haalt! Het is streng verboden in het park te jagen, dus als dat waar zou zijn, moeten die kerels opgespoord worden. We moeten proberen ze op heterdaad te betrappen.’
‘En wat voor dierevellen, Japie?’ informeerde Jenneke. ‘Verschillende soorten. In de hoofdstad van Mozambique, Lourenço Marques, komen veel vreemdelingen, toeristen, die zo'n dierevel prachtig vinden. Het vel van een luipaard bijvoorbeeld is heel mooi,’ vertelde Japie. ‘Hoe komen die stropers in het park?’ wilde Jenneke weten.
‘Da's heel eenvoudig. Niet langs de weg natuurlijk, en ze blijven in het park natuurlijk ook van de wegen af. Ze zwerven door de wildernis. Het is natuurlijk helemaal niet zeker, maar het vermoeden bestaat. Ook omdat men er het vorig jaar, toen het park gesloten was, enkele malen heeft horen schieten, zonder dat een van onze rangers in het park was!
Het is zo'n uitgestrektheid, dat het moeilijk is stropers te pakken te krijgen. Ze zullen zo weinig mogelijk schieten, dat verraadt hun aanwezigheid natuurlijk, maar ze kunnen dieren ook op andere manieren vangen. Met valkuilen bijvoorbeeld.’
‘Maar als ze het vel van een gevangen leeuw bijvoor- | |
| |
beeld afgestroopt hebben, dan blijft de rest liggen. Als de rangers door de game reserve rondtrekken, vinden ze die resten toch?’ vroeg Trudi.
‘In de eerste plaats is het park zo groot, dat het wel heel toevallig zou zijn als je precies op zo'n plek zou komen, en bovendien zouden het resten kunnen zijn van de prooi van een roofdier!’ zei Japie. ‘Die resten zijn tot de graat toe af gekloven door gieren, jakhalzen en hyena's. Nee, we moeten die stropers op heterdaad betrappen. Ze kiezen natuurlijk de tijd uit, dat het park voor publiek gesloten is. Het vorig seizoen waren er op de markt in Lourenço Marques zelfs olifantstanden. Ivoor dus. Als ze die uit onze game reserve stropen, zou het met de olifantstand daar gauw gedaan zijn. We moeten daar zo snel mogelijk een eind aan maken.’
‘Is er nooit eerder gestroopt?’ vroeg meneer Bakx.
‘Het is weleens voorgekomen dat een van onze mensen in een kamp een toerist bij een houtvuurtje aantrof, die nota bene een heerlijke hertebout in de pot had!’ vertelde Japie.
‘In de game reserve geschoten zeker?’ vroeg Jenneke. ‘Nou en of! Hij kon natuurlijk zo vlug niet verklaren waar hij die bout vandaan had, maar in zijn wagen werden de sporen gevonden. Die lui - ze waren met z'n vieren - hadden een hert geschoten en het in de auto schoongemaakt. Ze hadden de resten wegegooid en dachten dat er geen haan naar zou kraaien.’
‘En?’ vroeg meneer Bakx nieuwsgierig.
‘Ze kregen van de baas van het kamp een flinke bekeuring en hun geweren werden in beslag genomen.’ ‘Mag je helemaal geen wapens meenemen?’ vroeg mevrouw.
| |
| |
‘Jazeker mag dat. Maar ze worden eerst verzegeld. Dus alleen in geval van nood zou je ze kunnen gebruiken. Je moet bij het binnenkomen van het Krugerpark eventuele geweren aangeven en ze laten verzegelen. Ook wordt dan meteen je auto gekeurd. Zo laten ze je bijvoorbeeld niet binnen met versleten banden. Verbeeld je, dat je een nieuwe band zou moeten omleggen, terwijl de leeuwen rond je auto wandelen!’
‘Hè, ik geloof dat die game reserve niks voor mij zou zijn!’ zei mevrouw Bakx. ‘Je kunt toch maar nooit weten. Ook een goede band kan klappen.’
‘Maar er lopen ook niet altijd leeuwen rond je auto, mevrouw!’ antwoordde Japie glimlachend. ‘Alleen leeuwen zouden werkelijk gevaarlijk kunnen zijn, als ze toevallig honger hebben. Een leeuw die goed gegeten heeft, doet geen mens of dier kwaad! Je ziet soms een groepje leeuwen heerlijk aan een prooi kluiven, terwijl een paar zebra's bijvoorbeeld op korte afstand lopen te grazen. Zolang een leeuw te eten heeft, zijn de andere dieren niet bang voor hem!’
‘Het is maar goed dat ze die auto's eerst goed nakijken,’ vond mevrouw Bakx. ‘Is uw auto goed in orde?’
