| |
| |
| |
Twee arrestaties.
‘Vader!’ zei Harry toen hij thuiskwam. ‘Wij weten wie de daders zijn van de bankoverval!’
Meneer Donkers legde zijn krant neer. ‘Wàt zeg je? Weten jullie wie de daders zijn? Nou, dan weet je geloof ik meer dan de politie!’ zei hij lachend. ‘Harry en Josua weten wie de daders zijn! Ben je nu dus klaar met je nasporingen? Ga nu maar eerst je huiswerk maken en vertel me later dan maar eens wie die daders zijn. Ik wil nu eerst m'n krantje eens lezen, Harry!’
‘We hebben Bizerta gezien, Vader!’ begon Harry weer.
‘Bizerta? Zijn jullie naar St. Laurent geweest? Kom, laat me nou even met rust, Harry. Vertel het straks maar eens!’
‘Heus waar!’ hield Harry vol. ‘Hij had dat litteken op z'n wang!’
‘Dat litteken, hè? Je gaat te veel naar de bioscoop!’ en zich tot mevrouw Donkers wendende: ‘Moderne jeugd, Moeder! Je zoon heeft met z'n vriend de bankrovers ontmaskerd, littekens en al!’
Kwaad liep Harry weg, maar Vader riep hem terug.
‘Nu moet je niet kwaad worden, Harry. Moeder en ik vinden het erg leuk dat jullie je zelf zo goed kunnen bezighouden, maar je bent nu toch een beetje te groot geworden om rovertje te spelen. Heb je veel huiswerk?’
‘Niet zo veel,’ zei Harry, en ging weer weg. Even later werd er geklopt. Meneer Donkers riep ‘binnen!’
Daar stond baas Voorn.
‘Kan ik u even spreken, meneer Donkers?’ vroeg hij beleefd.
‘Natuurlijk, baas Voorn. Kom erin. Wat kan ik voor je doen?’
| |
| |
‘Meneer Donkers! Josua en Harry hebben...... ontdekt wie de daders waren van de bankoverval! Zij weten precies wie het zijn en waar ze zitten! Uw zoon en mijn zoon hebben het alléén gedaan! Wat moeten we doen, meneer Donkers?’
‘Wat zeg je me nou?’ zei meneer Donkers geïnteresseerd en hij stond op. ‘Jouw zoon en mijn zoon hebben......? Die kwajongens? Laat je toch niets wijsmaken, baas Voorn!’
‘Het is werkelijk zo, meneer Donkers,’ ging baas Voorn voort. ‘Mijn Josua zegt zoiets niet als het niet waar is. Ze hebben een zwart masker gevonden, een tekening van de schuilplaats van die Bizerta, ze hebben iemand van de plantage hier gevolgd, die in verbinding stond met Bizerta. Ze weten precies wie de daders zijn!’
‘Zwart masker? Daar heeft Harry niets van verteld...... Harry!!!!’ riep hij zo hard hij kon.
‘Harry en Josua zijn naar de politie, meneer Donkers!’ zei baas Voorn.
‘Naar de politie? Wel als je me nou! Hebben zij werkelijk......? Ach nee, 't zal wel een grapje zijn! Harry!!!’
‘Heus waar, meneer. Ze zijn naar de politie......’
Bij de politiepost van meneer Boereveen gekomen stapte Harry het eerst naar binnen.
‘Wij willen direct naar meneer Ensheuvel gebracht worden!’ zei hij.
‘Wat......? Jullie naar meneer Ensheuvel? Die is het hoofd van de politie, weten jullie dat wel?’
‘Juist dáárom, meneer Boereveen! Heeft u de jeep klaar?’ Zei Josua, die Harry naar binnen gevolgd was.
Meneer Boereveen keek de jongens argwanend aan. ‘Mag ik misschien weten waaróm de heren naar meneer Ensheuvel gebracht moeten worden?’
‘In verband met die bankoverval!’ zei Harry kordaat.
‘Met die bankoverval. Daar zijn jullie al eens eerder voor
| |
| |
hier geweest. Zitten jullie nog steeds achter die tweeduizend gulden aan? Ik kan het jullie niet kwalijk nemen hoor, ik zou ze zelf óók best kunnen gebruiken,’ zei hij lachend. ‘Maar ik kan jullie daarvoor heus niet bij meneer Ensheuvel brengen. Hij zou me voor die onzin nog ontslaan!’
‘Als u ons niét brengt, wordt u misschien ontslagen!’ zei Harry. ‘Wij weten precies wie de daders zijn en wáár ze gepakt kunnen worden!’
‘Wie zijn dan dat?’ vroeg de politieman, de jongens onderzoekend aankijkend.
‘Dat zullen we meneer Ensheuvel meedelen!’ zei Josua.
Meneer Boereveen keek van de een naar de ander. Hij haalde de schouders op.
‘U moet goed bedenken dat we met deze zaak al eens eerder bij u zijn geweest, meneer Boereveen!’ hield Harry vol. ‘Toen heeft u óók uw schouders opgehaald!’
Meneer Boereveen scheen even na te denken, stond op en zei: ‘Komen jullie maar mee! De jeep staat achter het kantoor. Stap maar in!’
Harry en Josua keken elkaar even aan en grinnikten.
Een paar minuten later snorde de politiejeep langs de slechte weg naar Meerzorg, vanwaar ze met de veerpont de Suriname-rivier moesten oversteken naar Paramaribo.
‘Jullie treft 't. Meneer Ensheuvel is net gisteren uit Albina teruggekeerd!’ zei de politieman.
‘Zonder die bankrovers!’ vulde Josua aan.
Meneer Boereveen keek Josua argwanend aan. ‘Weten jullie werkelijk wie de daders zijn? Eén is Bizerta, dat weet iedereen, en die ander?’
‘Maar wat niet iedereen weet is waar Bizerta uithangt!’ Zei Harry.
‘En weten jullie dat dan wel? Waar dan?’
‘Dat zullen we meneer Ensheuvel haarfijn vertellen!’
Op de veerpont, die de mooie naam droeg van ‘Maratakka’, een rivier in Suriname, ontmoette meneer Boereveen
| |
| |
nog enkele politiebeambten en hij vertelde hun over Harry en Josua. ‘Ze beweren dat ze weten wie de tweede dader is en óók waar Bizerta en die ander zitten!’
Een druk gesmoes volgde, terwijl ze nu en dan lachend in de richting van de jongens keken.
‘Niemand gelooft er iets van,’ zei Harry.
Toen ze enige tijd later voor het politiekantoor stonden, stapte meneer Boereveen vlug uit en wisselde een paar woonden met de beambte aan de deur, die nieuwsgierig naar de jongens keek. Hij wenkte de jongens binnen te komen en ze werden in de wachtkamer gelaten. Meneer Boereveen was verdwenen.
Even later kwam er een andere politieman. ‘Ik ben inspecteur Doumas,’ stelde hij zich voor. ‘Ik hoor dat jullie meneer Ensheuvel willen spreken. Dat kàn natuurlijk, maar zouden jullie mij misschien willen vertellen waarover het gaat?’
Harry vertelde inspecteur Doumas dat ze wisten wie de daders van de overval op de Bank van Suriname waren en ook waar deze zich ophielden.
‘Dan weten jullie meer dan wij!’ riep de inspecteur uit. ‘Weten jullie wel zeker dat je je niet vergist? We hebben de laatste tijd zoveel berichten van links en rechts binnen gekregen van mensen die Bizerta gezien hebben en anderen die weten wie de andere dader is, dat we erg voorzichtig zijn geworden, zie je!’
‘Ja, inspecteur, dat begrijp ik,’ zei Harry, ‘maar wij vergissen ons niet. We weten het zeker!’
‘En wie zijn dat dan, als ik vragen mag?’
‘We wilden graag meneer Ensheuvel spreken!’
‘Een ogenblikje!’ zei de inspecteur en hij verdween.
‘Ook die inspecteur gelooft het maar half,’ bromde Josua.
Enkele minuten later kwam inspecteur Doumas weer terug.
‘Willen jullie mij dan maar volgen?’ vroeg hij vriendelijk.
‘Meneer Ensheuvel zal jullie graag ontvangen.’
Toen ze voor een deur gekomen waren waarop stond
| |
| |
‘Hoofd van Politie’, zei inspecteur Doumas: ‘Jullie namen alsjeblieft?’
‘Josua Voorn en Harry Donkers!’ zei Harry.
‘Van plantage Rustenburg?’ vroeg de inspecteur. Harry knikte.
‘Dan ken ik je vader wel,’ zei hij vriendelijk.
De inspecteur ging naar binnen en kwam direct weer buiten. ‘Gaan jullie maar naar binnen,’ zei hij, terwijl hij de deur achter de jongens sloot.