‘Prima in orde, mevrouw. Ook met een open auto word je niet toegelaten. Ik heb weleens een stelletje jongelui gezien die het park in wilden in een open auto. Natuurlijk werden ze niet toegelaten, want dat is gekkenwerk. Het zou waarschijnlijk goed aflopen, maar als er eens iets zou gebeuren, werpt dat meteen een smet op de goede naam van ons park. We zijn afhankelijk van een druk toeristenbezoek, om het park in stand te houden.’ ‘Weet u hoeveel olifanten er bijvoorbeeld moeten zijn?’ vroeg Trudi.
‘Nee, dat weten we van geen enkele diersoort precies.
| |
| |
Dat kan natuurlijk niet, maar we hebben wel een idee. Er zullen zo ongeveer vijfhonderd olifanten rondzwerven. Wat de giraffen betreft, hun aantal neemt steeds toe, en we vermoeden dat er nu al een paar duizend zijn.’
‘En leeuwen?’ vroeg Jenneke.
‘Hun aantal wordt geschat op een kleine tweeduizend. Stel je nu eens België voor. Helemaal oerwoud met een paar wegen. Tweeduizend leeuwen, vijfhonderd olifanten, drieduizend giraffen en ga zo maar door. Van de kleinere diersoorten zoals rooibokkies, waterbokken en vele andere, zitten er duizenden en duizenden. Als je nu in een auto gaat rondrijden, door zo'n uitgestrekt gebied, zul je begrijpen dat je niet overal olifanten en leeuwen tegenkomt. Zoals ik al eens verteld heb, komen bepaalde dieren in bepaalde streken voor. Nu is het een geluk dat veel dieren het lopen over de wegen makkelijker vinden dan het trekken door de wildernis, door dichte bossages en doornige struiken. Daardoor treffen we vaak dieren op de weg aan. Zo'n open weg biedt een spiedende leeuw, die zich in de grasberm verschuilt, een prachtig ruim gezichtsveld.’
‘De meeste mensen die erheen gaan, willen zeker leeuwen zien?’ vroeg meneer Bakx.
‘Zo is het inderdaad,’ beaamde Japie. ‘Ze houden elkaar in de auto aan, en altijd luidt dan de eerste vraag: “Leeuwen gezien?” Als ze dat niet hebben gezien, is hun dag niet goed! Toch zijn er zoveel andere interessante dieren. Het kan gebeuren dat men al dagenlang in de game reserve rondtoert en niet één leeuw heeft gezien, en men er dan plotseling op één dag een paar dozijn ziet. Het kamp Letaba ligt aan de Letabarivier, en vanuit dat kamp kun je vaak grote groepen olifanten zich
| |
| |
in de rivier zien baden. Ze maken daarbij veel herrie door geregeld luid, met de slurf in de lucht, te trompetteren. Ze zuigen met de slurf water op en spuiten zich dat over de rug. Overal waar de olifanten zich ophouden, vind je ontwortelde boompjes en afgebroken takken. Ze ontzien niets en uit speelsheid trekken ze zo hier en daar boompjes uit de grond.
Ik heb met mijn auto weleens midden tussen een grote kudde olifanten gestaan zonder dat er ook maar één enige belangstelling voor de kar toonde. Vooral de jonge olifantjes zijn grappig om te zien.’
‘Het Krugerpark is toch niet het enige natuurreservaat in Zuid-Afrika, is 't wel?’ vroeg meneer Bakx.
‘Er zijn er in totaal twee dozijn, maar het Krugerpark is het grootste. We hebben daar zo ongeveer tienduizend grote dieren!’
‘Bestaat dat park alleen voor de toeristen?’ wilde Trudi weten.
‘Nee, zeker niet!’ antwoordde Japie. ‘Het doel van die wildtuin is het uitsterven van bepaalde soorten te voorkomen. Als je de mens zijn gang laat gaan, zouden langzaam maar zeker alle wilde dieren verdwijnen. Maar het onderhoud van die reservaten kost heel veel geld, en daarom moet de toerist betalen voor zijn bezoek.’ ‘Wanneer gaat u?’ vroeg Trudi, die wel onmiddellijk wilde vertrekken.
‘Volgende maand,’ luidde Japies antwoord. ‘Ik verheug me er altijd op.’
‘Fijn!’ was alles wat ze zei. Haar gezicht was nu helemaal opgeklaard.
‘En denk erom, Trudi,’ vervolgde Japie, ‘wanneer je lust hebt, loop je onze farm maar op, hoor. Daar zie je nu en dan ook wel wat wild. Heb je weleens een secre- | |
| |
tarisvogel gezien? Een grote loopvogel met een kuif van opstaande veren. Ze noemen hem secretarisvogel, omdat een secretaris vroeger werd afgebeeld met een ganzeveer achter zijn oor!’
‘En struisvogels? Die zitten toch ook in Zuid-Afrika?’ vroeg Jenneke.
‘Ook struisvogels zal je wel zien als we wat geluk hebben.’
‘En misschien zien we zelfs wel stropers uit Mozambique!’ voegde Jenneke er grinnikend aan toe.
|
|