Meneer Ensheuvel zat achter een groot bureau en begroette de jongens hartelijk. ‘Wel wel, dat is een verrassing! Ik had niet gedacht jullie weer zo gauw te ontmoeten, jongens! Gaan jullie daar zitten! Mooi vuurwerk was dat op Koniverjarie, hè?’
De jongens groetten meneer Ensheuvel beleefd en gingen zitten.
‘En, jongens. Ik hoor dat jullie me heel wat te vertellen hebben,’ begon meneer Ensheuvel, die nu geen tijd scheen te hebben voor zijn Surinaamse spreekwoorden! ‘Beginnen jullie maar!’
De jongens keken elkaar even aan en Harry begon: ‘Dat Zit zo, meneer Ensheuvel. Wij weten precies wie de daders Zijn van de bankoverval en we weten ook precies waar u ze kunt pakken!’
Meneer Ensheuvel streek zich eens over zijn kin en zei: ‘Tjonge jonge, da's heel wat. Je maakt me wel nieuwsgierig, Harry!’
Harry vertelde nu het hele verhaal zonder één enkele bijzonderheid weg te laten, terwijl meneer Ensheuvel met groeiende belangstelling luisterde. Af en toe stelde hij een vraag en hij scheen alles wat Harry vertelde, goed in zich op te nemen.
Toen deze uitverteld was, stond meneer Ensheuvel op en liep naar het raam, dat uitzag over de binnenplaats van de politiekazerne.
| |
| |
‘Daar moeten we onmiddellijk werk van maken!’ zei hij peinzend. Plotseling draaide hij zich om. ‘Dit is toch geen flauwe grap, hè?’ vroeg hij streng.
‘Absoluut niet!’ zei Josua. ‘We hebben het aan niemand verteld, want je weet nooit hoe het uitlekt en voor je het weet zou Bizerta alweer gevlogen zijn!’
‘Heel juist! Heel juist!’ prees meneer Ensheuvel. ‘Ik vind jullie twee pittige kerels, zeg! Djompo hatti foe sabakoe meki a no kan fattoe!’ (De vreesachtigheid van de sabakoe - een soort ibis - is oorzaak dat deze niet vet wordt òf vreesachtige lieden hebben zelden geluk) zei hij. ‘Keurig gedaan!’
Meneer Ensheuvel greep de telefoon en sprak: ‘Verbindt u me even met politiepost Meerzorg. Hallo, ja? Hier Ensheuvel. Laat onmiddellijk arresteren en hier brengen ene Lall Bahadoer. Zoon van de winkelier op plantage Rustenburg... wàt? Kennen jullie die? Fijn, laat 'm dan direct ophalen! Laat me even weten als hij gearresteerd is. Wat? Oh...... op beschuldiging van medeplichtigheid aan de bankoverval,’ en hij legde de telefoon op de haak.
‘Hebben jullie de tijd, jongens?’ vroeg meneer Ensheuvel. ‘Ik wil hier meteen werk van maken en dan hebben we jullie nodig!’
‘Tijd genoeg, meneer. Maar zou ik misschien even m'n vader mogen opbellen?’ vroeg Harry.
‘Ga je gang.’
Harry nam de telefoon van de haak, vroeg het nummer en sprak even later: ‘Hier met Harry, Vader. Ik zit op het kantoor van meneer Ensheuvel, weet u wel? Samen met Josua, die is óók hier. We hebben meneer Ensheuvel verteld wie de daders zijn van de bankoverval en nu moeten we even hier blijven. Wilt u ook baas Voorn laten waarschuwen? Wat Zegt u? Ja, vanavond zal ik wel alles vertellen. U wilde 't immers niet geloven?...... Geeft niks hoor! Dag!’ en Harry legde de telefoon weer neer.
‘Wat zei je vader?’ vroeg Josua.
| |
| |
‘Hij zei dat het hem speet dat-ie me niet geloofd had!’ zei Harry.
Meneer Ensheuvel liep naar de deur, maar voor hij de kamer uitging vroeg hij nog: ‘Allebei een kopje thee? Of liever wat kouds?’
‘Graag wat kouds, meneer!’ zeiden de jongens.
Even later kwam een beambte binnen met twee grote glazen ijskoude limonade.
Meneer Ensheuvel bleef een hele tijd weg, maar plotseling stapte hij weer binnen. ‘Die Lall Bahadoer is 'm gesmeerd!’
‘Gesmeerd?’ zei Harry verbaasd. ‘Hij weet van niets! Wij hebben 'm niets laten merken! Hij kan niet ver weg zijn!’
‘We hebben al een aantal mensen uitgestuurd om hem direct op te sporen. Hij kan toch niet weten dat jullie hier zijn, hè?’
‘Nee, meneer. Hij zei nog tegen Bizerta dat hij voortaan eten voor een hele week zou brengen!’
‘Toch heeft hij blijkbaar iets gemerkt!’
Harry en Josua keken elkaar verbaasd aan. ‘Hoe kan dat nou?’ zei Josua.
‘Ja,’ zei meneer Ensheuvel, ‘je weet soms niet hoe ze er de lucht van krijgen! Ik moet weer even weg, want ik ben vijftig man aan het klaarmaken en dan gaan jullie mee om ons de weg te wijzen. Goed?’
‘Goed!’ antwoordde Harry.
‘Waar zou Lall Bahadoer naar toe zijn?’ zei Harry, toen meneer Ensheuvel de kamer uit was.
‘Geen flauw idee. Hij heeft niets gemerkt toen we hem bij Bizerta zagen, dat weet ik zeker!’
‘Als hij maar niet ontglipt......’ zei Harry nadenkend.
Josua sprong ineens op. ‘Hij heeft jouw schoensporen natuurlijk gezien, toen hij terugging! Op de heenweg had hij zo'n haast, toen heeft hij niets opgemerkt, maar op de terugweg moet hij jouw schoensporen gezien hebben! Nu is hij er vandoor!’
| |
| |
‘Ja...... daar hebben we helemaal niet aan gedacht! Zou hij soms Bizerta zijn gaan waarschuwen?’
‘Best mogelijk, als hij tenminste nog durft!’
Meneer Ensheuvel kwam weer binnen. ‘Ze hebben Lall Bahadoer al te pakken. Met de veerpont probeerde hij de stad in te glippen. Zo dadelijk is hij hier!’
‘Gelukkig!’ verzuchtte Harry. ‘Hij heeft zeker mijn schoensporen gezien, meneer Ensheuvel!’
‘Misschien wel. Wacht maar, we zullen het wel van 'm zelf horen. Die valt heus wel door de mand!’
Enige tijd later werd er aan de deur geklopt en inspecteur Doumas stapte binnen. ‘Hier is Bahadoer, meneer Ensheuvel,’ zei hij.
‘Breng 'm binnen!’ was 't antwoord.
Het volgende ogenblik kwam Lall Bahadoer binnen, gevolgd door een agent en de de inspecteur. Verschrikt keek hij om zich heen en zijn woedende blik bleef rusten op Harry en Josua. Plotseling deed hij een uitval naar de jongens, maar de agent had hem al gegrepen voor hij iets kon doen.
‘Ga daar in die hoek staan, Lall Bahadoer!’ beval meneer Ensheuvel hem.
‘Beken je medeplichtig te zijn geweest aan de overval op de Bank van Suriname?’
Lall Bahadoer zei niets en keek onverschillig door het raam naar buiten.
‘We hebben onder de matras in je bed een zwart masker gevonden. We hebben in jouw bezit een papiertje gevonden waarop de verblijfplaats van je vriend Bizerta staat, we hebben je gesnapt toen je Bizerta eten bracht, vanmiddag. Wil je nog ontkennen?’ vroeg meneer Ensheuvel streng.
| |
| |
Lall Bahadoer barstte in snikken uit en wierp zich op de grond.
‘Ja, meneer, ik heb 't gedaan, maar niet alléén......’
‘Waar is het geld?’ viel meneer Ensheuvel hem in de rede.
‘Begraven, meneer. Bizerta heeft de helft......’
‘Neem die man weg en sluit 'm op. Inspecteur Doumas, neemt u hem een verhoor af en laat mij vanavond alle bijzonderheden weten.’
Lall Bahadoer werd weer weggeleid.
‘Zie je wel, bekennen duurt meestal niet zo lang. Als je maar de nodige onverwachte bewijzen tegen ze hebt! Dat is prachtig werk van jullie geweest.’ Meneer Ensheuvel keek eens naar buiten, ‘'t Wordt nu te laat. We halen het niet meer vóór donker. Graag had ik Bizerta nù nog ingerekend, maar we zullen het moeten uitstellen tot morgenochtend vroeg. In het donker zou hij ons eens kunnen ontsnappen! Kunnen we jullie morgenochtend vroeg komen ophalen? Met vijftig man gaan we met de boot naar de zwamp waarin Bizerta zich ophoudt. We omsingelen die zwamp, en dan komt meneer Bizerta er niet meer uit zonder in onze handen te vallen.’
De volgende morgen stonden Harry en Josua al vroeg klaar op de steiger van de plantage. De barkas van de politie kwam vroeg en meneer Ensheuvel was zelf ook aan boord. Alle manschappen droegen een geweer. Het was nog donker.
‘Stap maar in, jongens!’ riep meneer Ensheuvel, toen de barkas aan de steiger gemeerd werd, en de jongens sprongen aan boord. Meneer Donkers had het goed gevonden dat Harry die morgen vrij van school had. Zo'n belangrijk werk ging toch vóór!
De barkas zette de reis voort en van nu af aan zouden Harry en Josua als gidsen dienen. Lang vóórdat de barkas
| |
| |
bij de twee bomen was, had meneer Ensheuvel de motor al laten afletten. ‘Bizerta kan misschien die motor in de verte horen. Als die dan plotseling stopt zou hij argwaan kunnen krijgen!’ legde hij uit. Met de stroom liet hij de boot verder drijven en op enkele honderden meters vóór de twee bomen werd de barkas met parels naar de kant gepagaaid. Vijftig man onder leiding van inspecteur Doumas sprongen aan wal. Ook meneer Ensheuvel ging de kant op, tezamen met Harry en Josua.
‘Die heuvel dáár in de verte!’ wees Harry. ‘Daar achter staat dat pina dakje, maar als u làngs die heuvel loopt, ziet u direct in de verte die kankantries. In één van die bomen daar, zit hij!’
Inspecteur Doumas verdeelde zijn mannen en gaf zijn orders.
‘Jij, Tjoe, gaat met vijfentwintig man die richting uit. In een grote cirkel trek je de zwamp in, maar houd je mannen zoveel mogelijk uit het gezicht van die kankantries, zodat Bizerta jullie niet ziet. Ik trek met de andere groep deze richting uit en ga ook de zwamp in. Onze beide groepen trekken een grote cirkel rond de groep kankantries en als Bizerta niet te voorschijn komt, maken we de cirkel steeds kleiner. Opschieten nu, want zodra het helemaal licht is moeten we onze posities hebben ingenomen. Hij màg niet ontsnappen! En......denk erom, niet schieten! Dat mag alleen in uiterste zelfverdediging.’
Het was intussen begonnen te schemeren, en vaag tekende de heuvel in de verte zich af tegen de kleurende horizon. Zonder het minste gedruis te maken splitsten de twee groepen zich. Meneer Ensheuvel sloot zich met Harry bij de groep van inspecteur Doumas aan, terwijl Josua met de leider Tjoe van de andere groep meeging, om precies de plaats te kunnen wijzen waar ze gisterenmiddag Bizerta in de kankantrie hadden zien klimmen.
In een flink tempo trokken de beide groepen de heuvel
| |
| |
om, één links rond de heuvel, de andere rechts. Aan de rand van de zwamp gekomen konden ze nu in het schemerige ochtendlicht de kankantries in de verte onderscheiden en Harry wees inspecteur Doumas waar Bizerta zich moest ophouden.
De inspecteur gaf zijn mannen een teken om in de zwamp te zakken. ‘Zo diep mogelijk!’ zei hij, ‘jullie moeten zo weinig mogelijk van jezelf laten zien, en dan vlug voorwaarts die richting uit. In een lange rij achter elkaar. Voorwaarts!’
Meneer Ensheuvel keek Harry aan. ‘Jij hoeft niet mee het water in, hoor. Je kunt rustig hier blijven, als je wilt, Harry!’
‘Ik? Ik ga mee!’ zei Harry resoluut en volgde de inspecteur de zwamp in. Ook meneer Ensheuvel zakte het water in. Ze lieten zich allen tot aan de nek toe zakken en zo ging het verder. Een lange rij van hoofden en geweren stak alleen boven water uit.
Het duurde niet lang of de cirkel rond de kankantries was voltooid. Ze waren de hoge bomen nu vrij dicht genaderd en Harry kon duidelijk zien dat de groep bomen op een droog stukje grond stonden, dat aan alle kanten door diepe zwamp was omgeven. Harry tuurde in de boom waarin hij gisteren Bizerta had zien verdwijnen, maar de afstand was nog te groot om meer dan een donkere vlek tussen het gebladerte te kunnen onderscheiden.
De inspecteur gaf het teken om halt te houden. Tegenover zich zagen ze nu de groep van Tjoe, ook alleen de hoofden en de geweren boven water.
In de kankantrie was niets te bespeuren. Zou de snoodaard nog rustig slapen? Inspecteur Doumas gaf een teken de cirkel nog wat kleiner te maken en alle vijftig manschappen bewogen zich dichter naar de bomen toe. Toen het ‘halt’-teken weer werd gegeven, kon Harry duidelijk zien hoe Bizerta Zich in de hoge kankantrie geïnstalleerd had. Van palissaden had hij er een vloertje ingebouwd, en een dakje van pinabladeren beschutte hem tegen de regen. Alles was met bos- | |
| |
lianen gebonden. Van Bizerta echter geen spoor. De naderende politiemannen hadden echter niet het minste gedruis gemaakt, dus het was heel goed mogelijk dat hij rustig lag te slapen.
Op een teken van de inspecteur richtten alle manschappen hun geweer op de boom en scherp klonk het fluitje van de inspecteur. Op hetzelfde moment verscheen...... Bizerta. Hij loerde vanuit zijn hoge schuilplaats naar beneden en zag zich omringd door gewapende politiemannen.
‘Kom uit die boom, Bizerta!’ riep meneer Ensheuvel. ‘Geef je over!’
De inspecteur loste met zijn revolver een schot in de lucht om de woorden van meneer Ensheuvel kracht bij te zetten.
‘Gooi je revolver naar beneden, Bizerta!’ riep meneer Ensheuvel weer.
Angstig keek de man boven in de boom rond alsof hij een uitweg zocht, maar het hopeloze van de situatie inziende liet hij even later zijn revolver uit de boom vallen en...... een lange touwladder uit boslianen gemaakt werd uitgerold. Bizerta zakte langs deze ladder naar beneden en bleef met beide handen in de lucht onder de kankantrie staan. Inspecteur Doumas liep op hem toe en deed hem onmiddellijk de handboeien aan. Ook meneer Ensheuvel was dichterbij gekomen en zei: ‘Waar is jouw helft van het geld? Je vriend Lall Bahadoer heeft al bekend!’
Even scheen Bizerta na te denken, maar toen wees hij naar boven.
‘Mag ik......?’ vroeg Harry.
Meneer Ensheuvel keek hem aan en lachte. ‘Vooruit maar!’
Harry klom de touwladder op, voetje voor voetje ging hij hoger. De ladder slingerde vreselijk, maar met de nodige inspanning kwam hij boven in de boom, in de schuilplaats van Bizerta. Er lag niet veel. Een petroleumlamp. Een stukje Zinkplaat, waarop hij blijkbaar nu en dan een houtvuurtje brandde om te koken. Een pot en wat blikjes. Ook stond er
| |
| |
een blikken trommel, die Harry opende...... en daar stonden de zakjes geld, keurig in een rijtje.
‘Heb je wat gevonden?’ klonk het ineens achter hem. Harry keek om. Het was Josua, die hem langs de touwladder naar boven gevolgd was.
‘Hier!’ wees Harry op de trommel.
De jongens schudden elkaar de hand en keken naar beneden, waar ruim vijftig politiemensen hen lachend toewuifden......
Een grote menigte mensen was samengestroomd voor de Bank van Suriname. In het ochtendblad had met grote letters op de voorpagina gestaan: ‘Gemaskerde bankrovers ontmaskerd door twee jongens. Schuilplaats in kankantrie. Uitreiking beloning hedenmiddag in de Bank’ en verder het hele relaas van de opsporing.
Een daverend gejuich steeg op, toen een auto voor de bank stopte en Harry, Josua en baas Hendrik daar uitstapten. De jongens hadden erop gestaan dat oude Hendrik zou delen in de eer die hun vanmiddag te beurt zou vallen.
In de directiekamer werden ze ontvangen en hartelijk toegesproken door de directeur van de bank, terwijl ook meneer Ensheuvel aanwezig was.
De directeur overhandigde de jongens een cheque, groot tweeduizend gulden, terwijl meneer Ensheuvel namens de politie alle drie een herinneringsmedaille op de borst speldde.
‘Hebben jullie al plannen met je kapitaaltje?’ vroeg hij lachend.
Even keken de jongens elkaar aan...... toen zei Josua: ‘Baas Hendrik krijgt eerst een nieuw huisje...... met een amandelboom ervoor!’
Verlegen keek de oude man in het rond, hij had tranen in de ogen.
‘Die rare jongens......’ dacht hij.
|
|